Die 22 landen liggen overwegend in Afrika, het Midden-Oosten (m.u.v. Israël), Azië en Latijns-Amerika. China is een opvallende uitzondering: slechts 14 procent vindt dat geloof in God noodzakelijk is. Maar dat kan er aan hebben gelegen dat de Chinese term voor God die in de vraag gebruikt werd, voor Chinezen sterk geassocieerd is met het Protestantse christendom. De religieuze ervaring van de meeste Chinezen wordt daarmee niet gevangen. Zie de interessante beschouwing daarover van Ian Johnson.
In Europa en Noord-Amerika liggen de zaken anders. In de meeste landen is er een meerderheid die denkt dat geloof in God niet noodzakelijk is. Dat loopt op tot ongeveer 80 procent in Frankrijk, Spanje, Tsjechië en Groot-Brittannië. (Nederland zat niet in het onderzoek.) Hier is de Verenigde Staten de uitzondering: 53 procent is van mening dat geloof in God noodzakelijk is.
De algemene indruk die je krijgt is dat er een verband is met de rijkdom
van landen. Inwoners van rijkere landen lijken minder overtuigd van het
verband tussen geloof in God en morele waarden dan inwoners van armere
landen. En dat blijkt ook het geval te zijn, maar wel met de V.S. als
opvallende outlier (zie de figuur). Naast China, maar zie hierboven.
Een verklaring zou kunnen zijn dat inwoners van armere en slechter functionerende landen meer gelovig zijn en dat gelovigen meer overtuigd zijn van de noodzaak van geloof in God voor moraliteit.
En ik vond inderdaad dat religie meer bloeit in armere en slechter functionerende landen, d.w.z. landen met problemen als ongelijkheid, corruptie, criminaliteit en een lage levensverwachting. Zie The Chronic Dependence of Popular Religiosity upon Dysfunctional Psychosociological Conditions, met als samenvatting van de resultaten:
Hoewel er geen aanwijzingen zijn dat ongelovigen minder moreel gedrag vertonen dan gelovigen, is het wel zo dat religie de kans op het plegen van een delict iets lijkt te verkleinen.
Dat veel mensen geneigd zijn om te denken dat moreel gedrag niet goed mogelijk is zonder geloof in God, zegt natuurlijk niet dat God zelf, of geloof in God, de bron is van onze morele intuïties. Die morele intuïties leren we als kinderen vanzelf aan als we maar opgroeien in een morele gemeenschap.
Op het gemakkelijk leren daarvan zijn we bij de geboorte voorbereid. Maar het proces van dat leren voltrekt zich grotendeels onbewust, vergelijkbaar met het leren van onze moedertaal. We kunnen het later niet meer navertellen. Maar omdat we wel graag een aanwijsbare oorzaak zouden willen kennen van onze morele overtuigingen, zijn we geneigd zo'n oorzaak te gaan zoeken. En dan denken we bijvoorbeeld aan God. Of aan opvoeding. Zie Moreel besef en de "fallacy of misplaced concreteness": opvoeders en God.
Een verklaring zou kunnen zijn dat inwoners van armere en slechter functionerende landen meer gelovig zijn en dat gelovigen meer overtuigd zijn van de noodzaak van geloof in God voor moraliteit.
En ik vond inderdaad dat religie meer bloeit in armere en slechter functionerende landen, d.w.z. landen met problemen als ongelijkheid, corruptie, criminaliteit en een lage levensverwachting. Zie The Chronic Dependence of Popular Religiosity upon Dysfunctional Psychosociological Conditions, met als samenvatting van de resultaten:
popular religion is usually a superficial and flexible psychological mechanism for coping with the high levels of stress and anxiety produced by sufficiently dysfunctional social and especially economic environments. Popular nontheism is a similarly casual response to superior conditions.Dat zou ook de positie van de V.S. verklaren: weliswaar rijk, maar zeer ongelijk en een relatief lage levensverwachting.
Hoewel er geen aanwijzingen zijn dat ongelovigen minder moreel gedrag vertonen dan gelovigen, is het wel zo dat religie de kans op het plegen van een delict iets lijkt te verkleinen.
Dat veel mensen geneigd zijn om te denken dat moreel gedrag niet goed mogelijk is zonder geloof in God, zegt natuurlijk niet dat God zelf, of geloof in God, de bron is van onze morele intuïties. Die morele intuïties leren we als kinderen vanzelf aan als we maar opgroeien in een morele gemeenschap.
Op het gemakkelijk leren daarvan zijn we bij de geboorte voorbereid. Maar het proces van dat leren voltrekt zich grotendeels onbewust, vergelijkbaar met het leren van onze moedertaal. We kunnen het later niet meer navertellen. Maar omdat we wel graag een aanwijsbare oorzaak zouden willen kennen van onze morele overtuigingen, zijn we geneigd zo'n oorzaak te gaan zoeken. En dan denken we bijvoorbeeld aan God. Of aan opvoeding. Zie Moreel besef en de "fallacy of misplaced concreteness": opvoeders en God.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten