woensdag 27 november 2019

Wat sociale werkplaatsen en kinderbijslag met elkaar te maken hebben - En over sociale ordes

De Participatiewet was een product van het kabinet Rutte II, het kabinet Rutte - Asscher (eigenlijk Rutte - Samsom). Nu, vijf jaar later, is er de eindevaluatie van de wet door het Sociaal en Cultureel Planbureau.  Ik citeer uit de samenvatting daarvan:
De wet heeft tot doel om zo veel mogelijk mensen – ook degenen met weinig arbeidsvermogen – aan het werk te helpen, bij voorkeur bij een gewone werkgever. Daarnaast is het doel van de wet om de afhankelijkheid van uitkeringen zo klein mogelijk te maken. Hierbij ligt de nadruk op het activeren van mensen. Dat betekent dat er vooral wordt gekeken naar wat iemand wél kan, hoe die kwaliteiten op een werkplek benut kunnen worden en hoe iemand gestimuleerd kan worden om aan de slag te gaan.
Daarmee is die Participatiewet onderdeel van de verschuiving van het naoorlogse sociaaleconomische beleid gericht op volledige werkgelegenheid en verzorgingsstaat naar het neoliberale beleid van het geloof in de markt en de kleine overheid. Zie het bericht De verschuiving van full employment naar full employability loopt tegen zijn grenzen aan - Over de taaleis, de sollicitatieplicht en de tegenprestatie.

Volgens die neoliberale ideologie ligt het aan de mensen zelf als ze geen werk kunnen vinden. Geen werk hebben betekent dat je je eisen die je aan een baan stelt nog niet voldoende naar beneden hebt bijgesteld. Of dat je nog niet genoeg de vaardigheden hebt ontwikkeld om werk te vinden en om werknemer te zijn. Daarom is het nodig dat je "begeleid" en "geactiveerd" en "gestimuleerd" wordt.

En als je daar maar genoeg aan meewerkt, dan is er vast wel een baan voor jou te vinden. Zo nodig met een loonkostensubsidie voor je toekomstige werkgever. Of als dat ook niet lukt, biedt de gemeente je een beschutte werkplek aan. Hoe en in welke mate dat gebeurt, dat beslist de gemeente. Dat staat in die Participatiewet.

De teneur van die Eindevaluatie is dat die wet is mislukt. Volgens het SCP zijn de doelstellingen van de wet niet gehaald.

Daar is misschien discussie over mogelijk, zoals Pierre Koning in ESB betoogt. Maar over de mislukking van een onderdeel van die wet lijkt een consensus te groeien. Het gaat dan om het sluiten van de sociale werkplaatsen, als onderdeel van de wet, dat wil zeggen om het besluit te stoppen met het aanbieden van plaatsen in de sociale werkvoorziening. Die overheidstaak van het aanbieden van werk aan diegenen die de vaardigheden missen voor werk op de reguliere arbeidsmarkt, moest worden afgestoten. U weet wel, de markt moet het werk doen en we willen een kleinere overheid.

Er gaan nu stemmen op om dat besluit terug te draaien. De SP dient daartoe een initiatiefwet in. Ook de PvdA is nu voorstander van de herinvoering van de sociale werkplaatsen, evenals het wetenschappelijk bureau van het CDA.

Het gaat hier niet alleen om politiek, maar ook om het belangrijke sociaalwetenschappelijk thema hoe je het beste de nodige taken verdeelt over de bestaande sociale ordes, dus over Overheid, Markt, Organisaties en Primaire Sociale Orde

De arbeidsmarkt is in de mensheidsgeschiedenis een zo nieuw verschijnsel dat het bepaald niet gegarandeerd is dat iedereen daar werk kan vinden om in zijn levensonderhoud te voorzien. En hoe meer die markt echt "werkt", dus hoe meer concurrentie, hoe minder werkgevers de ruimte hebben en hoe minder gemotiveerd ze zijn om mensen een baan aan te bieden die niet productief genoeg zijn.

De concurrentie biedt werkgevers geen ruimte om hun gemeenschapsintuïties te volgen, zoals ze dat in de Primaire sociale orde van de persoonlijke relaties graag gedaan zouden hebben. Concurrentie verdringt pro-sociaal gedrag. Een bedrijf dat niet genoeg de arbeidskosten tergudringt, redt het op den duur niet.

Anders gezegd, van de sociale orde van de markt moeten we geen zaken verwachten die die orde niet te bieden heeft. Die markt is er juist vanwege de voordelen van de concurrentie. Die uiteraard gereguleerd moet worden.

Maar als je die zo probeert te reguleren dat werkgevers er wel voor zullen zorgen dat ook de zwakkeren werk vinden, dat blijkt dus niet goed te werken. Ook niet met loonkostensubsidies en met gemeenten die moeten proberen om beschutte werkplekken te vinden.

