De ambivalentie tussen statuscompetitiegedrag en gemeenschapsgedrag tref je aan op alle niveaus waar mensen met elkaar omgaan. Op het niveau van de kortstondige ontmoetingen, van persoonlijke relaties, van organisaties, van nationale staten en van de internationale verhoudingen.
Op dat laatste, "hoogste", niveau hebben we een opmerkelijke gebeurtenis meegemaakt toen in 1991 de Sovjet-Unie uiteenviel. De toestand daaraan voorafgaand kun je zien als een bipolaire wereld, waarin twee grootmachten streden om de hoogste status en elkaar min of meer in evenwicht hielden. Toen de Sovjet-Unie uiteenviel, was er een duidelijke winnaar, de Verenigde Staten en het Westen, en een duidelijke verliezer.
Verliezen in een statuscompetitie gaat gepaard met gevoelens van vernedering. Gevoelens die door degenen die dat Sovjet-bewind droegen, als persoonlijk werden ervaren. En doordat er in Rusland, de "opvolger" van de Sovjet-Unie, geen nieuwe generatie leiders opstond, kregen we te maken met een voormalige grootmacht die werd geleid door machthebbers die onvermijdelijk ooit een uitweg zouden zoeken voor hun persoonlijke gevoelens van vernederd zijn.
Wat we nu meemaken, Poetins inval in Oekraïne, lijkt het resultaat van die zoektocht. Analoog aan wat er zich in Duitsland ontwikkelde in de jaren na de nederlaag in de Eerste Wereldoorlog, groeide er in Rusland onder de voormalige Sovjet-elite het beeld van een vijandige wereld waarin alleen valt te overleven door de eigen macht te vergroten en iedereen die daarbij in de weg staat, aan te vallen en zo nodig te vernietigen.
In Duitsland na de Eerste Wereldoorlog werd dat het nationaalsocialistische wereldbeeld met "het internationale Jodendom" als grote vijand, die door een oppermachtig Duitsland moest worden "vernietigd".
In het huidige Rusland zien we zich een wereldbeeld ontwikkelen waarin westerse democratieën de grote vijand zijn en waarin een grote Euraziatische grootmacht, met Rusland aan de leiding, nodig is om die vijand te verslaan. Jane Burbank, emeritus hoogleraar Russische geschiedenis, beschrijft die ontwikkeling in de New York Times: The Grand Theory Driving Putin to War.
Dat wereldbeeld dateert al van na de Russische revolutie in 1917, werd door de communistische machthebbers als rivaal beschouwd en onderdrukt, maar kwam in de perestroika periode van de late jaren tachtig weer in de belangstelling. Net zo als in het nationaalsocialistische wereldbeeld de geschiedenis er een was van een strijd tussen "rassen", is in die Euraziatische revival de geschiedenis een strijd tussen etniciteiten en zou er onder de leiding van een charismatische leider een "super-ethnos" moeten ontstaan, een grootmacht die zijn wil oplegt aan andere etniciteiten.
De huidige variant van dat streven naar een etnische grootmacht is die van de filosoof Alexandr Dugin, die invloed op Poetin heeft of heeft gehad: