vrijdag 29 april 2022

Een extreem statuscompetitief wereldbeeld, waarin vermeende vijanden altijd op het punt staan aan te vallen en waarin alleen een eigen grootmacht, met bruut geweld tot stand gebracht, veiligheid kan verschaffen.

De ambivalentie tussen statuscompetitiegedrag en gemeenschapsgedrag tref je aan op alle niveaus waar mensen met elkaar omgaan. Op het niveau van de kortstondige ontmoetingen, van persoonlijke relaties, van organisaties, van nationale staten en van de internationale verhoudingen. 

Op dat laatste, "hoogste", niveau hebben we een opmerkelijke gebeurtenis meegemaakt toen in 1991 de Sovjet-Unie uiteenviel. De toestand daaraan voorafgaand kun je zien als een bipolaire wereld, waarin twee grootmachten streden om de hoogste status en elkaar min of meer in evenwicht hielden. Toen de Sovjet-Unie uiteenviel, was er een duidelijke winnaar, de Verenigde Staten en het Westen, en een duidelijke verliezer.

Verliezen in een statuscompetitie gaat gepaard met gevoelens van vernedering. Gevoelens die door degenen die dat Sovjet-bewind droegen, als persoonlijk werden ervaren. En doordat er in Rusland, de "opvolger" van de Sovjet-Unie, geen nieuwe generatie leiders opstond, kregen we te maken met een voormalige grootmacht die werd geleid door machthebbers die onvermijdelijk ooit een uitweg zouden zoeken voor hun persoonlijke gevoelens van vernederd zijn.

Wat we nu meemaken, Poetins inval in Oekraïne, lijkt het resultaat van die zoektocht. Analoog aan wat er zich in Duitsland ontwikkelde in de jaren na de nederlaag in de Eerste Wereldoorlog, groeide er in Rusland onder de voormalige Sovjet-elite het beeld van een vijandige wereld waarin alleen valt te overleven door de eigen macht te vergroten en iedereen die daarbij in de weg staat, aan te vallen en zo nodig te vernietigen. 

In Duitsland na de Eerste Wereldoorlog werd dat het nationaalsocialistische wereldbeeld met "het internationale Jodendom" als grote vijand, die door een oppermachtig Duitsland moest worden "vernietigd". 

In het huidige Rusland zien we zich een wereldbeeld ontwikkelen waarin westerse democratieën de grote vijand zijn en waarin een grote Euraziatische grootmacht, met Rusland aan de leiding, nodig is om die vijand te verslaan. Jane Burbank, emeritus hoogleraar Russische geschiedenis, beschrijft die ontwikkeling in de New York Times: The Grand Theory Driving Putin to War

Dat wereldbeeld dateert al van na de Russische revolutie in 1917, werd door de communistische machthebbers als rivaal beschouwd en onderdrukt, maar kwam in de perestroika periode van de late jaren tachtig weer in de belangstelling. Net zo als in het nationaalsocialistische wereldbeeld de geschiedenis er een was van een strijd tussen "rassen", is in die Euraziatische revival de geschiedenis een strijd tussen etniciteiten en zou er onder de leiding van een charismatische leider een "super-ethnos" moeten ontstaan, een grootmacht die zijn wil oplegt aan andere etniciteiten. 

De huidige variant van dat streven naar een etnische grootmacht is die van de filosoof Alexandr Dugin, die invloed op Poetin heeft of heeft gehad:

In Mr. Dugin’s adjustment of Eurasianism to present conditions, Russia had a new opponent — no longer just Europe, but the whole of the “Atlantic” world led by the United States. And his Eurasianism was not anti-imperial but the opposite: Russia had always been an empire, Russian people were “imperial people,” and after the crippling 1990s sellout to the “eternal enemy,” Russia could revive in the next phase of global combat and become a “world empire.” On the civilizational front, Mr. Dugin highlighted the long-term connection between Eastern Orthodoxy and Russian empire. Orthodoxy’s combat against Western Christianity and Western decadence could be harnessed to the geopolitical war to come.
 
Al in 1997 kom je in het werk van Dugin tegen dat de soevereiniteit van Oekraïne een grote bedreiging is van dat streven naar een Euraziatische grootmacht. 
 
Total military and political control of the whole north coast of the Black Sea was an “absolute imperative” of Russian geopolitics. Ukraine had to become “a purely administrative sector of the Russian centralized state.” 

Poetin heeft volgens Jane Burbank die boodschap omarmd. De doorstane vernedering kan alleen door grootscheeps geweld en vernietiging en onderdrukking teniet worden gedaan.