Dus was het bij nader inzien toch eigenlijk wel een goed idee om als overheid te zorgen voor sociale werkvoorziening, voor sociale werkplaatsen. Die er helemaal op zijn ingericht om werk en een werkomgeving aan te bieden aan mensen met te weinig vaardigheden voor de reguliere arbeidsmarkt.

Want eigenlijk waren die sociale werkplaatsen een groot succes. Totdat ze, als uitvloeisel van diezelfde neoliberale verschuiving meer moesten gaan concurreren. Ze moesten hun eigen inkomsten vergroten. Zodat ze voor de overheid goedkoper werden. De overheid moest kleiner en dus moesten de sociale werkplaatsen meer met private middelen gefinancierd worden.

Met als gevolg dat de werkplaatsen hun beste werknemers, die misschien anders regulier werk hadden kunnen vinden, probeerden te behouden. Vandaar dat de lonen in de sociale werkvoorziening gingen toenemen. Waardoor de sociale werkplaatsen nog duurder werden. En er wachtlijsten ontstonden en groeiden. Want de werkplaatsen begonnen in te zien dat het "bedrijfseconomisch" gezien niet verstandig was om datgene te doen waarvoor ze bedoeld waren: werk bieden aan de zwaksten op de arbeidsmarkt. Zie het bericht Een publieke taak moet je met publiek geld financieren - Over de publieke omroep en over de sociale werkvoorziening.

Dat neoliberale denken zorgde er dus eerst voor dat de werkplaatsen niet meer konden doen waarvoor ze op de wereld waren, waarna ze wegens "slecht functioneren" maar beter konden worden afgeschaft.

Datzelfde thema van de goede verdeling van taken over de sociale ordes speelde langer geleden met de kinderbijslag. Want aanvankelijk heersten nog ideeën over het "rechtvaardige loon", die inhielden dat wat marktrelaties betreft niet teveel mocht worden afgeweken van de persoonlijke relaties van de Primaire sociale orde. Daarin word je geacht om zorg te hebben voor elkaar en dat houdt ook in dat je met elkaars noden en behoeften rekening houdt.

Zoals met verschillen in behoeftes tussen werknemers. De een heeft kinderen te onderhouden en de ander niet. Dan heeft toch degene met (meer) kinderen meer nodig en hoort hij dus meer te verdienen dan degene zonder of met minder kinderen? Zo doen we dat toch als we rekening met elkaar houden?

Maar we kwamen al gauw tot het inzicht dat de arbeidsmarkt zo niet kan werken. Want concurrentie.

En als de markt het niet kan, dan moet dus de sociale orde van de Overheid inspringen. Zo kwam er de door de overheid gefinancierde kinderbijslag. Zie Kinderbijslag en de arbeidsovereenkomst.

Het goed toedelen van taken aan sociale ordes, dat is nu eenmaal een niet te vermijden collectieve uitdaging van de maatschappij waarin we terecht zijn gekomen.

dinsdag 26 november 2019

Door toename van statuscompetitie, en dus van statusangst, worden mensen ziek en stemmen ze rechtser

Hoe te verklaren dat sinds eind jaren negentig de mortaliteit onder witte Amerikanen, dus het aantal sterfgevallen per jaar per 1000 personen, zo opvallend is toegenomen? Terwijl er onder de zwarte en de Latino-bevolking juist een afname was. Zie de ontwikkelingen in het plaatje hieronder.


Het is ontleend aan de pas verschenen studie Growing sense of social status threat and concomitant deaths of despair among whites. Op die opvallende mortaliteitstoename onder alleen de witte Amerikaanse bevolking werd eerder gewezen door Ann Case en Angus Deaton (2015).

De onderzoekers van deze nieuwe studie wijzen er op dat die toename geldt voor de witte bevolking van tussen de 25 en 54 jaar en niet beperkt is tot de laagopgeleiden, hoewel hij voor die groep wel het sterkst is.

Waaraan kan die opvallende ontwikkeling worden toegeschreven? Wat is er met die witte Amerikanen in die leeftijdsgroep aan de hand?

Case en Deaton wezen er al op dat die toegenomen mortaliteit samen lijkt te hangen met een toename van middelengebruik (alcohol, pijnstillers), van suïcides en van chronische stress (allostatische belasting). Wat hen er toe bracht om te spreken van deaths of despair.

Komt die ontwikkeling dan voort uit een verslechtering van de economische omstandigheden? Dat is onwaarschijnlijk, omdat ook de zwarte en de Latino-bevolking diezelfde of zelfs nog sterkere verslechtering ondergingen.

Dat brengt de onderzoekers er toe om na te gaan of er misschien speciaal onder de witte Amerikanen een toename van statusangst is geweest. Van de perceptie dat ze werden ingehaald door de zwarte bevolking en dat ze daardoor in hun subjectieve status werden bedreigd. En er blijken inderdaad allerlei aanwijzingen te zijn voor die toename van statusangst. Terwijl er tegelijkertijd van dat inhaalproces door de zwarte bevolking in werkelijkheid in het geheel geen sprake is.

In de analyses die de onderzoekers vervolgens hebben uitgevoerd, gebruiken ze op basis van ander onderzoek een stem op of voorkeur voor de Republikeinse partij (en voor Donald Trump) als indicator voor statusangst, dus voor het zich door de zwarte bevolking bedreigd voelen. Denk in dat verband ook aan het bericht Populisme verklaard door 'economie" of door "cultuur"? Niet of-of, maar en-en.

En uit die analyses blijkt op districtsniveau een samenhang tussen de aanhang van de Republikeinse partij en voor Trump en de morbiditeit. Een toename van een procent in het aandeel stemmen op de Republikeinen gaat gepaard met een toename van 1,49 sterfgevallen per 100.000 van de witte bevolking.

Een toename van statuscompetitie, en dus van statusangst, heeft dus zowel negatieve gezondheidseffecten als negatieve politieke effecten: een toename van rechts-extremistisch populisme.

zondag 24 november 2019

Zondagochtendmuziek - Biber: The Rosary Sonatas (Andrew Manze, Richard Egarr) CD 1

Waar waren we gebleven? Bij Heinrich Ignaz Franz von Biber (1644 - 1704). (Die adelstitel "Biber von Bibern" kreeg hij in 1690, na een wachttijd van 9 jaar, toegekend door keizer Leopold I van het heilige Roomse Rijk.)

Van Von Biber zijn vooral ook de Rozenkrans Sonates bekend geworden. In scordatura, met 16 verschillende stemmingen. Maar dat laatste alleen voor de kenners, waartoe ik niet behoor.

Andrew Manze, viool, en Richard Egarr, orgel en klavecimbel, zetten die sonates op twee CD's. Dit is de eerste daarvan. Ruim een uur muziek, die je over je heen moet laten komen. (Maar ga vandaag, als je kan, vooral ook naar buiten.)

Guido van Oorschot schreef er over:
Tot Bibers gedurfdste ondernemingen behoren de zestien 'sonates over de mysteriën van de rozenkrans'. Het zijn muzikale meditaties, bijbels geïnspireerd, die alleen al opvallen doordat Biber de vier vioolsnaren per sonate verschillend stemt. Resultaat: gonzende en geselende sonoriteiten.

woensdag 20 november 2019

Wat het interview met Willem Schinkel zegt over het vak sociologie

Het interview dat Ewout Klei had met Willem Schinkel, hoogleraar sociologie aan de Erasmus Universiteit, is er een fraaie illustratie van dat het vak sociologie veel zou kunnen winnen aan maatschappelijke belangrijkheid. Zie ‘D66 en GroenLinks verschillen niet fundamenteel van extreemrechts’.

Want Schinkel neemt daar weliswaar allerlei stellingen in, zoals dat we in een gevaarlijke tijd leven en dat politiek links het heeft laten afweten, maar die worden als persoonlijke meningen naar voren gebracht. Je zoekt in het interview vergeefs naar verwijzingen naar sociologisch onderzoek en daarop gebaseerde inzichten, waarmee hij die meningen onderbouwt.

Dat kan aan Willem Schinkel liggen, die misschien te weinig op de hoogte is van het onderzoek en de inzichten die er wel zijn of daar te weinig aandacht aan besteedt. (Maar dat is wel vreemd voor een hoogleraar sociologie.)

Maar het kan er ook aan liggen dat het vak sociologie zich tot nu toe te weinig tot een maatschappelijk belangrijk vak heeft ontwikkeld.

Daaraan en aan de mogelijkheden om dat maatschappelijk belang te vergroten, wijdde ik een reeks berichten op dit blog die begon met het bericht Hoe kan de sociologie een maatschappelijk belangrijker vak worden? En over wat de Dual Mode-theorie te bieden heeft- deel 1. Je kunt de hele reeks gemakkelijk lezen door steeds onderaan elk bericht op de link naar het volgende bericht te klikken.

In die reeks gaat het erover dat het vak sociologie nooit een empirisch onderbouwd theoretisch kader heeft ontwikkeld over wat mensen willen en kunnen, dat richtinggevend kan zijn voor beleidsadvisering. Vandaar dat de opleiding sociologie bovenal een onderzoekersopleiding is, terwijl de meeste afgestudeerden niet in het onderzoek terechtkomen. En nogal hulpeloos zijn als ze zich in het beleid moeten waarmaken. Lees daarover wat Arie Glebbeek en ik daarover schreven: Heeft de sociologie een toekomst? Over de hardnekkige onvolledigheid van de sociologische beroepsopvatting. Uit 2000 al weer, maar nog onverminderd actueel.

