De evolutie heeft ons, evenals ander diersoorten, toegerust met een vermogen tot een impliciete (onbewuste, subcorticale) waardering van de interne en externe toestand waarin we ons bevinden. Die waardering gebeurt heel direct en is moeilijk te veranderen. Payne en Crane-Godreeau (zie het vorige bericht) verwijzen naar Visceral Influences on Brain and Behavior uit 2013 van Critchley en Harrison voor een overzicht van al het onderzoek naar dat vermogen. Een indrukwekkend overzicht, zeker voor iemand die als socioloog op dit terrein van onderzoek natuurlijk een leek is.
Naast dat impliciete vermogen beschikken wij mensen ook over een expliciet (bewust, corticaal) vermogen om onze interne en externe toestand te waarderen. Dat is het vermogen om na te denken over wat er zich in onze omgeving afspeelt (extern) en over hoe we ons daarbij voelen (intern). Dat nadenken doen we gemakkelijk en onze gedachten lenen zich gemakkelijk voor bijstelling. Maar veranderingen op dit denkniveau hebben niet zomaar effect op onze interne, emotionele en autonome, toestand. Vandaar dat posttraumatische stress zo moeilijk met cognitieve therapie is te behandelen. Payne en Crane-Godreau verwijzen naar Beyond the talking cure: Somatic experience and subcortical imprints in the treatment of trauma van Van der Kolk.
We zagen al dat het impliciete vermogen tot waardering ons in staat stelt om op grond van opgedane ervaringen toestanden van voorbereid zijn op te bouwen. En we zagen dat die toestanden vooral georganiseerd zijn rond de waardering van veiligheid of onveiligheid van de omgeving. Het draait in de evolutie nu eenmaal om overleving en omgevingstoestanden die gunstig zijn voor de kans op overleving dienen dus te worden opgezocht en toestanden die bedreigend zijn dienen te worden vermeden.
Die toestanden van voorbereid zijn zullen ons dus vaak ten dienste staan. Ze zijn dan adaptief; ze helpen ons bij de succesvolle aanpassing aan de omgeving. Als we onze sociale omgeving als veilig beoordelen, wat dus ook onbewust kan gebeuren, dan ligt het gemeenschapspatroon als toestand van voorbereid zijn klaar om ons gedrag te sturen. Doordat anderen ons vertrouwd zijn en we "dus" weten dat bij hen het gemeenschapspatroon actief is, waarderen we de omgeving als veilig en wordt dat patroon bij ons ook actief. Zonder dat we daar over nagedacht hebben.
Maar als anderen ons niet vertrouwd zijn, zijn we op onze hoede en kunnen we de situatie zomaar als onveilig waarderen. Dat zou het geval kunnen zijn als er in het gedrag van anderen signalen zijn van statuscompetitiegedrag. Die signalen pikken we vaak onbewust op. We "denken" dat ze erop uit zijn om ons duidelijk te maken dat zij boven ons verheven zijn. Die signalen kunnen heel subtiel zijn, ze negeren ons of laten ons niet uitpraten, maar onze onbewuste waarneming (neuroception) is er heel goed in om ze toch op te pikken. En daarmee komt onze andere toestand van voorbereid zijn, die van het statuscompetitiepatroon, in werking. Afhankelijk van hoe we de situatie inschatten en afhankelijk van onze ervaringen in het verleden, gaan we de statusstrijd aan of accepteren we dat we de mindere zijn. (Bedenk dat wij en die anderen uitwisselbaar zijn.)
Die acceptatie kan inhouden dat we berusten in onze mindere positie en ons onderdanig gedragen. Dat zullen we vooral doen als we "denken" dat er niets anders op zit. Maar als we daarentegen "denken" dat we elders beter af zijn, dan maken we ons uit de voeten. Dat zijn dus precies de drie reacties die in dat statuscompetitiepatroon klaar liggen om uitgevoerd te worden: vechten, berusting en vluchten. Denk ook aan de wikipediapagina over de vecht- of vluchtreactie.
Het grote verschil tussen de activering van het gemeenschapspatroon en die van het statuscompetitiepatroon is dat in het eerste geval niet en in het tweede geval wel stress optreedt. Vandaar dat we ons in het eerste geval beter voelen dan in het tweede geval.
Maar die stress kan adaptief zijn, dat wil zeggen dat hij ons helpt om er zo goed mogelijk "uit te komen". Dat kan betekenen dat we ons uit de voeten maken omdat we het elders beter hebben. Dan is die stress van korte duur en is hij ons van dienst geweest. Ook kan het zijn dat hij ons ertoe brengt om met succes de statusstrijd aan te gaan. We worden de bovenliggende partij in de statushiërarchie. Daardoor houden we stress, want een hogere status kan altijd bedreigd worden en moet dus worden verdedigd. Maar die stress is minder dan wanneer wij zelf de onderliggende partij zouden zijn. Want lage status gaat gepaard met angst- en onveiligheidsgevoelens en door die stress met een kortere levensverwachting.
Daarmee worden we nog eens gewezen op de twee typen stress waar we mee te maken kunnen hebben, stress Type-I en stress Type-II. Denk aan het bericht over allostatische belasting en de levensloop. De Type-I stress treedt op bij een succesvolle reactie op een toestand van onveiligheid. Zoals wanneer je een statusstrijd weet te vermijden door je uit de voeten te maken en "terug te keren" naar een stressvrije gemeenschapsomgeving.
In alle andere gevallen heb je te maken met de Type-II stress en die is chronisch van aard. We zijn dan verwikkeld in een onophoudelijke statusstrijd of we bevinden ons hoger of lager in een statushiërarchie. Je kunt dan nog het beste af zijn als je aan de top van de hiërarchie terecht bent gekomen, maar ook dan ben je slechter af dan je zou zijn in een gemeenschapsomgeving. Een leven met chronische stress is altijd slechter dan een leven zonder.
Dat alles gaat over situaties waarin de toestand van voorbereid zijn je aanzet tot gedrag dat past bij de situatie.
Payne en Crane-Godreau gaan tenslotte ook in op de mogelijkheid dat die toestand van voorbereid zijn, dus het klaarliggende gemeenschapspatroon of statuscompetitiepatroon, niet goed past bij de situatie waarin je verkeert. En op de mogelijkheid dat het klaarliggende patroon zelf niet goed in elkaar steekt, gedesorganiseerd is. Dat zijn de gevallen waarin die patronen ons niet ten dienste staan, maar ons juist in de weg zitten.
Dat laatste kan individueel het geval zijn. Dan zijn er individuele oplossingen (body-mind therapeutic and educational systems), waar Payne en Crane-Godreau het over hebben.Waar ze het niet over hebben, is dat die twee klaarliggende patronen, en dus die innerlijke tegenstrijdigheid van de menselijke sociale natuur, ons collectief in de weg kunnen zitten. Collectief in de zin van als groep of als samenleving. Of zelfs als wereldbevolking. In feite gaan veel van de berichten op dit blog precies daarover. Maar denk in het bijzonder aan Een sociologie die ertoe doet: een realistisch normatief kader voor sociale hervormingen.
Over die individuele en collectieve problemen en oplossingen meer in het volgende bericht.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten