Mensen zijn morele wezens, maar sinds eind achttiende eeuw kennen we een vak economie dat het historisch nieuwe sociale domein van de markt aanwijst als de bron van welvaart bij uitstek en als het domein waarop die moraal niet van toepassing zou behoren te zijn. Als het domein dus waarin het streven naar eigenbelang en competitie de grootst mogelijke welvaart voort zouden brengen. Zie het bericht Wat de morele luchtledigheid van het vak economie zoal betekent - deel 1 en volg daarin de linken naar vorige en volgende berichten. Update. Of zie De pogingen om het economieonderwijs te hervormen zijn nog niet zo succesvol - En dus over de morele luchtledigheid van het vak, waar je die berichten achter elkaar kunt lezen.
Dat vak economie en de door dat vak uitgedragen opvatting van de morele luchtledigheid van het domein van de markt heeft zonder twijfel grote invloed gehad. De gevolgen er van zijn er bijvoorbeeld aan af te lezen dat de werkers in de marktsector zich minder pro-sociaal gedragen dan zij die in de publieke sector werkzaam zijn. En ze vallen op te maken uit het onderzoek dat liet zien dat bankiers zich in een laboratoriumsituatie oneerlijker gedragen als ze kort daarvoor aan hun werk zijn herinnerd. En uit het onderzoek waaruit bleek dat bankiers meer rekening houden met het belang van hun klant als ze kort daarvoor zijn herinnerd aan de inhoud van hun bankierseed.
Mensen zijn voorwaardelijk moreel: we houden graag rekening met anderen, maar daarbij helpt het wel als anderen dat ook doen en als het ook van ons verwacht wordt. Als die voorwaarden afwezig zijn, dan vallen we terug op dat andere gedragspatroon, dat van het eigenbelang van de statuscompetitie.
Een andere aanwijzing voor die grote invloed bestaat eruit dat het door studie in aanraking komen met dat economische, moreel luchtledige, denken jongeren egoïstischer, hebzuchtiger, minder eerlijk en competitiever maakt. Daarom vroeg ik me al eens af of we niet beter af zouden zijn als minder jongeren economie zouden studeren.
Toch was die invloed ook weer niet zo groot dat hij de opkomst van de het iedereen telt mee van de democratie en van de naoorlogse verzorgingsstaten kon voorkomen. Dat was een ontwikkeling van sterke inperking van het werkingsgebied van de markt, waarbij het vak economie geheel aan de zijlijn stond. De morele gemeenschapsintuïties van iedereen telt me en van rechtvaardigheid lieten zich, tegen de verdrukking in, wel degelijk gelden.
Die ontwikkeling was er een van het inperken en corrigeren van de werking van de markt, waarin er nog niet getornd werd aan die economische stelling van morele luchtledigheid. De idee van een moraalvrij sociaal domein bleef nog intact. Het idee dat vooral door de grote man van het neoliberalisme, Milton Friedman (1912 - 2006), werd verkondigd als de eis dat ondernemingen niets anders behoorden te doen dan zoveel mogelijk winst maken en de belangen van hun aandeelhouders behartigen. Verder moesten ze zich natuurlijk aan de wet houden, maar vooral niet meer dan dat. Voor morele overwegingen hoorde in hun besluitvorming geen plaats te zijn. De markt zou dan wel zorgen dat alles goed kwam.
Dat werd anders met de opkomst van de intellectuele en maatschappelijke tegenbeweging van het "maatschappelijk verantwoord ondernemen", waarmee de stelling van de morele luchtledigheid van de markt meer frontaal werd aangevallen. Die beweging kent al een langere geschiedenis, maar wint de laatste tijd weer aan invloed. Denk aan het bericht Wat mogen we van ondernemingen verwachten? En over Milton Friedman en Kenneth Boulding, waarin het ging over verschillende pleidooien om van ondernemingen te eisen dat hun gedrag niet alleen door juridische, maar ook door morele overwegingen begrensd wordt. Een onderneming zou net zoals een persoon rekening dienen te houden met negatieve gevolgen van zijn handelen voor anderen en voor toekomstige generaties. Dat is de morele gemeenschapsintuïtie van het iedereen telt mee, dus van het vermijden van het anderen schade toebrengen. Van het moreel verantwoordelijk handelen.
Die roep om ook van ondernemingen moreel (maatschappelijk verantwoord) gedrag te eisen, wordt de laatste jaren weer sterker. Niet verwonderlijk na wat we de laatste tientallen jaren hebben meegemaakt aan wangedrag van ondernemingen. En niet verwonderlijk nu we geconfronteerd worden met de rampzalige gevolgen van de klimaatverandering.
Zo was er gisteren dit bericht in het Financieel Dagblad: Bedrijfsleven verzet zich tegen 'maatschappelijke zorgplicht'. Er bestaat al wel een code voor goed ondernemingsbestuur, maar de commissie die de toepassing van die code toetst, wil een bepaling toevoegen dat bedrijven onder meer de milieu-effecten van hun beleid moeten verantwoorden. Bedrijven zouden zich meer rekenschap moeten geven van de maatschappelijke effecten van hun handelen. Het gaat dan niet alleen om klimaat, maar ook om sociale vraagstukken zoals ongelijkheid, diversiteit, werk- en inkomenszekerheid en inclusiviteit.
Dit is geheel in lijn met eerder het pleidooi van 25 Nederlandse hoogleraren dat verscheen in het blad Ondernemingsrecht: Naar een zorgplicht voor bestuurders en commissarissen tot verantwoorde deelname aan het maatschappelijk verkeer. Ik haalde vorig jaar dat pleidooi aan in het bericht Een wettelijke taakopdracht tot maatschappelijk verantwoord ondernemen - Over morele intuïties en het domein van de markt, met daarin dit citaat:
Een verantwoordelijke vennootschap draagt verantwoordelijkheid jegens haar werknemers, is verantwoordelijk voor de gevolgen van haar handelen in de gemeenschappen waarin zij opereert en voor de gevolgen van haar handelen voor milieu en klimaat. Het streven naar winstgevende continuïteit op lange termijn moet ingebed zijn in deze brede verantwoordelijkheid. De inhoud van de zorgplicht van het bestuur en de raad van commissarissen voor een verantwoordelijke deelname van de vennootschap aan het maatschappelijk verkeer moet mede aan de hand van de eisen van redelijkheid en billijkheid in de concrete omstandigheden van het geval worden bepaald.