Dat gebrek aan een op beleidsadvisering toegesneden theoretisch kader voor het vak sociologie heeft overigens niet verhinderd dat er wel degelijk veel sociaalwetenschappelijk onderzoek is uitgevoerd dat maatschappelijk belangrijke inzichten verschaft. Zoals inzichten in de oorzaken van de opkomst van extreem-rechts populisme, waardoor we inderdaad in een gevaarlijke tijd leven. Denk aan al die berichten op dit blog achter het label bestaansonzekerheid.

dinsdag 19 november 2019

Fundamenteel sociaal zijn betekent ook dat je niet alleen begrijpt wat de ander wil, maar ook wat de ander nodig heeft

De lange periode dat mensen als jager-verzamelaars er voor hun overleving op waren aangewezen om samen te werken en te delen, heeft er voor gezorgd dat wij een heel fundamenteel sociaal groepsdier zijn.

Wat dat zoal betekent, zagen we in het bericht Hoe fundamenteel sociaal zijn wij? Over interpersonele autonome synchronie.

Zo zorgt de spontane activiteit in het zogenaamde default- (terugval-)netwerk van onze hersenen als we geen prikkels van buiten krijgen, er voor dat we voorbereid zijn (geprimed zijn) op een intentionele houding tegenover anderen. Anders gezegd, de rusttoestand van onze hersenen is die van een sociaal wezen.

En de werking van ons autonome zenuwstelsel, gemeten aan maten als hartslag, hartslagvariabiliteit, ademhaling, huidweerstand en huidtemperatuur, blijkt synchroon te gaan lopen met die van anderen die in onze nabijheid zijn. En naar het lijkt meer met die van vertrouwden dan met (nog) vreemden. Waardoor we in staat zijn tot onderlinge empathie, tot het zich in elkaar kunnen verplaatsen.

Wat dat nog meer inhoudt, wordt duidelijker uit de nieuwe studie Chimpanzees help others with what they want; Children help them with what they need, met Michael Tomasello als mede-auteur.

Het onderzoek vergelijkt het hulpgedrag van driejarige mensenkinderen met dat van chimpansees. Met een ingenieuze opzet, die het mogelijk maakt te onderscheiden tussen helpen als de ander om hulp vraagt en helpen als reactie op wat de ander nodig heeft, ook al vraagt hij om iets anders. In dat laatste geval heeft de helper meer informatie dan de hulp vragende en laat hij zich daardoor leiden. De onderzoekers noemen dat "paternalistisch helpen", dat wil zeggen, helpen met inzicht in waar de ander behoefte aan heeft.

Het blijkt dan dat zowel de kinderen als de chimpansees helpen als de ander daarom vraagt. Maar in die gevallen waarin paternalistisch helpen mogelijk was, gingen kinderen daar wel toe over en de chimpansees niet. Kinderen bleken wel inzicht te hebben in wat de ander echt nodig had en dat dat verschilde van waar hij om vroeg. Chimpansees reageerden daarentegen alleen op de hulpvraag.

Dat is een intrigerend verschil. Dat chimpansees groepsdieren zijn, lijkt te betekenen dat ze bereid zijn de ander bij te staan als die aangeeft die bijstand nodig te hebben.

Dat mensen groepsdieren zijn, lijkt daarenboven te betekenen dat ze bereid zijn om het welzijn van de ander te dienen, ook al gaat dat in tegen waar de ander zelf om vraagt.

En dat laatste is te verwachten als een resultaat van een evolutionair verleden waarin je op onderlinge samenwerking en delen was aangewezen. Waarin jouw welzijn er ook van afhing of het met de anderen wel goed ging.

En dat stelde hogere eisen aan je empathisch vermogen. Om goed te kunnen samenwerken en om goed te kunnen delen, moet je niet alleen kunnen begrijpen wat de ander wil, maar ook wat de ander nodig heeft.

zondag 17 november 2019

Zondagochtendmuziek - Heinrich Ignaz Franz Biber Missa Salisburgensis Václav Luks Collegium 1704

Tijdens het vrijdagse lunchpauzeconcert in TivoliVredenburg speelden studenten Historische Uitvoeringspraktijk van het HKU Utrechts Conservatorium onder meer een gedeelte uit de Sonatae Tam Aris Quam Aulis Servientes van Heinrich Ignaz Franz von Biber (ca. 1644 - 1704). Prachtige muziek, die ik vaag meende te herkennen. En ja, na wat zoeken vond ik de Chandos CD die ik eind jaren negentig gekocht moet hebben met een uitvoering door het met trompetten en altviolen uitgebreide Purcell Quartet.