In 2013, he declared that Eurasia was a major geopolitical zone where Russia’s “genetic code” and its many peoples would be defended against “extreme Western-style liberalism.” In July last year he announced that “Russians and Ukrainians are one people,” and in his furious rant on the eve of invasion, he described Ukraine as a “colony with a puppet regime,” where the Orthodox Church is under assault and NATO prepares for an attack on Russia.

Een extreem statuscompetitief wereldbeeld, waarin vermeende vijanden altijd op het punt staan aan te vallen en waarin alleen een eigen grootmacht, met bruut geweld tot stand gebracht, veiligheid kan verschaffen.

dinsdag 26 april 2022

De eerste aanzetten tot coöperatieve zorg voor kinderen waren al aanwezig bij de Australopithecus

Dat wij naast het bij zoogdieren meest voorkomende statuscompetitiepatroon in ons gedrag ook in staat zijn tot het unieke gemeenschapspatroon, moet er wel mee te maken hebben dat ooit het patroon van coöperatieve zorg voor kinderen (cooperative breeding) onze evolutie binnenkwam. Die coöperatieve zorg, dus hulp bij die zorg door anderen dan de eigen moeder en zelfs door niet-verwante groepsleden, stond ermee in verband dat kinderen zo vroeg en onrijp werden geboren dat een groot deel van de hersengroei en -ontwikkeling zich nog na de geboorte voltrok. 

Daardoor raakten pasgeborenen er op voorbereid om in hun eerste levensjaren de sociale motivaties en vaardigheden op te doen die hen deelgenoot maakten van een gemeenschap. Waarin intensief werd gecommuniceerd (taal!) en waarin werd samengewerkt en gedeeld. Zonder de gelijktijdige ontwikkeling van dat gemeenschapspatroon zou dat vroeg en onrijp geboren worden een evolutionair doodlopende weg zijn geweest.

We zullen wel nooit precies weten wat in het verre verleden deze ontwikkeling in gang heeft gezet. Zie op dit blog eerdere berichten over die coöperatieve zorg, zoals:

Er is nu de nieuwe studie Dynamic finite-element simulations reveal early origin of complex human birth pattern. die suggereert dat het rechtop gaan lopen (bipedal locomotion) een cruciale rol heeft gespeeld en dat het begin daarvan al aanwezig moet zijn geweest bij de Australopithecus, die leefde tussen de 4,3 en 2 miljoen jaar geleden. Het rechtop gaan lopen leidde tot een zodanige verandering van het bekken dat geboortes gecompliceerder werden. En dat zette een selectie in gang op een geringere hersenomvang bij de geboorte. 

Dat die hersenen daarna doorgroeiden zal er mee te maken hebben gehad dat het rechtop lopen, waardoor de handen vrijkwamen, al een eerste stap was in de ontwikkeling van dat samenwerken en delen. Met die vrijgekomen handen konden niet alleen baby's gedragen worden, maar ook voedsel, dat dus gemakkelijker gedeeld kon worden. Er konden wapens mee gemaakt en gedragen worden, die gebruikt konden worden om zich tegen roofdieren te beschermen en om op prooidieren te jagen. En bovendien om de nog altijd aanwezige neiging tot statuscompetitie binnen de groep te onderdrukken, doordat egoïsten en degenen die toch nog de baas wilden spelen gemakkelijker gecorrigeerd en ontmoedigd konden worden. Denk aan Richard Wranghams The Goodness Paradox.

Tenslotte, er konden werktuigen mee gemaakt en meegenomen worden, zoals ten behoeve van voedselbereiding. Denk ook in dat verband weer (!) aan Richard Wrangham, maar dan nu aan zijn boek over het grote belang van voedselbereiding voor de menselijke evolutie: Koken : Over de oorsprong van de mens.

Dat de eerste aanzetten tot vroeg geboren worden en coöperatieve zorg al bij de Australopithecus bestonden, zou ermee overeenkomen dat de vroegst gevonden stenen werktuigen dateren van 3, 3 miljoen jaar geleden, ver voordat zo'n 300.000 jaar geleden Homo sapiens op het toneel verscheen.

zondag 24 april 2022

Zondagochtendmuziek - Kenny Burrell - Listen To The Dawn (1980, Muse Records) full album

Een van de grootste jazzmusici ooit en zeker de grootste jazzgitarist: Kenny Burrell. Geboren in 1931 en nu hij over de 90 is, schijnt het niet zo goed met hem te gaan. 

