(Deze week verschenen als aflevering van mijn LinkedIn-Nieuwsbrief.)
Sinds Donald Trump Republikeins presidentskandidaat werd, heb ik me op Toegepaste sociale wetenschap
met enige regelmaat bezig gehouden met het statuscompetitiepatroon van
een kwaadaardige narcist die aan de macht weet te komen. En met de vraag
naar de omstandigheden waaronder dat patroon optreedt en met de grote
gevaren die dat met zich meebrengt. Hier een vrijwel onbewerkte selectie
daarvan, chronologisch gerangschikt. Van begin 2016 tot begin 2021.
Deel 2 volgt later.
dinsdag 2 februari 2016
Donald Trump en andere narcisten in de politiek - en over waarom ze hun exposure moeten controleren
Donald Trump, vastgoedmagnaat, mediapersoonlijkheid en sinds juni
vorig jaar Republikeins presidentskandidaat , heeft, tegen de
opiniepeilingen in, niet de voorverkiezingen in Iowa gewonnen. Nu kun je
bij alle Republikeinse kandidaten grote bedenkingen hebben, maar Trump
maakte het wel het bontst. Zijn gedrag op televisie en in de debatten
maakte overduidelijk dat we weer eens met een narcist te maken hebben
die de arena van de politiek ontdekt heeft, waarin hij als grote
overwinnaar uit de bus zal komen.
Psychologen die zich over dat gedrag gebogen hebben, komen tot de
conclusie dat Trump het schoolvoorbeeld is van de narcist. Videoclips
blijken als onderwijsmateriaal te worden gebruikt in workshops. Zie A Neuroscientist Explains: Trump Has a Mental Disorder That Makes Him a Dangerous World Leader.
Narcisme kun je omschrijven als
de neiging tot een grandioos en overdreven positief zelfbeeld,
gepaard met een negatieve kijk op anderen. Narcisten zijn extreem ijdel,
zoeken aandacht en bewondering, voelen zich superieur, claimen gezag en
privileges en ze zijn exhibitionistisch, opschepperig en manipulatief.
Zie verder De donkere drie: psychopathie, narcisme en Machiavellianisme.
Die eigenschappen brengen de narcist er toe om een leiderschapspositie
na te streven, want hij (meestal een hij) zou het niet kunnen verdragen
om naar anderen te moeten luisteren of anderen naast zich te dulden.
Vandaar bijvoorbeeld dat die andere narcistische politicus, onze Geert
Wilders, alleen in een politiek partij kan functioneren waarin hij
alleenheerser is. Zie Foute leiders vergeleken. Over narcisten aan en op weg naar de macht. En over Geert Wilders.
Hoewel narcisten er dus naar streven om een leiderschapspositie in te nemen, weten we dat ze slechte leiders zijn.
Ze kunnen slecht tegen kritiek, kunnen niet luisteren, hebben een
gebrek aan empathie, zijn weinig bereid en in staat tot samenwerking en
hebben een gewetenloze zucht tot overwinnen.
Hoe komt het dat narcisten er dan toch vaak in slagen om op
leiderschapsposities terecht te komen? Dat zou er aan kunnen liggen dat
ze vaak een oppervlakkige charme hebben die veel mensen aantrekt. Waar
mensen pas door heen kijken als ze de persoon beter kennen en langer
hebben meegemaakt.
Narcisten blijken dan ook de grootste kans op succes te hebben als
ze in staat zijn om de mate waarin wij hen leren kennen, hun exposure,
te manipuleren. Vandaar dat narcisten die aan de macht komen ook altijd
dictatoriale neigingen hebben, die o.a. ook inhouden dat ze de media
willen beïnvloeden. Denk aan Erdogan in Turkije en aan Poetin in
Rusland. En natuurlijk aan Hitler.
We weten natuurlijk nog niet hoe het verder gaat met Trump en die
Amerikaanse voorverkiezingen. Maar het lijkt er nu op dat Trump te
weinig doorheeft dat hij zijn kansen verspeelt als de Amerikaanse
kiezers hem te vaak zien. Hij geniet zo van de aandacht die hij krijgt,
dat hij niet in staat is om zijn exposure te controleren.
Daardoor is hij al vele keren door de mand gevallen en hebben kiezers
doorgekregen met wat voor iemand ze te maken hebben.
donderdag 3 maart 2016
Mannen, mannelijkheid en statuscompetitie - en weer over Donald Trump
Vrouwen kunnen er ook wat van, maar statuscompetitie is toch op de eerste plaats een mannending.
Een manier waarop de strijd om status wordt uitgevochten bestaat er
uit de eigen statuspositie te bevestigen of te verhogen door anderen te
beledigen, te kleineren of te pesten. En dat dat vooral een mannending
is (maar nogmaals, vrouwen zijn er niet vrij van), blijkt er uit dat
veel van die beledigingen aantastingen zijn en als aantastingen zijn
bedoeld van iemands zelfbeeld van mannelijkheid en mannelijke eer.
Statuscompetitie is tussen mensen altijd wel aanwezig, zij het vaak
op de achtergrond. Als hij op de voorgrond staat, dan noemen we dat wel
een eercultuur (culture of honor). Die term wordt gebruikt door
Dov Cohen, Richard Nisbett en anderen, die daarmee de
statuscompetitiecultuur van de zuidelijke Verenigde Staten aanduiden.
Denk als voorbeeld aan het fraaie onderzoek Field experiments examining the culture of honor: The role of institutions in perpetuating norms about violence.
En vergis ik me nu met te denken dat je in de televisiedebatten
tussen de Republikeinse presidentskandidaten, met Trump in de hoofdrol,
die eercultuur volop in werking ziet? Dat de Republikeinse partij in de
zuidelijke staten de meeste stemmen trekt, lijkt geen toeval.
Er is nu een mooi onderzoekje naar de rol van beledigingen en kleineringen en aantastingen van mannelijkheid (slurs) in die eercultuur: Slurs against masculinity: masculine honor beliefs and men's reactions to slurs. Zo vind je daar deze korte omschrijving van wat het betekent om je volgens die eercultuur te gedragen:
full realization of masculine honor as defined in the American South
would require that men act bravely, assert their masculinity, have been
socialized about the norms dictating masculine honor, hold their
masculine honor beliefs as core moral values, act to defend others from
threats, act to defend themselves from insult, and be firmly connected
to family and community.