Maar er is natuurlijk veel meer te genieten van de muziek van Von Biber. Na wat zoeken kwam ik terecht bij deze uitvoering van de Missa Salisburgensis door het Václav Luks Collegium 1704, die plaatsvond in de kathedraal van Salzburg, waar hij ook voor gecomponeerd is. O, wat mooi!

donderdag 14 november 2019

Toegenomen bestaansonzekerheid hangt samen met toename steun voor rechts populisme - Nog meer aanwijzingen

De aanwijzingen dat de toename van bestaansonzekerheid een belangrijke oorzakelijke rol heeft gespeeld in de toename van rechts-extremistisch populisme stapelen zich op. Zie her het vorige bericht daarover: De toegenomen bestaansonzekerheid als oorzaak van toegenomen populisme - Meer aanwijzingen.

Er is nu de studie Economic Insecurity and the Rise of the Right bijgekomen. Een samenvatting ervan is te lezen op het blog van de London School of EconomicsHow economic insecurity encourages political activism and support for the right.

De onderzoekers gebruiken als maat voor bestaansonzekerheid de combinatie van door een individu ervaren afname of toename van financiële middelen en de tijd die sinds die verandering is verstreken. Hoe meer iemand financiële verslechteringen heeft meegemaakt en hoe recenter die hebben plaatsgevonden, hoe groter iemands bestaansonzekerheid.

Met gebruikmaking van data van de British Household Panel Survey en constant houdend voor wel of niet werkloos zijn, inkomen, opleiding, leeftijd en geslacht komen ze dan tot de conclusie dat een grotere bestaansonzekerheid de kans op een stem voor de Conservatieven vergrootte. De Conservatieven zijn zoals bekend rechts, maar je kunt hen sinds het extreme bezuinigingsbeleid dat ze nu al jaren voorstaan en hebben uitgevoerd wel extreemrechts noemen. De kans op een stem voor Labour werd door meer bestaansonzekerheid juist iets geringer.

Dat mag je wel een pervers proces noemen. Door met hun bezuinigen de bestaansonzekerheid van de kiezers te vergroten, hebben de Conservatieven bijgedragen aan hun succes bij verkiezingen. Kiezers kunnen worden verleid om tegen hun eigen belangen in te stemmen.

Ook blijkt dat toegenomen bestaansonzekerheid de steun voor het uittreden uit de Europese Unie (Brexit) vergrootte.

Voor Duitsland en de Verenigde Staten worden overeenkomstige resultaten gevonden: toename van bestaansonzekerheid maakte de kans op het stemmen voor de CSU/CDU en voor Donald Trump groter.

Opmerkelijk in de zin dat kiezers zo overduidelijk kunnen worden verleid tegen hun eigen belangen in te stemmen.

Maar ook opmerkelijk in de zin dat sociaaldemocratische politieke partijen zo kunnen falen in het aanbieden van een alternatieve economische politiek gericht op het bieden van bestaanszekerheid. En in het verdedigen van de verzorgingsstaat.

dinsdag 12 november 2019

Het vermogen tot samenwerking en delen verklaart het uitzonderlijke succes van de mensheid (tot nu toe)

Antropologe Karen L. Kramer geeft een fraai overzicht van de mensheidsgeschiedenis bekeken vanuit de vraag waarom wij zo succesvol zijn geweest in vergelijking met onze naaste verwanten, de andere grote apen: How There Got to Be So Many of Us: The Evolutionary Story of Population Growth and a Life History of Cooperation. Het is een uitgebreid en uitbundig gedocumenteerd betoog, waarvan je op ScienceDaily een korte samenvatting kunt lezen: How Human Population came from our ability to cooperate.

Het gaat om "succes" in de zin van met hoeveel wij nu zijn, dus met succes in overleving en voortplanting. In het artikel afgebeeld met dit plaatje:


Daarin valt natuurlijk meteen de exponentiële groei op in de laatste twee eeuwen. Maar dat succes begon eerder. Want hoewel er in die lange periode bottlenecks zijn geweest. zoals tussen 10.000 en 60.000 jaar geleden, toen we met niet meer dan enkele duizenden waren, is er de laatste 50.000 jaar een gemiddelde groei geweest van ongeveer 0,4 procent per jaar. Gepaard gaande met een verspreiding over vrijwel de gehele aardbol, en dus met een aanpassing aan uiteenlopende omstandigheden.

Rond 1800, dus nog voor die exponentiële versnelling, waren we al met 1 miljard. We weten geloof ik niet hoeveel chimpansees er toen waren, maar wel dat dat er vele malen minder waren.

Hoe is dat succes (tot nu toe!) te verklaren? Waarom wij wel en de chimpansees niet?

Kramer geeft een fraai overzicht van alle aanwijzingen die wijzen in de richting van de verklaring  dat wij leerden om samen te werken en te delen. In het "vinden" en verwerken (koken!) van voedsel en in de intergenerationele samenwerking bij het grootbrengen van kinderen en de zorg voor zwangere vrouwen (cooperative breeding). Waardoor niet alleen meer kinderen overleefden, maar ook de geboorte-intervallen korter konden worden. En er dus per vrouw meer kinderen konden worden geboren. Wat het weer mogelijk maakte dat oudere kinderen meehielpen bij het grootbrengen van de jongere.

En dat overzicht wordt aangevuld met een beschrijving van de resultaten van haar veldonderzoek bij de Maya die leven van de opbrengsten van landbouw op het Yucatan schiereiland (Mexico) en bij de Savanna Pumé, die als jagers-verzamelaars leven op de savannen van westelijk-centraal Venezuela.

Of dat succes in stand zal kunnen blijven, nu we zo ingrijpend geconfronteerd worden met de eindigheid van de aardse hulpbronnen, dat staat natuurlijk nog te bezien. Het moet nog blijken of ons vermogen tot samenwerken ook in staat is om deze uitdaging het hoofd te bieden.

maandag 11 november 2019

Meer over de sociale oorsprong van zelfbewustzijn - bij mensen en bij chimpansees

Laat in ons tweede levensjaar heeft zich bij ons het zelfbewustzijn ontwikkeld. Zie het bericht Het ontstaan van zelfbewustzijn bij kinderen en de vroegste herinnering.

Die overgang van het niet naar het wel "hebben" van zelfbewustzijn wordt door onderzoekers vastgesteld met de spiegeltest. Voorafgaand aan die overgang geef je er geen blijk van dat je jezelf in een spiegel herkent, daarna wel. Als er nog geen zelfbewustzijn is, is er wel het besef van het eigen lichaam, dat we met andere diersoorten gemeen hebben.

Waardoor is het zo dat wij wel zelfbewustzijn ontwikkelen (en met ons enkele andere primaten, zoals chimpansees) en andere diersoorten niet (mogelijke uitzonderingen zijn onder meer olifanten en dolfijnen)?

Een bekend antwoord daarop is de sociale cognitie hypothese, die al in 1982 werd opgeworpen door Gordon Gallup in Self‐awareness and the emergence of mind in primates. Het houdt in dat het vermogen tot zelfbewustzijn een bijproduct is van de evolutie van vaardigheden om in een groep te functioneren. Voor dat functioneren helpt het om je bedoelingen over te kunnen brengen op anderen (communiceren), om je in anderen te kunnen verplaatsen en om te beseffen dat anderen een blik op de wereld kunnen hebben die anders is dan die van jou (Theory of Mind).

Met die hypothese komt overeen dat het zelfbewustzijn zich ontwikkelt in en door sociale interactie met vertrouwde anderen, zoals ik beschreef in dat bericht Het ontstaan van zelfbewustzijn bij kinderen en de vroegste herinnering:
Als wij, volwassenen en oudere kinderen, het kind maar genoeg engageren, wat het trouwens gemakkelijk zelf uitlokt, dan "groeit" dat zelfbewustzijn.
En dat lijkt dus sterk op hoe wij onze eerste taal leren. In dat bericht ging het ook over onderzoek dat het vermoeden van dat sociale karakter van zelfbewustzijn ondersteunt: Social awareness and early self-recognition.

Meer ondersteuning komt er nu van het onderzoek Mirror self-recognition and its relationship to social cognition in chimpanzees, waaruit blijkt dat bij chimpansees het doorstaan van de spiegeltest samenhangt met prestaties op verschillende testen voor sociale cognitie. Chimpansees die zichzelf in de spiegel herkennen zijn sociaal vaardiger dan degenen die dat niet doen, in de zin dat ze begrijpen wat het is om iets aan te wijzen en om aandacht te vragen, dat ze iemands blik volgen, dat ze het doorhebben als ze geïmiteerd worden en dat ze een besef hebben van het unieke gezichtspunt van een ander, dus doorhebben wat een ander vanuit zijn positie wel en niet kan waarnemen (perspective taking).

Dat zelfbewustzijn die sociale oorsprong heeft, en dus al bij chimpansees aanwezig is, doet vermoeden dat verschillen in de wijze van groepsleven tussen chimpansees en mensen iets vertellen over wat zelfbewustzijn in beide gevallen inhoudt. We kunnen er hetzelfde woord voor gebruiken, maar dat chimpansee-bewustzijn en mensen-bewustzijn niet identiek aan elkaar zijn, lijkt waarschijnlijk.

En dat zal ermee samenhangen dat de chimpanseegroep het karakter heeft van een statushiërarchie, terwijl de menselijke egalitaire jagers-verzamelaarsgroep sterk gebaseerd is op samenwerken en delen. Voor dat samenwerken en delen, en dus voor de daarvoor benodigde onderdrukking van de statuscompetitie, lijken veel verder ontwikkelde sociale en communicatieve vaardigheden nodig te zijn dan voor het in standhouden van een statushiërarchie.