Dit is een opname uit 1980 met Rufus Reid op bas en Ben Riley op drums. Om met aandacht naar te luisteren. En om tot rust te komen.

woensdag 20 april 2022

Ook zonder een zenuwstelsel is leren en geheugen, en dus intelligentie, mogelijk

In de studie Experience teaches plants to learn faster and forget slower in environments where it matters onderzoeken Monica Gagliano, Michael Renton, Martial Depczynski en Stefano Mancuso het vraagstuk van het geheugen van planten. Zie hier het vorige bericht

Hoe kunnen planten de informatie uit hun omgeving opslaan en daarvan leren terwijl ze niet zoals wij een perifeer en centraal (hersenen, ruggenmerg) zenuwstelsel hebben? Die vraag is interessant omdat voor alles wat leeft geldt dat het in staat moet zijn tot leren en aanpassing en dus in die zin "intelligent" moet zijn. Hoe kun je intelligent zijn zonder een zenuwstelsel?

We zagen al dat er een epigenetisch mechanisme valt aan te wijzen, dat er voor zorgt dat opgedane ervaringen genen aan of uit kunnen zetten. In het vorige bericht ging het over volwassenen die als nog ongeboren kind de Hongerwinter van 1944-45 hadden ervaren en waarvan de groeigenen toen zo werden "afgesteld" dat ze toch nog een behoorlijk normaal geboortegewicht bereikten. Er vond een aanpassing plaats aan een omgeving met weinig voedsel, waardoor ze beter voorbereid waren op nieuwe periodes van honger. Alleen, die periodes deden zich niet voor, integendeel er was steeds meer dan genoeg voedsel. Daardoor ontwikkelden ze op latere leeftijd gezondheidsproblemen (door een hogere cholesterolspiegel). Dat epigenetische proces "ging ervan" uit dat wat eenmaal gebeurt (voedselschaarste), nog een keer kan gebeuren en dat het maar beter is om daarop voorbereid te zijn.

Uit die studie die ik hierboven noem, maak ik op dat zulke epigenetische veranderingen, die dus bij mensen zowel als planten kunnen optreden, zich voltrekken door middel van calcium signalering. Cellen communiceren met elkaar door calciumionen (Ca2+) en kunnen zo concentraties van eiwitten, waaronder calmoduline (CaM) beïnvloeden en zo de expressie van genen bepalen. In de woorden van de onderzoekers:

The Ca2+/CaM signalling system controls the expression of genes whether their transcription occurs in the neurons of a big-brained animal (Limback-Stokin et al. 2004) or in the root apex cells of a plant (Kim et al. 2009). This might be the starting point from which a minute, yet measurable Ca2+/CaM signal acting on voltage-gated ion channels (Halling et al. 2005) and their production of electrical waves (Yellen 1998), culminates in the formation of memories and expression of the most remarkable behaviours in animals [e.g. Aplysia (Esdin et al. 2010)] and plants alike.

Wat we vermoedden, dat ook zonder een zenuwstelsel, leren en geheugen, en dus intelligentie, mogelijk is, dat klopt. Er voltrekt zich in planten, maar ook in ons, een proces van calciumsignalering dat een intelligentie mogelijk maakt die analoog is aan onze "zenuwstelsel-intelligentie".

 Conclusie van de onderzoekers:

Because of the very fact that much of the advances in learning research come from humans and animals, the acquisition and use of information through the learning process is implicitly accepted to be contingent on neuronal processes (or artificial neural networks modelled on their biological counterparts, in the case of machines), a view that inevitably excludes non-neural organisms such as plants from the behavioral realm of learning, memory and decision-making (but see Trewavas 2003). What we have shown here, however, leads to one clear, albeit quite different, conclusion: the process of remembering may not require the conventional neural networks and pathways of animals; brains and neurons are just one possible, undeniably sophisticated, solution, but they may not be a necessary requirement for learning.

Voor leren en geheugen, en dus voor intelligentie, is niet een zenuwstelsel nodig. Dat je dat als een verrassend inzicht kunt ervaren, zal er aan liggen dat wij ons maar moeilijk kunnen losmaken van hoe wij met onze intelligentie in de wereld staan.

Als intelligentie zo onlosmakelijk is verbonden met alle leven, dan zou het dus ook moeten zijn aan te wijzen bij evolutionair oudere organismen, zoals bacteriën. Dan zouden die op zijn minst geheugen moeten hebben en dat is volgens de studie Memory in bacteria and phage van Josep Casadesús en  Richard D’Ari inderdaad het geval.

dinsdag 19 april 2022

De ambivalentie tussen gemeenschapsgedrag en statuscompetitiegedrag, die we kennen van de maatschappij van de volwassenen, die valt al waar te nemen in de kleuterschool.