In het onderzoek werden mannen ondervraagd over hoe erg ze het
zouden vinden om beledigd en gekleineerd te worden en hoe groot de kans
zou zijn dat ze daar met fysiek geweld op zouden reageren. Ik citeer
even de omschrijving van de zes soorten beledigingen waar het om ging:
Homophobic slurs consisted of faggot, queer, homo, and cocksucker. Feminine slurs consisted of bitch, pussy, cunt, and woman. Bravery slurs consisted of coward, wimp, sissy, and yellow. General personality slurs consisted of asshole, loser, dickhead, and douchebag. Intelligence slurs consisted of retard, dumbass, idiot, and moron. Physical slurs consisted of fat ass, weakling, tiny, and ugly.
Het blijkt dan dat de homophobic, de feminine en de bravery beledigingen
in de rangorde bovenaan staan. Voor homo, vrouw of lafaard te worden
uitgemaakt, dat is in de eercultuur wel het ergste wat je gezegd kan
worden en daar moet je dus het meest agressief op reageren, om je eer te
verdedigen.
En verder blijkt dat degenen die het hoogst scoren op de Masculine Honor Beliefs Scale ook
aangeven zich het meest beledigd te voelen en met het meeste fysieke
geweld zouden reageren. Die schaal bestaat uit 35 stellingen waarvan je
moet aangeven in hoeverre je het er mee eens of oneens bent. Voorbeelden
zijn (in mijn vertaling):
- Een man moet niet bang zijn om te vechten
- Het is voor een man belangrijk om masculiener (mannelijker) te zijn dan andere mannen
- Als kind is mij geleerd dat jongens zich altijd moeten verdedigen
- Je zou een man prijzen die gewelddadig reageert op een belediging
- Een man heeft de verantwoordelijkheid om zijn gezin te verdedigen
- Als een man wordt beledigd, dan wordt zijn mannelijkheid beledigd
- Voor een man hoort zijn gezin de hoogste prioriteit te hebben
Een baanbrekend onderzoek is het niet, maar het voegt wel weer iets
toe aan ons inzicht in wat statuscompetitie inhoudt en welke vormen dat
gedragspatroon kan aannemen.
En bedenk dat narcisten, met hun zucht tot beledigen van anderen,
juist in een statuscompetitiecultuur gedijen en er op gebrand zijn om
aan de top te komen.
donderdag 27 oktober 2016
Is populisme de uitingsvorm van narcisme in het publieke domein? - Jan-Werner Müller over populisten (en technocraten!)
Narcisme is een persoonlijkheidseigenschap die altijd wel in zekere
mate in de populatie aanwezig is. Maar de kans dat die eigenschap tot
uiting komt in gedrag, lijkt er van afhankelijk of een en ander zich
afspeelt in het domein van de persoonlijke relaties dan wel in het
publieke domein.
Verkerend in de sfeer van persoonlijke relaties kan het gedrag van
narcisten vaak door anderen in toom worden gehouden. Als ze schade
aanrichten, dan is dat als de relaties wisselend zijn. Door hun
oppervlakkige charme weten ze gemakkelijk aandacht te trekken en
relaties aan te gaan, maar na verloop van tijd krijgen anderen door wat
voor vlees ze in de kuip hebben. Zo kunnen narcisten soms een spoor van
slachtoffers achter zich laten.
Daartegenover is het publieke domein, dat van de onpersoonlijke
relaties die zich vooral via de omweg van de media voltrekken, veel meer
bij uitstek het werkterrein van de narcist. De narcist kan daar een
nationale bekendheid worden, een celebrity, en zelfs aan de top
belanden van statushiërarchieën in bedrijfsleven en politiek. Niet
alleen door die eigenschap van oppervlakkige charme, maar vooral ook
doordat hij anderen naast zich of boven zich zo slecht kan verdragen dat
de motivatie om aan de top te komen grenzeloos is.
Dat de narcist bovenal dat publieke domein nodig heeft, verklaart
precies dat het fenomeen van de narcistische leider de
mensheidsgeschiedenis is binnengekomen met het ontstaan van de
landbouwsamenlevingen en van de statushiërarchieën (keizerrijken,
vorstendommen) die daarmee ruim baan kregen. Zie Waarom een staatsgod? Over statushiërarchie en narcisme.
Vandaag de dag hebben we te maken met een publiek domein dat sterk
beheerst wordt door informatiestromen via de massamedia en de sociale
media. En het lijkt alsof narcisten daardoor extra worden geprikkeld om
in dat domein actief te worden. Ze leven er hun grandioze zelfbeeld uit
en hun behoefte aan bewondering en bevestiging van dat zelfbeeld.
Onderdeel van dat gedrag is de zucht tot belediging en vernedering van
iedereen die hen daarbij in de weg staat.
Je komt natuurlijk gemakkelijk op de gedachte dat die grote rol van
narcisten in de politiek zich slecht verdraagt met de democratie. Jan-Werner Müller, hoogleraar politieke wetenschappen aan de Universiteit van Princeton en auteur van What is Populism?, laat zich daarover uit in het interview dat Der Spiegel deze week met hem heeft ("Wer gehört zu uns?").
Dat interview gaat over populisme, maar het wordt meteen duidelijk dat populisme en narcisme nauw verwant zijn. Müller:
Populisten sind in der Tendenz gefährlich für die Demokratie. Nicht
notwendigerweise wegen ihrer Positionen: Über die richtige
Flüchtlingspolitik kann man streiten. Populisten aber erheben den
Anspruch, als einzige das wahre Volk zu vertreten. Mittwettbewerber um
die Macht und alle Bürger, welche die Populisten nicht unterstützen,
werden verteufelt. Das macht sie für Demokraten unwählbar.
Over de AfD (Alternative für Deutschland):
Jetzt aber behaupten führende Afd-Politiker, die übrigen Parteien
bestünden aus Volksverrätern und Deutschland sei eine
Kanzlerin-Diktatur. Diese totale moralische Disqualifizierung der
politischen Gegners und der Anspruch das wahre deutsche Volk zu
vertreten, machen die Afd populistisch und bedenklich.
En over Donald Trump:
Er sieht sich als Vertreter des echten amerikanischen Volkes. Das
einzige, was zählt, (...), sei die Vereinigung des Volkes; um alle, die
für ihn nicht dazugehören, braucht man sich nicht zu kümmern. Ausserdem
ist es typisch für Populisten, das sie wie Trump nicht zugeben, dass sie
verlieren können - stattdessen versuchen sie, das ganze politische
System zu diskreditieren, indem sie ihren Anhängern suggerieren, Wahlen
würden manipuliert.
En verderop in het interview wijst hij op de interessante overeenkomst tussen de technocratische en de populistische politicus:
Der Technokrat behauptet, es gibt nur eine vernunftige Lösung. Der
Populist sagt, es gibt nur einen wahren Volkswillen. Beide sind
Antipluralisten, für die ein demokratischer Austausch von Argumenten gar
nicht stattfinden muss. Technokratie en Populismus bestärken sich
gegenseitig - und zwischen beiden wird der Parlementarismus aufgerieben.
Kortom, lees dat interview! Je moet er wel even de papieren Der Spiegel voor kopen.
maandag 7 november 2016
Goedbeschouwd kunnen we niet verbaasd zijn over de toename van narcisme en populisme in de politiek
Hoe de opkomst van het populisme, en van het narcisme waar het de uitingsvorm van is, te verklaren?
Dat vraag je je natuurlijk af aan de vooravond van de Amerikaanse
presidentsverkiezingen, waarin Donald Trump, misschien de grootste
narcist in de politiek na Adolf Hitler, een kans maakt om president te
worden van het machtigste land ter wereld. Maar ook vraag je je dat af
als je het slagveld van de Europese politiek overziet, de
treurigstemmende toestand die door de maar voortdurende rampzalige
bezuinigingspolitiek is voortgebracht. En dan hebben we het nog niet
over wat zich aan de randen van ons continent afspeelt, in Turkije en
Rusland.
Misschien moet je om een verklaring te vinden zowel kijken naar de aanbodkant als naar de vraagkant van de politieke markt.
Aan de aanbodkant zie je de opkomst van de narcisten die leider
willen worden of het al zijn. Het zijn die politici die claimen als
enige het ware volk te vertegenwoordigen. Die fantaseren over een volk
dat hen bewondert en bewierookt. Die in de strijd om de volksgunst te
winnen geen anderen naast zich, laat staan boven zich, kunnen verdragen.
En die daarom bereid zijn de democratie de nek om te draaien als dat
hen beter uitkomt.
Hoe kan het dat zich ineens zoveel narcisten in de politiek
aandienen? Het publieke domein, dat van de politiek, de massamedia en de
sociale media, lijkt het ideale werkterrein voor de narcist. Maar dat
was het eerder ook al en verklaart dus niet de recente opkomst.
Kan het zijn dat het een gevolg is van de toename van narcistische
trekken onder de gehele bevolking? Van het narcistische reservoir?
Er zijn aanwijzingen voor zulk een toename op grote schaal. Denk aan The Narcissism Epidemic van
Twenge en Campbell. Als die toename er echt is geweest en als narcisten
meer dan gemiddeld gemotiveerd zijn om in het publieke domein te
opereren, dan kun je verwachten dat de effecten daarvan in dat publieke
domein dubbelop waarneembaar zullen zijn.
Wie weet, zit daar iets in. Maar er is ook nog de vraagkant. De kant dus van de kiezers die hun stem uitbrengen.
Als je bedenkt dat narcisten die aan de macht willen komen, niet
kieskeurig zijn wat de middelen aangaat om hun doel te bereiken, dan
vraag je je af hoe kiezers daar dan over zullen oordelen.
Neem de lange lijsten met leugens waar Trump zich gedurende zijn
campagne van heeft bediend. De meest recente opsomming daarvan die ik
tegenkwam is hier te vinden: Trump has made almost 500 false claims in last 7 weeks: report. En kijk eens op de website Trump Lies.
(En let even op de overeenkomsten met Hitler, die als motto had dat een
leugen eerder wordt geloofd hoe groter hij is en hoe vaker hij herhaald
wordt.)
Je zou toch denken dat kiezers niet gecharmeerd zijn van een politicus die alles bij elkaar liegt. Maar het bericht ‘Low information voters’ are a crucial part of Trump’s support vandaag in de Washington Post zet je dan aan het denken. Ik citeer daaruit:
Our research finds that Trump has attracted a disproportionate (and
unprecedented) number of “low-information voters” to his campaign.
Furthermore, these voters are more likely to respond to emotional
appeals — whether about the economy, immigration, Muslims, racial relations, sexism, and even hostility to the first African American U.S. president, Barack Obama. They are the ideal constituency for a candidate like Trump.
We define low-information voters as those who do not know certain
basic facts about government and lack what psychologists call a “need
for cognition.” Those with a high need for cognition have a positive
attitude toward tasks that require reasoning and effortful thinking and
are, therefore, more likely to invest the time and resources to do so
when evaluating complex issues. Those with a low need for cognition, on
the other hand, find little reward in the collection and evaluation of
new information when it comes to problem solving and the consideration
of competing issue positions. They are more likely to rely on cognitive
shortcuts, such as “experts” or other opinion leaders, for cues.
Dat wijst op de mogelijkheid van een toename van de groep van slecht
geïnformeerde kiezers als een verklaring voor de toegenomen "vraag"
naar liegende politici. De speelruimte voor narcistische leugenaars
neemt natuurlijk toe als meer kiezers niet meer het verschil kunnen
vaststellen tussen wat waar is en wat niet waar is.
Zou die groep van slecht geïnformeerde kiezers inderdaad zijn toegenomen? Ja, dat lijkt waarschijnlijk.