Dat zou verklaren waarom mensen wel taal ontwikkelden en chimpansees niet.

Wat ook weer invloed moet hebben gehad op de aard van ons zelfbewustzijn. Want die taal heeft het mogelijk gemaakt dat ons zelfbewustzijn ook inhoudt dat we een innerlijke dialoog kunnen voeren, onszelf kunnen toespreken. Zonder taal zal dat bij een chimpansee niet zo goed lukken, ook al is er zelfbewustzijn.

zondag 10 november 2019

Zondagochtendmuziek - Newman Taylor Baker, Marvin Sewell, Uncle Red

Dinsdagavond trad het Charles Lloyd Quintet op in het Utrechtse TivoliVredenburg. Charles Lloyd (1938 - ) heeft met alle jazzgrootheden gespeeld, maar ik lees net dat hij ook een tijd saxofonist is geweest van de Beach Boys. Waarna hij door Michel Petrucciani weer is teruggehaald naar de jazz.

Maar zijn achtergrond ligt ook in de blues, wereldmuziek en zelfs in de klassieke muziek. Volgens zijn website heeft hij Afrikaanse, Cherokee, Mongoolse en Ierse voorouders.

En hij had dinsdagavond een geweldige gitarist bij zich: Marvin Sewell. Niet eerder van gehoord, maar ook al met een interessante en brede geschiedenis. Dit is van vijf jaar geleden.

donderdag 7 november 2019

Ruime meerderheden vinden dat overheid de ongelijkheid binnen de perken moet houden

Maarten Hermans van de KU Leuven maakte met de data van de European Social Survey de onderstaande grafiek. Je ziet voor de jaren 2002, 2008, 2014 en 2018 het percentage van de ondervraagden dat het er mee eens of er sterk mee eens is dat de overheid beleid moet voeren tegen te grote inkomensongelijkheid.

Je ziet voor de landen Nederland, Groot Brittannië, Noorwegen, België, Duitsland, Frankrijk en Italië een duidelijke toename van die percentages. Dat is gemakkelijk te verklaren uit de toename van inkomensongelijkheid in veel landen en de daarmee gepaard gaande toename van berichten in de media daarover. (Lees hieronder door.)
Maar wat je ook ziet is dat de percentages over de gehele periode ruim boven de vijftig procent liggen. Het gemiddelde van deze landen zal in 2002 zo ongeveer tegen de 70 procent hebben gelegen en lijkt in 2018 toegenomen te zijn tot tegen de 75 procent.

De verschillen tussen de landen kunnen te maken hebben met de verschillen in ongelijkheid. Volgens die redenering zou de ongelijkheid in Italië aanzienlijk groter zijn dan die in Nederland, wat geloof ik ook zo is.

Maar ze kunnen ook te maken hebben met verschillen in politieke opvattingen. Grotere inkomensgelijkheid brengt een land dichter bij het gemeenschapsevenwicht en vooral de linkse kiezers zullen daarmee instemmen. En zo gezien valt het op dat de drie grote landen Italië, Frankrijk en Duitsland in 2018 het meest links zijn. (Terwijl Duitsland in 2002 het minst linkse land was.)

Maar wat natuurlijk bovenal opvalt is dat  het zulke ruime meerderheden zijn die vinden dat de ongelijkheid niet te groot moet zijn en dat daar een taak voor de overheid ligt. Terwijl in deze periode bij de politici nog de neoliberale fantasiewereld overheerst waarin de markt vooral zijn werk moet doen en de overheid daar zo weinig mogelijk tussen moet komen. Waarin ongelijkheid die daaruit resulteert juist goed is of voor lief moet worden genomen.

Kennelijk zijn de kiezers linkser dan de politici en hebben ze meer inzicht in de negatieve effecten van te grote ongelijkheid.

zondag 3 november 2019

Zondagochtendmuziek - Orlande de Lassus: Psalmi Davidis Pœnitentiales (Herreweghe, Collegium V...

Orlandi di Lasso (1532 - 1594) werd geboren in Bergen in Henegouwen en bracht na omzwervingen (Sicilië, Milaan, Napels, Parijs, Rome, Antwerpen) het grootste deel van zijn leven door in München.

Hij werd door tijdgenoten als de allergrootste beschouwd, als de Vorst der Muziek. Hij was uitzonderlijk productief en leed misschien daardoor aan het eind van zijn leven aan "melancholie", aan wat wij nu burnout zouden noemen.

Alleen de specialist zal al zijn composities kennen. Mijn ervaring is dat je zijn muziek echt tot je moet laten doordringen en dat het daarbij niet helpt om naar de uitvoerenden te kijken. Gewoon luisteren, meer niet.