Het gemeenschapspatroon en het statuscompetitiepatroon zijn "toestanden van voorbereid zijn" die klaar liggen om uitgevoerd te worden en de uitvoering van het ene dan wel het andere patroon is ervan afhankelijk hoe veilig of onveilig we de situatie beoordelen waarin we ons bevinden. Veiligheid triggert het gemeenschapspatroon en onveiligheid het statuscompetitiepatroon. Beoordelingen worden beïnvloed door ervaringen uit het verleden. Als je veel onveilige situaties hebt meegemaakt, dan beoordeel je dezelfde situatie eerder als onveilig dan iemand zou doen die vaker veilige situaties heeft ervaren. (Ook kunnen persoonlijkheidsverschillen van invloed zijn die je van je ouders hebt meegekregen.) Zie over toestanden van voorbereid zijn o.a. dit eerdere bericht.

Als dat alles zo is, dan zou je dat klaarliggen van die twee gedragspatronen al in het gedrag van jonge kinderen moeten kunnen waarnemen. Nieuwe aanwijzingen dat dat inderdaad zo is, komen uit de nieuwe studie How fairness and dominance guide young children’s bargaining decisions van Sebastian Grueneisen en Michael Tomasello. Van de al bestaande aanwijzingen geven de onderzoekers in hun inleiding een kort overzicht dat ik ter informatie even overneem. Daarin kom je het voorbereid zijn op statuscompetitiegedrag en op gemeenschapsgedrag tegen als sensitivities for dominance and fairness.

Sensitivities for both dominance and fairness develop early. Already in infancy, children track dominance relations among agents (Gazes et al., 2015; Mascaro & Csibra, 2012; Thomsen et al., 2011). Preschoolers are sensitive to a whole range of dominance cues and, for instance, view individuals who control resources and deny permission to others as being “in charge” (Gülgöz & Gelman, 2017). Six- to 8-year-olds also make sophisticated predictions about who will prevail in conflicts by integrating multiple variables such as strength, size, or their alliances (Pietraszewski & Shaw, 2015). Social dominance—typically defined in terms of resource control and individuals’ abilities to achieve their goals in conflict situations (Hawley, 1999, 2002)—has also been shown to affect children's own social decisions. Toddlers prefer individuals who prevail in conflict via means other than physical force (Thomas et al., 2018), preschoolers preferentially endorse testimony from socially dominant individuals (Bernard et al., 2016), and children aged 3 to 8 take recipients’ relative dominance into account when allocating resources (Charafeddine et al., 2016).

Children are similarly attuned to fairness. In third-party contexts, even infants seem surprised when confronted with unequal resource divisions (Geraci & Surian, 2011; Schmidt & Sommerville, 2011) and when distributing resources, preschoolers not only prefer equality but even discard resources rather than create unfairness (Shaw & Olson, 2012). When dividing resources between themselves and others, children as young as three tend to share fairly if they produced the resource collaboratively (Hamann et al., 2011; Warneken et al., 2011), presumably because joint collaboration encourages them to see themselves and their partner as equally deserving (Engelmann & Tomasello, 2019). In non-collaborative settings, preschoolers are particularly attuned to being treated unfairly themselves and even forego resources in order not to get less than others (Blake et al., 2015). While these studies demonstrate that dominance and fairness are strong motivators for children from early on, less is known about how they might interact in shaping children's facility to reach agreements in bargaining situations.

In hun eigen onderzoek lieten Grueneisen en Tomasello kinderen van vijf jaar paarsgewijs "onderhandelen" over de verdeling van een aantal knikkers. Die verdeling kon gelijk of ongelijk uitvallen afhankelijk van de keuzes die ze maakten. Ik bespreek nu alleen de eerste van de drie studies waarover ze in het artikel rapporteren. 

Daaruit bleek dat de paren in de meerderheid van de gevallen (64 procent) een gelijke verdeling tot stand brachten. Ze werden er het dus over eens om te handelen volgens het gemeenschapspatroon.

Maar dat gebeurde dus vaak ook niet. Dat werd er voor een deel door verklaard dat een van de twee meer geneigd was tot domineren, dus tot het statuscompetitiepatroon. Die geneigdheid was van te voren vastgesteld door een in onderzoek vaker gebruikt testje (wel of niet als eerste van twee een stuk speelgoed pakken) en door beoordelingen door de leidster van de kleuterschool (in Leipzig, Duitsland) waar het onderzoek werd uitgevoerd. In die paren waarin de meer dominante van de twee van een ongelijke verdeling profiteerde, werd de gelijke verdeling slechts in 46 procent van de gevallen bereikt.

De onderzoekers analyseerden ook de onderhandelingen van de kinderen. In die gevallen waarin er redenen werden gegeven voor een verdelingen en waarin "gelijkheid" of "eerlijkheid" werden genoemd, werd de gelijke verdeling vaker bereikt dan wanneer die niet werden genoemd of waarin geen redenen werden gegeven. Een "beroep" op het gemeenschapspatroon vond dus weerklank.

De ambivalentie tussen gemeenschapsgedrag en statuscompetitiegedrag, die we kennen van de maatschappij van de volwassenen, die valt dus al waar te nemen in de kleuterschool.

zondag 17 april 2022

Zondagochtendmuziek - Bach - Oster-Oratorium: Kommt, eilet und laufet BWV 249 - Van Veldhoven | Nederlandse Bachvereniging...

"Dit Oster-Oratorium (paasoratorium) klonk voor het eerst op eerste paasdag van het jaar 1725. (...) En toen, op zondagochtend, schalde als onmetelijk contrast een Sinfonia door de kerk met een glansrol voor drie trompetten en pauken. Voordat de zangers aan het woord komen, lijkt Bach nog Jezus’ sterven in de herinnering terug te roepen met een melancholiek Adagio in b klein voor solo fluit en strijkers."

 

zondag 10 april 2022

Zondagochtendmuziek - W.A. Mozart - Requiem in D minor, K. 626 [Ivan Fischer, Budapest Festival Orchestra]...

 

Wat is de beste locatie om muziek uit te voeren? De concertzaal natuurlijk. 

Maar is dat wel zo? Er valt een pleidooi te houden voor muziek op straat. Zie de zondagochtendmuziek A la Via! - Street music from XIII to XVI century

Maar op een boot die aan komt varen, daar valt ook veel voor te zeggen. Denk aan Händels Water Music

Maar denk ook aan Guido van der Werve, waarvan je in Eye Filmmuseum in Amsterdan een film kunt bekijken waarin hij Mozarts Requiem, althans een deel daarvan, laat uitvoeren op een boot die, uiterst langzaam, komt aanvaren. Als je daar naar kijkt en luistert, denk je, laat dit heel lang duren. En dat lukt natuurlijk niet, want op een gegeven moment is die boot er en vaart hij uit beeld. Daarna komt er nog een verrassing, maar die voegt eigenlijk niets toe. Dat Requiem dat klinkt gewoon geweldig als het op het water naar je toe komt.

Lang geleden woonde ik in Praag een uitvoering bij in de Dvorakzaal van het Rudolfinum. Dit is een uitvoering in de Londense Royal Albert Hall door het Budapest Festval Orchestra onder leiding van Iván Fischer. 

Prachtige locaties. Maar een complete uitvoering op een steeds maar naderbij komende boot, dat zou wat zijn.

woensdag 6 april 2022

Over epigenetische veranderingen als mechanisme van geheugen - en over de Hongerwinter

Hoe zit dat met het mysterie van het functioneren van het geheugen in breinloze wezens als planten? Zie hier het vorige bericht. We kwamen al tot de conclusie dat geheugen of zoiets als wat wij geheugen noemen er al vanaf het begin van de evolutie moet zijn geweest. Omdat elk organisme voor zijn voortbestaan afhankelijk is van zijn omgeving, van het gebruik maken van wat de omgeving te bieden heeft en van het zich wapenen tegen de gevaren die zich voordoen. Anders gezegd, het gaat om het kunnen onderscheiden tussen een veilige omgeving en een onveilige omgeving en daar is waarneming, opslag van ervaringen (geheugen) en gebruik maken daarvan (leren, intelligentie) voor nodig. 

Dat wijzelf en algemener: dieren met een centraal zenuwstelsel, geheugen hebben, vinden we niet gek. Maar planten? Hoe doen die dat dan? 

Dat is een belangrijke vraag omdat het geheugen van dieren ergens in de loop van de evolutie is ontstaan en dat zal,  zoals altijd in de evolutie, gebeurd zijn op de basis van wat er al was. En dat wat er al was, is misschien het mechanisme van dat geheugen van planten.

Stefano Mancuso schrijft daarover in Plantenrevolutie. Hoe planten onze toekomst bepalen op p. 25-6:

Talloze onderzoeken, met name op het gebied van de invloed van stress op het geheugen, lijken aan te tonen dat epigenetica van essentieel belang is bij het ontstaan van stressgerelateerde herinneringen. Epigenetica beschrijft de erfelijkheid van variaties die niet zijn toe te schrijven aan veranderingen in de DNA-sequentie. Het gaat dus om veranderingen - zoals die van de histonen, eiwitten met als voornaamste taak het organiseren an het DNA, of methylering, de verbinding van een methylgroep (CH3-groep) met een nucleobase van het DNA - waardoor de genexpressie wel verandert maar de gensequentie niet.

Zie over epigenetica de webpagina van erfelijkheid.nl. Daar lees je dat 

genen door bijvoorbeeld stress, roken of eetgewoontes aan of juist uit worden gezet. Op een gen ligt de informatie om een eiwit aan te maken. Al deze eiwitten hebben een taak in het lichaam. Als een gen actief is, kan eiwit kan zijn werk doen. Als het gen inactief wordt, wordt het eiwit niet meer gemaakt en kan het eiwit zijn taak niet meer uitvoeren. Gaat het bijvoorbeeld om een eiwit dat een rol speelt bij de ontwikkeling van de hersenen? Dan kan het inactief maken van dit eiwit er voor zorgen dat er iets mis gaat met de ontwikkeling van de hersenen.