Want kiezers halen hun informatie oftewel uit de massamedia oftewel
uit de sociale media. En de massamedia zijn vergaand vercommercialiseerd
en daardoor veel meer gericht op amusement dan op informatie. In een
democratie is goede informatieverstrekking een publiek goed en we weten
dat een publiek goed niet door de markt tot stand komt.
Net zo weten we dat de sociale media onderhevig zijn aan het
mechanisme dat iedereen, als hij al op zoek is, zoekt naar bevestiging
van de eigen mening. Die confirmation bias verhindert dat
mensen zich goed informeren, ondanks dat ze nooit eerder in de
geschiedenis zo gemakkelijk toegang hadden tot een zo breed scala aan
kennis en inzichten.
Het is juist andersom: doordat het vinden van bevestiging zo
gemakkelijk is geworden, zien we polarisatie en extremisme toenemen. Zie
dat mooie boek Going To Extremes van Cass Sunstein.
Goed beschouwd kunnen we dus eigenlijk niet verbaasd zijn over die toename van narcisme en populisme in de politiek.
woensdag 25 januari 2017
Beleid dat bestaansonzekerheid zaait, oogst rechts-extremisme
Als je zoals ik in de Tweede Wereldoorlog geboren bent en bent
opgegroeid in de tijden van de opbouw van de verzorgingsstaat, dan is
het extra moeilijk te bevatten dat we nu opnieuw de opkomst van
rechts-extremisme meemaken.
Dus probeer ik zo goed mogelijk bij te houden wat er zoal
onderzocht en gepubliceerd wordt over de mogelijke oorzaken van dat
rechts-extremisme.
Het beeld dat daar uit naar voren komt is natuurlijk nog niet
definitief. Maar wat al wel duidelijk lijkt, is dat het niet de
globalisering op zich is die het rechts-extremisme zo heeft
aangewakkerd. Nee, de rol van overheidsbeleid is cruciaal.
Want hoewel de globalisering over de hele linie welvaartsverhogend
heeft uitgewerkt, hebben velen er ook de nadelen van ondervonden.
En precies daar komt het belang van overheidsbeleid naar voren. Joseph Stiglitz wees daar al op in zijn WRR-lezing eind 2014: Globalization has not always been well managed - Joseph Stiglitz over globalisering en de eurocrisis.
Welvaartstheoretisch gezien zouden de voordelen voor de winnaars groot
genoeg zijn geweest om de verliezers (werkloosheid, stagnerende lonen)
te compenseren. Maar daar was overheidsbeleid voor nodig geweest. Beleid
gericht op hogere belastingen voor de rijken met het oog op grotere
sociale bescherming voor de armen en de middeninkomens.
Maar dat beleid is niet gevoerd. Integendeel, lagere lonen en minder
bescherming werden juist als verstandig beleid aangeprezen. U weet wel,
neo-liberalisme.
Het was dus het beleid dat tekort schoot in het goed begeleiden van
de globaliseringstrend. Die trend vroeg juist om meer bescherming in
plaats van minder.
Door groeiende bestaansonzekerheid te tolereren of zelfs bewust na
te jagen, hebben de politici een cruciale bijdrage geleverd aan de
opleving van het rechts-extremisme.
Ze lieten de financiële sector de vrije hand, waardoor de crisis
van 2008-2010 de economieën kon teisteren. Met als bekend gevolg een
steun in de rug voor rechts-extremisme, anti-immigrantensentiment en
vreemdelingenhaat (Meer rechts-extremisme na financiële crises - niet na economische crises).
Ze lieten de combinatie van groeiende bestaansonzekerheid en
ongelijkheid ongemoeid, waardoor niet alleen bij de armeren, maar ook
bij de meer welgestelden de zorgen over de toekomst toenamen. Zorgen die
blijken samen te hangen met toenemend anti-immigranten stemgedrag (Anti-immigranten sentiment beïnvloed door inkomenspositie en bestaansonzekerheid).
Dat alles had niet hoeven te gebeuren. Martin McKee wees er al op,
in zijn WRR-lezing 2016, dat de politieke keuzes anders hadden kunnen
zijn. En dat ze ook gunstiger effecten hadden waar ze anders gemaakt
werden (Martin McKee: toenemende kwetsbaarheid en onzekerheid zijn gevolg van politieke keuzes).
En nu zijn er Michael Jacobs en Mariana Mazzucato die een duidelijk verband leggen tussen het Brexit-en-Trump Syndroom en het tekortschietende overheidsbeleid van de neo-liberale politici:
The tragedy of globalisation over the last 30 years is that it has
occurred at the same time as the dominance of an economic orthodoxy that
saw the state retreat from active economic management. The precise
opposite was required: as international trade – which increases national
income but brings inequality and geographic dislocation – expanded,
what was needed was a more active state redistributing its rewards to
develop the productive economy and to ensure fairer outcomes. (The Brexit-Trump Syndrome: it’s the economics, stupid).
En er is Why far right parties do well at times of crisis: the role of labour market institutions van Tim
Vlandas en Daphne Halikiopoulou, die laten zien dat het niet de
gevolgen van de crisis op zich waren die het stemmen op
rechts-extremistische partijen verklaren.
Nee, het gaat om de mate waarin de arbeidsmarkt is gereguleerd; hoe
minder ontslagbescherming en hoe soberder de werkloosheidsuitkeringen,
hoe beter de uitslagen van de rechts-extremistische partijen bij de
Europese verkiezingen. De onderzoekers vatten hun resultaten als volgt
samen (mijn cursivering):
They suggest that the rise of the far right is not merely the result
of exogenous forces that are outside of policy makers’ control. On the
contrary, it is more likely the outcome of labour market policy choices.
In a number of European countries, governments of both the left and
right have reduced entitlements to unemployment benefits and have
deregulated job security regulations. As a result, the unemployed have
seen their standard of living deteriorate, while a growing segment of
the labour force now works on temporary contracts and workers on
permanent contracts feel increasingly insecure. The most affected
economies have responded to the financial crisis by pursuing policies of
austerity (Theodoropoulou and Watt 2011), further exacerbating economic
uncertainty. The irony is that it is precisely these policies, targeted
at solving Europe’s economic predicament, that have intensified
political instability in many European countries. If we are right, the
adoption of these policies increases the risks and costs of unemployment,
which, in turn, makes the rise of the far right more likely. Social
democratic parties and the union movement should continue to oppose
austerity not only because of its adverse economic effects, but also
because of its dangerous political consequences in times of crisis.
dinsdag 18 april 2017
Door slechte media hebben we slecht geïnformeerde kiezers die slecht geïnformeerde leiders kiezen
De Verenigde Staten hebben met Donald Trump een president aan de
macht die om verschillende redenen voor dat ambt ongeschikt is. In ieder
geval een van die redenen is dat hij meestal niet weet waarover hij
praat. Hij voerde campagne met een eenvoudig wereldbeeld, door Matthew
Yglesias (Donald Trump’s big problem is he doesn’t know what he’s talking about) omschreven als
Trump’s basic worldview, as articulated on the campaign trail, was
that all the major dilemmas of American public policy had easy
solutions. The reason the problems had not been solved already was that
America’s political leaders were too stupid, too corrupt, or too
“politically correct” to solve them.
This is a reasonably widespread view of things among the mass
public, but as Trump has been discovering since taking office, it’s not
true.
Nu hij in de positie terecht is gekomen waarin hij niet kan volstaan
met praten en tweeten, ontdekt hij dat de wereld anders en
ingewikkelder in elkaar zit. Yglesias noemt drie in het oog springende
voorbeelden van zulke ontdekkingen:
Als hij wat minder onsympathiek was geweest, zou je de naïviteit,
die maakt dat hij meestal het standpunt inneemt van zijn laatste
gesprekspartner, nog wel ontwapenend kunnen vinden.
Maar hoe dan ook, het is natuurlijk verbijsterend dat iemand die zo
overduidelijk van niets weet door kiezers in het zadel kan worden
gehesen.
Toch is dat verschijnsel niet uniek. Want ook in Europa, en dus ook
in Nederland, hebben we leiders aan de macht die slecht geïnformeerd
zijn over hoe je op een economische crisis moet reageren en over hoe je
een muntunie moet organiseren. Vandaar dat ik verzuchtte dat we in
Europa een sekte aan de macht hebben: Als je door een sekte geregeerd wordt, dan loopt dat niet goed af.
En in Groot-Brittannië hebben slecht geïnformeerde kiezers een
regering aan de macht gebracht die met Brexit een beleid uitvoert dat
niet kan waarmaken wat de Brexiteers beloofden en dat slecht voor het
land zal uitpakken.
Als je bedenkt dat slecht geïnformeerde leiders zijn gekozen door
slecht geïnformeerde kiezers, dan vraag je je af hoe het komt dat
kiezers zo slecht geïnformeerd zijn.
En dan kom je onvermijdelijk terecht bij de rol van de media. Wat
zich dan wel erg opdringt, is dat die hun werk slecht doen. De
Brits-Amerikaanse journalist Harold Evans heeft het daarover in het
interview dat vorige week verscheen: ‘Slechte journalisten hebben Trump groot gemaakt’:
Harold Evans wil op een warme lentemiddag praten over de beroerde
staat van zijn vak. Slechte journalistiek, zegt hij, heeft Donald Trump
groot gemaakt. Slechte journalistiek heeft de Brexit in gang gezet. „It
stinks. De Angelsaksische journalistiek is gecorrumpeerd door geld en
machtshonger. De pers dient een politiek doel, of het commerciële belang
van de eigenaren. Het publieke belang is ondergeschikt gemaakt. Ik heb
het zelf zien veranderen. Ik ben geen journalist geworden om rijk te
worden.”
In dezelfde richting beklaagt de Engelse macro-econoom Simon
Wren-Lewis zich al langer over de Britse media, de tabloids en de BBC.
Hier lees je de laatste aflevering: When journalism becomes propaganda.
En, o ja, lees vooral ook Jesse Frederik over de "de alternatieve
werkelijkheid waarin Nederlandse politici en journalisten zijn
terechtgekomen" waarin Jeroen Dijsselbloem als de redder (in plaats van
als de slager) van Griekenland wordt beschouwd: Als je nog steeds denkt dat Jeroen Dijsselbloem Griekenland heeft geholpen, lees dan dit.
Nu is het klagen over de media van alle tijden, maar misschien is
er nu toch meer aan de hand. Want het is onderdeel van de neoliberale
golf waarin we zijn terechtgekomen om te denken dat je de media kunt
overlaten aan de commercie. De markt is overal goed voor en zal er dus
ook wel voor zorgen dat de burgers goed worden geïnformeerd over het
publieke domein.
Dat is een ernstige misvatting. Media overlaten aan de markt heeft
in feite betekend dat de mediamagnaten het heft in handen hebben
genomen. En die hebben hun eigen belangen.
En zijn zo machtig geworden dat ze niet alleen de berichtgeving en
de politieke commentaren naar hun hand zetten, maar ook rechtstreeks de
politici beïnvloeden.
En nog los daarvan, heeft de commercialisering van de media in de
hand gewerkt dat er een omvangrijke amusementsindustrie kon ontstaan.
Een bijkomend effect daarvan is dat de indruk wordt gewekt dat het ook
helemaal niet nodig is om je goed te informeren. Wat weer de ruimte
creëerde voor de populist die gemakkelijke oplossingen aandraagt en die
de verpersoonlijking is van dat amusement en van de alternatieve feiten.
Aanwijzingen voor de invloed van amusementstelevisie op
populistisch stemgedrag komen naar voren uit onderzoek waarover hier
gerapporteerd wordt: People who watch entertainment TV are more likely to vote for populist politicians.
Update. Slechte geïnformeerdheid verhoogt niet
alleen de kans op slecht geïnformeerde leiders maar meer in het algemeen
ook de kans op sociale zeepbellen. Zie Sociale zeepbellen in economie en politiek.
woensdag 7 juni 2017
Over de slechte invloed van statuscompetitieve leiders. En dus over Donald Trump
De tijd waarin we leven is boeiender dan je zou wensen. Dat wil
zeggen dat je vaak je hart vasthoudt voor hoe het verder moet.
Toekomstige historici zullen er met de afstand die dan mogelijk is
verstandige dingen over kunnen zeggen. Nu kunnen we niet veel meer doen
dan proberen om de eerste indrukken zo goed mogelijk onder woorden te
brengen.
Een van die indrukken die zich aan mij opdringen is dat we in het
publieke domein in alle hevigheid een periode van strijd meemaken tussen
de algemeen-menselijke, aan elkaar tegengestelde neigingen tot
enerzijds statuscompetitie en anderzijds gemeenschapsgedrag. Waarbij het erop lijkt dat de statuscompetitie aan de winnende hand is.
Als het statuscompetitiepatroon overheerst, dan gaan mensen ervan
uit dat je niet op de goedgezindheid van anderen kunt vertrouwen. Je
moet altijd op je hoede zijn. En om te voorkomen dat anderen over je
heen lopen, waar ze altijd op uit zijn, moet je je altijd krachtig en
vastberaden proberen voor te doen.
Laat nooit je kwetsbare kanten zien. Straal krachtdadigheid uit.
Intimideer anderen, om te voorkomen dat anderen jou intimideren.
Beschouw anderen als instrumenten om jouw doelen te bereiken, om een zo
hoog mogelijke positie in de statushiërarchie te bereiken. Ga allianties
aan, maar alleen met dat doel. Laat anderen meteen vallen als ze niet
meer voor jou nuttig zijn.
Statuscompetitie gaat dus altijd gepaard met een sterke nadruk op
uiterlijkheid en uiterlijk vertoon. Het theatrale staat voorop.
Enscenering is van levensbelang.
Het gedrag van veel van onze hedendaagse leiders en anderen die
leiderschap ambiëren past naadloos in dat statuscompetitiepatroon. Waar
je dan natuurlijk meteen aan denkt is het gedrag van Donald Trump, de
leider van het machtigste land ter wereld.
Ik denk even aan dit bericht van gisteren dat de nadruk op het theatrale en de enscenering mooi illustreert: Trump launches infrastructure initiative with fake signing ceremony. Het gebeuren zou vermakelijk zijn als het een minder machtige leider betrof. Ik citeer even de eerste alinea:
Donald Trump, a fan of spectacles and spotlights, has a habit of
signing executive orders that don’t actually do anything. The president
likes to appear before cameras and give the appearance of work, but in
nearly every instance, Trump’s “accomplishments” are little more than political theater.
Die hang naar het theatrale, met volstrekt voorbijgaan aan enige
eigen inhoudelijke inbreng, blijkt ook dit interview met Trumps
biograaf: Trump biographer: "He's an actor who's been playing himself for his entire life".
En ik denk aan de mooie column van David Brooks van al weer een paar dagen geleden: Donald Trump Poisons the World (met
dank aan Arie Glebbeek). Waarin Brooks niet alleen precies dat
statuscompetitiepatroon beschrijft, maar vooral ook waarschuwt voor de
sociale beïnvloeding die ervan uitgaat als zulk gedrag prominent in de
media belicht wordt.
Goede leiders hebben, schrijft Brooks, wel degelijk oog voor de
egoïstische en competitieve kanten van de menselijke sociale natuur,
maar, zo vervolgt hij:
they have another foot in the realm of the moral motivations. They
seek to inspire faithfulness by showing good character. They try to
motivate action by pointing toward great ideals.
Realist leaders like Trump, McMaster and Cohn seek to dismiss this
whole moral realm. By behaving with naked selfishness toward others,
they poison the common realm and they force others to behave with naked
selfishness toward them. (McMaster en Cohn zijn medewerkers van Trump)
By treating the world simply as an arena for competitive advantage,
Trump, McMaster and Cohn sever relationships, destroy reciprocity, erode
trust and eviscerate the sense of sympathy, friendship and loyalty that
all nations need when times get tough.
By looking at nothing but immediate material interest, Trump,
McMaster and Cohn turn America into a nation that affronts everybody
else’s moral emotions.
Dat het gedrag van een slechte leider als Donald Trump ook inderdaad invloed uitoefent, blijkt uit het bericht Kids Are Quoting Trump To Bully Their Classmates And Teachers Don’t Know What To Do About It.
Kinderen herkennen het gedrag maar al te goed en zien het als een aanmoediging om zich net zo te gedragen. Buzzfeeds News inventariseerde
54 incidenten verspreid over de Verenigde Staten, waarin een leerling
een mede-leerling bestookt met verwijzing naar Trump als een soort van
rechtvaardiging. Ik citeer:
On a school bus in San Antonio, Texas, a white eighth-grader said to
a Filipino classmate, “You are going to be deported.” In a classroom in
Brea, California, a white eighth-grader told a black classmate, “Now
that Trump won, you're going to have to go back to Africa, where you
belong.” In the hallway of a high school in San Mateo County,
California, a white student told two biracial girls to “go back home to
whatever country you're from.” In Louisville, Kentucky, a third-grade
boy chased a Latina girl around the classroom shouting “Build the wall!”
In a stadium parking lot in Jacksonville, Florida, after a high school
football game, white students chanted at black students from the
opposing school: “Donald Trump! Donald Trump! Donald Trump!”
Je vraagt je dus wel af hoe dat moet aflopen nu we zulke slechte leiders aan de macht hebben. En zoveel media-aandacht voor andere figuren die die macht ambiëren.
donderdag 17 augustus 2017
Sociaalwetenschappelijk onderzoek dat helpt om het verschijnsel-Trump beter te begrijpen
De recente gebeurtenissen in de Verenigde Staten wijzen nog maar
weer eens op de opvallende overeenkomsten tussen wat we nu meemaken en
dat wat zich afspeelde in Duitsland in de jaren 30 van de vorige eeuw.
Bij die overeenkomsten stond ik eerder stil in het bericht Verontrustend actueel: een kijkje in de jaren 30 dat doet denken aan nu (aan de hand van Golo Mann).