Zoals naar deze uitvoering van de Psalmi Davidis Pœnitentiales door Collegium Vocale Gent onder leiding van Philip Herreweghe.

De afbeelding is ontleend aan het schilderij The repentent David chooses between the three proposed punishments: an avenging angel brings three days of plague, ca, 1635 - 1640 geschilderd door Pieter de Grebber en aanwezig in het Utrechtse Catharijneconvent.

vrijdag 1 november 2019

Over het besef van het onderscheid tussen persoon en positie, en dus van de democratie

We leven in een maatschappij waarin we niet alleen als personen met elkaar omgaan, maar ook als bekleders van posities of functies. Een positie is een bundel van omschreven rechten en plichten, die door verschillende personen kan worden ingenomen.

Posities bestaan in een onderneming en een vereniging (in formele organisaties), maar ook in een democratie. Een volksvertegenwoordiger is een persoon, maar hij of zij kan worden weggestemd en dan bekleedt iemand anders die positie. Hetzelfde geldt voor een president.

Het is goed om daar even bij stil te staan, want we maken mee dat de democratie in veel landen in gevaar is. En dat gevaar bestaat eruit dat iemand, bijvoorbeeld Donald Trump, in een positie, die van president, is gekozen, maar zich vervolgens weinig aantrekt van de omschreven rechten en plichten die daarmee zijn verbonden. Hij ziet zichzelf als persoon, in een netwerk van persoonlijk loyaliteiten in plaats van als een tijdelijke bekleder van een positie.

Vandaar dat hij er ook op zinspeelt dat hij "alles kan doen wat hij wil" en dat hij "kan aanblijven zolang als hij wil".

De overeenkomst met voorgangers die in hun land de democratie om zeep hielpen, zoals die met Adolf Hitler, is frappant. In beide gevallen gaat het om een poging om het institutionele stelsel van de democratische staatsvorm om te zetten in een persoonlijke statushiërarchie. Hitler slaagde daarin, met gruwelijke gevolgen. Trump slaagt daarin hopelijk niet.

Ik stond eerder stil bij die sociale uitvinding van het onderscheid tussen persoon en positie in het bericht Is ons koningschap een functie? En zijn we eigenlijk al een republiek? Met een verwijzing naar het hoofdstuk 20 van James Colemans Foundations of Social Theory, waarin hij zo fraai de geschiedenis van de ontwikkeling van die sociale uitvinding beschrijft.

Maar waarin hij ook betoogt dat de sociale wetenschappen, in zijn geval de sociologie, zich in hun theorievorming rekenschap behoren te geven van die sociale uitvinding. Maatschappijen veranderen mede door zulke uitvindingen en dat kan niet zonder gevolgen blijven voor de theorie. Een en ander houdt een kritiek in op de roltheorie, die in de jaren vijftig en zestig van de vorige eeuw in de sociologie populair was, omdat die theorie tekort schoot in het onderscheid tussen persoon en positie.

Naast de vraag of wetenschappers zich wel genoeg rekenschap geven van dat onderscheid, kun je je ook afvragen of het in de maatschappij zelf wel voldoende is doorgedrongen. Zo lijkt het er sterk op dat Donald Trump en zijn aanhangers het onderscheid niet begrijpen. De narcist Trump ziet zichzelf als aan het hoofd staand van een statushiërarchie, met een schare van bewonderaars en volgelingen.

En zo kun je je ook afvragen wanneer en hoe opgroeiende kinderen leren om onderscheid te maken tussen het optreden als een persoon en het optreden als een bekleder van een positie. Want kinderen hebben wel een aangeboren neiging om spontaan een persoonlijke relatie aan te gaan met vertrouwde anderen. Maar net zoals je moet leren schrijven, moet je ook leren dat mensen soms niet als persoon handelen of geacht worden te handelen, maar als bekleders van omschreven posities. Dat leren is onderdeel van de socialisering (inburgering) in de huidige maatschappij.

Wanneer kinderen dat doorhebben, is uitgezocht in de nieuwe studie Institutional actors: Children’s emerging beliefs about the causal structure of social roles.

Daaruit komt naar voren dat kinderen gedurende hun zesde tot zevende levensjaar beginnen door te krijgen dat er posities bestaan, waarin mensen behoren te handelen volgens bepaalde omschreven rechten en plichten. Bij vier- tot vijfjarigen is dat besef duidelijk nog niet aanwezig. En bij acht- tot negenjarigen is het robuust doorgedrongen.

Wat dus niet wil zeggen dat het ook bij alle volwassenen altijd aanwezig is. Denk aan Donald Trump en zijn aanhang. En aan al die bedreigingen van de democratie die we nu in veel landen meemaken.