Terwijl het DNA vastligt, kunnen ervaringen (stress, roken, eetgewoontes) er dus voor zorgen dat genen aan of uit worden gezet. Als voorbeeld worden de epigenetische veranderingen genoemd die optraden bij kinderen die tijdens de Hongerwinter van 1944-45 werden verwekt. Het Leids Universitair Medisch Centrum vertelt over het onderzoek dat werd gedaan naar die kinderen toen ze rond de zestig jaar waren. 

Doordat in de Hongerwinter maar een kwart van de hoeveelheid voedsel beschikbaar was van wat een mens nodig heeft, werden de groeigenen van de nog ongeboren kinderen anders afgesteld. Dit zorgde ervoor dat ze toch met een normaal lichaamsgewicht geboren werden. (Er zal zich een parent-offspring conflict hebben voorgedaan.) Maar die andere afstelling bleef na de geboorte en in hun latere leven bestaan (geheugen!), waardoor ze in een omgeving met meer dan genoeg voedsel een grotere kans op gezondheidsproblemen kregen (een hogere cholesterolspiegel in het bloed). Doordat die afstelling van genen voor een groot deel gebeurt in de eerste weken na de bevruchting, kan het dus gebeuren dat een epigenetische aanpassing aan de omgeving die op korte termijn gunstig is, denk aan dat normale geboortegewicht, dat op langere termijn niet is.

Hier zien we dus een mogelijk mechanisme van geheugen dat zijn werk doet via epigenetische veranderingen. Naar ik aanneem een mechanisme dat gemiddeld genomen in het evolutionaire verleden heeft bijgedragen aan overleving. Want tegenover die grotere kans op gezondheidsproblemen op latere leeftijd in een omgeving met meer dan genoeg voedsel, staat naar alle waarschijnlijkheid dat die Hongerwinterkinderen beter voorbereid waren op nieuwe hongerperiodes. Dat epigenetische geheugen "gaat ervan uit" dat wat nu gebeurt, later nog een keer kan gebeuren. (Ik ben zelf in juni 1943 geboren,  eerder dus dan de Hongerwinter, maar bovendien in Friesland, waar ook in 1944-45 meer voedsel beschikbaar was.)

Zien we dan datzelfde epigenetische geheugen bij planten? Daarover lezen we bij Mancuso meer. Waarbij hij verwijst naar een in 2014 verschenen studie met hemzelf als laatste auteur: Experience teaches plants to learn faster and forget slower in environments where it matters. Daarover in het volgende bericht. Hier het volgende bericht.

dinsdag 5 april 2022

Als je in een democratie de media aan de markt overlaat, dan worden die media een bedreiging voor de democratie - En over een onderzoek naar Fox News kijkers

De democratie heeft goed geïnformeerde kiezers nodig. In de democratie gaat het om het vinden van het beste beleid voor iedereen, als uitvloeisel van onze morele gemeenschapsintuïties van iedereen-telt-mee. Daarvoor zijn onderbouwde inzichten nodig in mogelijkheden en beperkingen van beleidsmaatregelen, bestaande maatregelen en nieuw voorgestelde. Democratie is niet alleen een optelsom van opinies, maar ook en vooral een proces van waarheidsvinding en groei van kennis.

Dat er nu allerlei redenen zijn om ons zorgen te maken over de democratie, kan er voor een groot deel aan liggen dat die geïnformeerdheid tekort schiet. En omdat kiezers hun informatie uit de media halen, wijst dat op het tekortschieten van de media. 

Daar zou iets aan gedaan moeten worden. En dat kan ook, althans in ons land, waar de "publieke mediadiensten" in de Mediawet worden geregeld. Die regeling houdt onder meer in dat die diensten moeten voorzien in "democratische behoeften" van de Nederlandse samenleving. Zie eerder het bericht Hoe krijgen we meer waarheidsgetrouwe en verdiepende journalistiek? Die meer wil dan alleen iedereen aan het woord laten? 

Over de uitwerking daarvan (in Artikel 2.1.2) schreef ik daar:

Daarin valt op dat het veel gaat over pluriform en evenwichtig, waarvan je denkt dat zulks in de praktijk er vooral toe leidt dat programmamakers alle "partijen" aan het woord willen laten. En dan zie je gebeuren dat er tegenover een goed geïnformeerde deskundige iemand komt te zitten die nauwelijks een andere kwalificatie heeft dan het hebben van een "andere mening". 