Maar er is natuurlijk ook een belangrijk verschil. Na de Tweede
Wereldoorlog ontwikkelden zich de sociale wetenschappen en die kunnen
ons nu bijstaan in het begrijpen van wat er gaande is. Die ontwikkeling
was trouwens voor een groot deel juist in gang gezet door de motivatie
om de vreselijke gebeurtenissen te begrijpen die zich in nazi-Duitsland
en in de Tweede Wereldoorlog hadden afgespeeld.
Wat hebben die sociale wetenschappen te bieden om nu het
verschijnsel-Trump (dat ook de morele teloorgang en radicalisering van
de Republikeinse partij omvat) en meer in het algemeen de opkomst van
het rechts-extremisme te begrijpen en te verklaren?
Ik moet dan allereerst denken aan het onderzoek dat de toename van
rechts-extremistische opvattingen in verband brengt met de toename van
bestaansonzekerheid. Zie mijn laatste bericht daarover: Meer onderzoek naar verband tussen bestaansonzekerheid en rechts-extremisme en volg de links daarin naar vorige berichten.
Dat onderzoek was er in de jaren 30 van de vorige eeuw niet en is er
nu wel. En het valt te hopen dat de eruit voortkomende inzichten snel
tot de politiek en het beleid doordringen en benut gaan worden.
Maar er is meer. Zo is er dit mooie overzicht dat Thomas Pettigrew
opstelde van onderzoek dat kan helpen bij het begrijpen van de
Amerikanen die op Trump stemden: Social Psychological Perspectives on Trump Supporters.
Pettigrew, een wel heel gerenommeerd sociaal-psycholoog, ordent dat onderzoek in de vier thema's:
- Authoritarianism and Social Dominance Orientation (SDO)
- Prejudice
- Intergroup contact
- Relative Deprivation
Het onderzoek dat ik noemde naar de rol van bestaansonzekerheid valt onder het thema van de relatieve deprivatie.
Het eerste thema slaat op al dat onderzoek dat geprobeerd heeft om
het persoonlijkheidssyndroom te karakteriseren van mensen die bij
uitstek vatbaar zijn voor autoritaire en rechts-extremistische
opvattingen. Dat onderzoek begon ooit, kort na de Tweede Wereldoorlog,
met The Authoritarian Personality van Adorno en anderen (volg de link voor de uitgebreide Wikipedia-pagina).
Zie voor die Sociale Dominantie Oriëntatie mijn eerdere berichten daarover, zoals Ongelijkheid
verhoogt de Sociale Dominantie Oriëntatie en daarmee racisme, seksisme
en anti-immigranten- en anti-uitkeringstrekkerssentiment, PVV-stemmers willen overheersen - Over Sociale Dominantie, collectief narcisme en rechts-extremisme en Over Sociale Dominantie en "In Rotterdam spreken we Nederlands".
Die twee andere thema's, vooroordeel en intergroepscontact, hangen
nauw met elkaar samen. Ze slaan op het probleem dat we in onze huidige
maatschappij in onderlinge afhankelijkheid staan tot vreemden en leden
van andere groepen die we niet persoonlijk kennen. Dat informatietekort
leidt ertoe dat zich gemakkelijk, meestal negatieve, vooroordelen
ontwikkelen, die in het dagelijks leven en in de politiek vervelende
gevolgen kunnen hebben. Onderzoek wijst erop dat vooroordelen kunnen
worden verminderd door een toename van onderling contact (de sociale contact-hypothese) en daarmee van onderlinge vertrouwdheid. Zie bijvoorbeeld Meer empathie bij toenemende vertrouwdheid: nieuwe aanwijzing.
vrijdag 18 augustus 2017
Sociaalwetenschappelijk zicht op intimiderend en narcistisch leiderschap - en dus op Donald Trump
Update. Lees nu ook The Appeal of the Primate Leader: Human Evolution and Donald Trump van Max Beilby op Darwinian Bussiness. En Can evolutionary psychology and personality theory explain Trump’s popular appeal? van Christian Jarrett op Research Digest.
Doordat we nu wel, en in de jaren 30 van de vorige eeuw nog niet, te
rade kunnen gaan bij de sociale wetenschappen, zijn we nu beter in
staat om het zo sterk opkomende rechts-extremisme en de oorzaken daarvan
te begrijpen. Zie ook het vorige bericht: Sociaalwetenschappelijk onderzoek dat helpt om het verschijnsel-Trump beter te begrijpen.
Een boeiende bijdrage in dat verband is Dan P. McAdams' analyse van het leiderschap van Trump: The Appeal of the Primal Leader: Human Evolutionand Donald J. Trump. Daarover zo meteen meer.
Diezelfde McAdams schreef vorig jaar in de juni-aflevering van The Atlantic deze vooruitziende analyse: The Mind of Donald Trump.
Uitgaande van Trumps persoonlijkheidseigenschappen komt hij tot deze
"voorspelling" van wat zijn presidentschap zou gaan betekenen:
In sum, Donald Trump’s basic personality traits suggest a presidency
that could be highly combustible. One possible yield is an energetic,
activist president who has a less than cordial relationship with the
truth. He could be a daring and ruthlessly aggressive decision maker who
desperately desires to create the strongest, tallest, shiniest, and
most awesome result—and who never thinks twice about the collateral
damage he will leave behind. Tough. Bellicose. Threatening. Explosive.
Er zijn wel eens voorspellingen geweest die slechter uitkwamen.
En hij besluit zijn analyse met:
Who, really, is Donald Trump? What’s behind the actor’s mask? I can
discern little more than narcissistic motivations and a complementary
personal narrative about winning at any cost. It is as if Trump has
invested so much of himself in developing and refining his socially
dominant role that he has nothing left over to create a meaningful story
for his life, or for the nation. It is always Donald Trump playing
Donald Trump, fighting to win, but never knowing why.
Maar nu terug naar dat recente artikel over Trumps leiderschap.
Daarin gaat het over de twee soorten leiderschap die we in het menselijk
sociale en maatschappelijk leven kennen: dat van het prestige en dat
van het intimideren en domineren.
Het leiderschap op basis van prestige behoort bij wat ik de sociale vorm van de morele gemeenschap noemde (Over de coöperatieve zorg voor kinderen in de evolutie van zoogdieren en van mensen).
Die menselijke gemeenschap is gebaseerd op egalitaire verhoudingen, op
samenwerking en op overdracht van kennis en informatie (cultuur dus).
Dat laatste opent de weg voor een vorm van leiderschap, want de een weet
meer dan de ander en is dus een belangrijker bron van expertise en
wijsheid.
Zo iemand krijgt prestige toegekend door anderen. Hijzelf kan dat
niet opeisen, laat staan afdwingen. Maar belangrijker: daartoe is hij
(of zij) ook helemaal niet gemotiveerd. Want alles staat in het teken
van het gemeenschappelijke belang en het bewaren van de harmonie.
Daartegenover staat het leiderschap op basis van dominantie. We zitten dan in de sociale vorm van de statushiërarchie. Zie ook Statushiërarchie
en gemeenschap: de innerlijk tegenstrijdige ("flexibele") sociale
menselijke natuur. En de evolutionaire achtergrond daarvan.
Voor het karakteriseren van het dominantieleiderschap grijpt McAdams terug op het eerste boek van Frans de Waal (Chimpanzee Politics),
waarin De Waal de statushiërarchie en de strijd om status in de groep
chimpansees in Burgers Dierenpark beschrijft. Het is de evolutionair
oudste vorm van leiderschap, die echter bij mensen nog gemakkelijk de
kop kan opsteken.
En dat laatste is het geval als het om de persoon Trump gaat en om
wat hij nastreeft. Kortheidshalve citeer ik maar even McAdams:
Like the alpha male of a chimpanzee colony, Trump leads (and
inspires) through intimidation, bluster, and threat, and through the
establishment of short-term, opportunistic relationships with other
high-status agents. Whereas domain-specific expertise confers status in
the prestige paradigm, dominant leaders derogate expertise in order to
establish a direct, authoritarian connection to their constituency.
Trump’s leadership style derives readily from his personality makeup,
which entails a combustible temperament mixture of high extraversion and
low agreeableness, a motivational agenda centered on extreme
narcissism, and an internalized life story that tracks the exploits of
an intrepid warrior who must forever fight to win in a Hobbesian world
of carnage.
En daar is eigenlijk het meeste wel mee gezegd. Het zou goed zijn
als journalisten in hun berichtgeving over de strapatsen van Trump wat
meer blijk gaven van inzicht in het soort leiderschap waar we hier mee
te maken hebben.
Dat geldt trouwens algemener. Trump is een extreem geval van leiderschapsgedrag dat we natuurlijk veel meer om ons heen zien.
maandag 9 oktober 2017
Het gevaar van Donald Trump - Psychiaters waarschuwen
We moeten het onder ogen zien: de democratie kan ook gevaarlijke en
psychische gestoorde figuren aan de macht brengen. We hebben dat eerder,
in de jaren 30 van de vorige eeuw in Weimar-Duitsland zien gebeuren,
toen Adolf Hitler via verkiezingen aan de macht kwam en vervolgens alle
democratische organen en instituties buiten werking stelde, omdat ze in
de weg stonden van zijn ongebreideld narcisme.
Nu zien we onder onze ogen gebeuren hoe Donald Trump President is
geworden van het machtigste land ter wereld. En hoe hij als een
gestoorde narcist om zich heen mept, zonder blijk te geven van enig
besef van de grondwettelijke restricties die aan zijn ambt zijn gesteld.
De grote vraag is nu hoe zich dat verder zal ontwikkelen. Zullen de
in de Amerikaanse democratie ingebouwde tegenkrachten wel sterk genoeg
zijn om deze kwaadaardige egoïst in toom te houden? Je houdt je hart
vast.
Dat doen ook de 27 psychiaters en andere deskundigen op het terrein
van de geestelijke gezondheidszorg die hebben meegewerkt aan het,
opmerkelijk snel uitgebrachte, boek The Dangerous Case of Donald Trump.
Het zijn niet de minsten die er aan hebben meegewerkt. Volg de link
en blader door secties van het boek en door de inhoudsopgave.
Dat zo een boek kan verschijnen, stemt tot enig optimisme. Bedenk
dat een soortgelijke publicatie over Erdogan in Turkije waarschijnlijk
niet het licht zou zien, net zomin als dat in Rusland over Putin zou
kunnen. En denk aan de boekenkasten vol met analyses-achteraf van de
persoon Adolf Hitler en zijn omgeving, die dus inderdaad te laat
verschenen.
Salon had een paar weken terug dit interview met de psycho-historicus Robert J. Lifton, die het boek voorzag van het voorwoord: The dangerous case of Donald Trump: Robert Jay Lifton and Bill Moyers on “A Duty to Warn”. Een citaat:
We have a duty to warn on an individual basis if we are treating
someone who may be dangerous to herself or to others — a duty to warn
people who are in danger from that person. We feel it’s our duty to warn
the country about the danger of this president. If we think we have
learned something about Donald Trump and his psychology that is
dangerous to the country, yes, we have an obligation to say so. That’s
why Judith Herman and I wrote our letter to The New York Times.
We argue that Trump’s difficult relationship to reality and his
inability to respond in an evenhanded way to a crisis renders him unfit
to be president, and we asked our elected representative to take steps
to remove him from the presidency.
En:
What we put forward as self-evident and normal may be deeply
dangerous and destructive. I came to that idea in my work on the
psychology of Nazi doctors — and I’m not equating anybody with Nazi
doctors, but it’s the principle that prevails — and also with American
psychologists who became architects of CIA torture during the Iraq War
era. These are forms of malignant normality. For example, Donald Trump
lies repeatedly. We may come to see a president as liar as normal. He
also makes bombastic statements about nuclear weapons, for instance,
which can then be seen as somehow normal. In other words, his behavior
as president, with all those who defend his behavior in the
administration, becomes a norm. We have to contest it, because it is
malignant normality. For the contributors to this book, this means
striving to be witnessing professionals, confronting the malignancy and
making it known.