Anders gezegd: media zouden dat voorzien in democratische behoeften niet alleen moeten opvatten als het presenteren van verschillende meningen, maar ook als het zelf bijdragen aan waarheidsvinding en groei van kennis. Aan het goed geïnformeerd zijn van de kiezers.

Maar het kan slechter. Neem nu de Verenigde Staten. Daar was er tot in de jaren 80 de Fairness Doctrine, die na de Tweede Wereldoorlog was ingesteld en waarin televisiekanalen als publieke diensten werden opgevat. Die bij controversiële kwesties alle partijen, meestal twee (voor of tegen), aan het woord moesten laten. Redelijk vergelijkbaar met onze Mediawet dus.

Maar dat veranderde dus in de jaren 80, de jaren van de opkomst van het neoliberalisme. De regering-Reagan vond dat de markt, de commercie dus, heel goed voor die pluriformiteit kon zorgen, daar was overheidsregulering niet voor nodig. Geen overheidsbemoeienis met de media.

 
Kevin M. Kruse en Julian Zelizer (How policy decisions spawned today’s hyperpolarized media) daarover:

Almost overnight, the media landscape was transformed. The driving force was talk radio. In 1960, there were only two all-talk radio stations in America; by 1995, there were 1,130. While television news on the old networks and the cable upstart CNN still adhered to the standard of objectivity, radio emerged as a wide-open landscape.
 
New York’s conservative talk radio icon Bob Grant had long been known for testing the limits of the doctrine, but he now felt freed to engage in outspoken nativism and racism. Discussing the 1991 Los Angeles riot, he called African Americans “screaming savages” and complained that “heaven forbid you talk about white rights.” Immigrants were a favorite target of his, as well. The country, he said, was being flooded with “millions of subhumanoids.”
 
De weg was vrijgemaakt voor conservatieve, ja, rechts-extremistische media, die onweersproken hun partijdige, haatzaaiende en antidemocratische boodschappen de wereld in konden sturen. In 1996 richtte mediamagnaat Rupert Murdoch Fox News op, waarvan je wel kunt zeggen dat het geweldig heeft bijgedragen aan de antidemocratische krachten in de Verenigde Staten. In het in mei te verschijnen boek This Will Not Pass: Trump, Biden and the Battle for America’s Future van Jonathan Martin and Alex Burns noemt Joe Biden Rupert Murdoch “the most dangerous man in the world” en dat is maar weinig overdreven. Dat werd ergens in 2021 opgetekend, toen er nog geen sprake was van Poetins oorlogsmisdaden in Oekraïne.

Over hoeveel kwaad zulke rechts-extremistische media aanrichten, is nu de studie The manifold effects of partisan media on viewers’ beliefs and attitudes: A field experiment with Fox News viewers (preprint) verschenen. In het najaar van 2020 vroegen de onderzoekers aan een groep intensieve Fox News kijkers om een maand lang een aantal uren per week naar CNN te kijken, tegen betaling van 15 dollar per uur. Of ze gekeken hadden werd met tussentijdse vragenlijstjes gecontroleerd. In diezelfde maand werd door middel van een analyse van de programma's van Fox News en CNN vastgesteld dat Fox News o.a. zeer eenzijdig pro-Trump boodschappen uitzond en dat CNN waarheidsgetrouw berichtte over o.a. Trumps gebrekkige aanpak van de coronacrisis.

Het bleek toen dat een maand lang kijken naar CNN programma's de opinies over Trump, de Republikeinen en de Democraten significant deed veranderen in vergelijking met een controlegroep van andere Fox News kijkers. En dit lag er vooral aan dat de experimentele groep ineens over allerlei zaken geïnformeerd werden waar ze nog nooit over gehoord hadden, doordat die in de programmering van Fox News genegeerd werden. Voorbeeld: Trump had begin 2020 in kleine kring gezegd dat hij zich ervan bewust was dat corona gevaarlijker was dan de gewone griep, terwijl hij in het openbaar beweerde dat de mensen van corona niets te vrezen hadden. Alleen CNN maakte daar melding van. Fox News was gewoonweg een propagandazender voor Donald Trump.

Het bevestigt wat iedereen kon vermoeden. Het is niet alleen zo dat mensen al meningen hebben en daar de media bij zoeken die hen daarin bevestigen. Het is ook zo dat media meningen beïnvloeden, alleen al door hun kijkers eenzijdig te informeren (partisan coverage filtering).

Als je in een democratie de media aan de markt overlaat, dan worden die media een bedreiging voor de democratie.

zondag 3 april 2022

Zondagochtendmuziek - Haydn, Piano Trio G-Dur, Hob. XV; 25 ("all' ongarese")

Om deze barre tijden nog een beetje goed door te komen, helpt het om zo nu en dan een pianotrio van Joseph Haydn (1732 - 1809) op te zetten. 

Hier spelen Patricia Kopatchinskaja, viool, Sol Gabetta, cello en  Henri Sigfridsson, piano het prachtige Piano Trio G-Dur, Hob. XV; 25 ("all' ongarese"). Klik op Bekijken op YouTube.

Op zijn Hongaars dus. Met in onze gedachten de verkiezingen in Hongarije. In de hoop dat de verzamelde oppositie er, ondanks alle tegenwerking, in slaagt om Viktor Orbán weg te stemmen.

vrijdag 1 april 2022

Het voordeel van taal en bewustzijn is er alleen als het vermogen tot systematiseren samen gaat met aandacht voor details - En over autisme en grote wetenschappers

Deze reeks berichten, hier het vorige bericht, begon met de vraag wat het betekent om geen zelfbewustzijn en taal te hebben, maar wel geheugen. Om inzicht te krijgen in wat het betekent om, als mensen, naast dat geheugen ook taal en zelfbewustzijn te hebben, leek het goed om eerst zo goed mogelijk te begrijpen wat de afwezigheid daarvan betekent. 

Zo makkelijk is dat laatste niet, want als wij mensen iets willen "begrijpen",  gebruiken we welhaast onvermijdelijk (zelf-)bewustzijn en taal. Iets gaan begrijpen is immers het tot dan onbekende en vreemde herkennen als een geval van een al bestaand en bekend inzicht. In termen van David Bohm: het onbekende, onverwachte onderbrengen bij een of meer bestaande vooronderstellingen over hoe de wereld in elkaar zit. Vooronderstellingen die in de vorm van taal zijn vervat en een filter vormen waarmee we naar de wereld kijken. 

En vanwege de sterke samenhang tussen taal en zelfbewustzijn, is het moeilijk, misschien wel onmogelijk, om je voor te stellen (te begrijpen) hoe het is om wel, zoals alle leven, een geheugen te hebben, maar geen zelfbewustzijn en taal. Zie (nog eens) Hoe nemen mensen de werkelijkheid waar? Over het filter van vooronderstellingen, taal, zelfbewustzijn en geheugen

Het zou vereisen dat we ontsnappen aan dat filter van vooronderstellingen en, ja, hoe?, "maagdelijk" naar de wereld kijken. Zoals wezens zonder taal en bewustzijn, dus dieren, kijken. Denk terug aan Temple Grandin, die betoogt dat haar autisme het mogelijk maakt om niet geabstraheerd, maar gedetailleerd, waar te nemen en zo dieren beter te begrijpen. Zie Over vooronderstellingen, waarneming, autisme en bewustzijn - En over Temple Grandin.  Door dat filter hebben wij maar beperkt oog voor details.

Dat alles roept natuurlijk de vraag op wat het voordeel is, als het een voordeel is, om bewustzijn en taal te hebben. Een te grote vraag om nu even tussendoor te beantwoorden. Maar voor de hand liggend is dat we er door in staat gesteld werden om wetenschap te bedrijven. Om, al abstraherend, regelmatigheden en patronen in de waargenomen wereld te ontdekken. Om onze kennis te vergroten. Waar je echter meteen aan moet toevoegen dat wetenschap alleen dan voortschrijdt als er ook oog is voor details, dus voor gevallen en waarnemingen die juist met die regelmatigheden en patronen (theorieën, wetten) in strijd zijn. Want alleen daardoor komen we tot betere, diepere, inzichten. 

Kortom, dat voordeel is er alleen als dat vermogen tot veralgemenisering samen gaat met de aandacht voor de bijzondere gevallen, voor de details waaraan die algemeenheden worden getoetst. Juist de combinatie van die twee is wetenschap. 

En dat brengt je zomaar op het idee dat het geen toeval is dat de grote wetenschappers, de onderzoekers die doorbraken in de menselijke kennis teweeg hebben gebracht, ook een autistisch trekje gehad moeten hebben. Neem nu de drie grootste wetenschappers die je dan meteen te binnen schieten: Newton, Darwin en Einstein. Van alle drie wordt met goede redenen vermoed dat ze trekken van Asperger hadden. Zie Einstein and Newton showed signs of autism en Darwin ‘had Asperger’s Syndrome’. 

En in de studie Talent in autism: hyper-systemizing, hyper-attention to detail and sensory hypersensitivity betogen Simon Baron-Cohen e.a. dat de groep van zeer getalenteerde autisten juist wordt gekenmerkt door de combinatie van sterke neiging tot systematiseren en uitzonderlijk oog voor detail.

In het volgende bericht terug naar het mysterie van het geheugen. Want alles begon met geheugen.