zondag 23 augustus 2020

Zondagochtendmuziek - Víkingur Ólafsson: Tiny Desk (Home) Concert

De IJslandse pianist Víkingur Ólafsson, die eind vorig jaar optrad in TivoliVredenburg, Utrecht, geeft een TinyDesk Concert vanuit zijn huis in Berlijn. Bach, Rameau en Debussy. 

Ólafsson doet originele dingen, zowel wat uitvoering betreft als repertoirekeuze. En kan daar heel boeiend over vertellen.

woensdag 19 augustus 2020

Waardoor is pro-sociaal gedrag aanstekelijk? - Doordat het de sociale veiligheid verschaft die weer meer pro-sociaal gedrag uitlokt

Hoe komt het dat het pro-sociale gedrag van anderen de kans vergroot dat we ook onszelf meer pro-sociaal gaan gedragen? Wat verklaart dat pro-sociaal gedrag aanstekelijk is? Die aanstekelijkheid was op dit blog al eerder aanleiding om het woord gemeenschapsgedrag te prefereren boven pro-sociaal gedrag, omdat daar al dat sociale beïnvloedingsproces in besloten ligt. Het gaat om gedrag "als in een gemeenschap", dus om gedrag dat je oftewel met zijn allen doet of helemaal niet. Maar omdat het woord gemeenschapsgedrag vooralsnog alleen op dit blog is ingeburgerd, hou ik het nu maar even bij pro-sociaal gedrag.

Dat pro-sociaal gedrag aanstekelijk is, zagen we in eerdere berichten langskomen: Wie goed doet, doet dubbel goed. Pro-sociaal gedrag is aanstekelijk, Ook pro-sociaal gedrag in de media lokt pro-sociaal gedrag uit en Dreumesen schieten meer te hulp als iemand het goede voorbeeld heeft gegeven. En zie ook Nieuwe aanwijzingen voor de flexibele menselijke sociale natuur - gemeenschapsgedrag lokt gemeenschapsgedrag uit en de berichten over het verschijnsel van crowding-in.

En er is nu de nieuwe studie Prosocial modeling: A meta-analytic review and synthesis, waarin uit een meta-analyse van 88 studies met in totaal 25.354 proefpersonen blijkt dat er alles samengenomen een gematigd positief effect is van het waarnemen van pro-sociaal gedrag op het eigen pro-sociale gedrag. Het gaat dan om zaken als het doneren van geld, het geven van fooi, het oprapen van iets voor iemand die dat per ongeluk heeft laten vallen, iemand te hulp schieten en het kiezen voor samenwerken in plaats van profiteren.

Maar nu terug naar de vraag wat daarvoor de verklaring zou kunnen zijn. In die nieuwe studie worden drie gangbare verklaringen genoemd: imitatie van het gedrag, de neiging tot conformeren en de neiging om het doel van het gedrag over te nemen (goal contagion). En het zou kunnen zijn dat het een zogenaamd onderzoekerseffect is, dat wil zeggen de neiging van proefpersonen om te voldoen aan wat ze denken dat de onderzoeker van hen wil. De auteurs concluderen dat die verklaring van goal contagion het beste uit de bus komt. Mensen zouden dus als ze zien dat een persoon iemand anders helpt, daardoor zelf ook besluiten dat het goed is om anderen te helpen.

Dat is interessant. Want het zou aardig passen in het vermoeden dat bij mij steeds meer is komen bovendrijven, namelijk dat pro-sociaal gedrag een reactie is op signalen die erop wijzen dat je je bevindt in een veilige sociale omgeving. Of op signalen die je eraan herinneren dat je sociale omgeving eigenlijk best wel veilig is. Een veiligheid die eruit bestaat dat mensen bereid zijn om anderen te helpen en om bij te springen als dat nodig is.

Dat vermoeden gaat terug op de gedachte dat alle dieren, en dus ook mensen, voor de uitdaging staan om zich zoveel mogelijk te bevinden in een veilige omgeving, een omgeving die gunstig is voor overleving en reproductie. Eerder in de mensheidsgeschiedenis was die veiligheid er in de groep van jagers-verzamelaars waarin samengewerkt en gedeeld werd. In die groep was pro-sociaal gedrag niet alleen veilig om uit te voeren, omdat je er op kon rekenen dat anderen er geen misbruik van maakten, maar ook omdat je eigen overleving en reproductie er baat bij had. Je deelde mee in de opbrengsten van het samenwerken. Sociale onveiligheid bestond uit het niet deel uitmaken van zo’n groep en in je eentje moeten zien te overleven.

In de huidige samenleving is die veilige omgeving er meestal wel in het gezin waarin een kind opgroeit. (Meestal, want we kennen helaas ook het probleem van kindermishandeling.) Daardoor leren kinderen al snel om op de zorgzaamheid die ze ervaren te reageren met hulpvaardigheid. Denk weer even aan die dreumesen die te hulp schieten. En aan al die studies van Michael Tomasello en medewerkers waaruit blijkt dat kinderen al heel jong anderen helpen als ze daartoe in staat zijn. Dat is hun natuurlijke reactie op de zorgzame omgeving die ze in het gezin aantreffen.

De natuurlijkheid van die reactie blijkt eruit dat in een toestand van ervaren veiligheid de nervus vagus (de zwerfzenuw) gematigd geactiveerd is, wat precies de lichamelijke toestand is (rest and digest) waarin je gemakkelijk anderen te hulp schiet. Terwijl in een toestand van onveiligheid oftewel die zwerfzenuw bovenmatig wordt geactiveerd, waardoor je in het statuscompetitiepatroon schiet (fight or flight), of sterk verlaagd geactiveerd (immobilisation), waardoor je te maken kunt krijgen met een depressie of angststoornis. Zie De belichaming van pro-sociaal gedrag - En wat we daarvan kunnen leren. En denk aan de polyvagaaltheorie van Stephen W. Porges.

Maar in de huidige maatschappij is het gezin maar een klein eilandje in een grote zee van sociale vluchtigheid en daarmee kans op statuscompetitie. Bij het ouder worden is er buiten dat eigen gezin dus de onzekerheid over het gedrag van anderen en dus de mogelijkheid van de sociale onveiligheid van de statuscompetitie. En dat is precies de omgeving waarin we niet alleen "nieuwe" sociale veiligheid zoeken (dus vrienden willen maken), maar ook het pro-sociale gedrag dat we tegenkomen beschouwen als signalen voor het bestaan van sociale veiligheid. "O ja, mensen zijn eigenlijk heel goedaardig en behulpzaam." Dat besef vergroot ons veiligheidsgevoel, waardoor we ook zelf gemakkelijker te hulp schieten.

En dat komt dus wel wat overeen met die goal contagion-verklaring van die auteurs van die nieuwe studie. Maar het verschaft ook een onderliggende mechanisme: pro-sociaal gedrag draagt bij aan sociale veiligheid, die op zijn beurt weer meer pro-sociaal gedrag uitlokt.

maandag 17 augustus 2020

Wat er valt te leren van de opstand in Belarus

In Belarus (Wit-Rusland) voltrekt zich een revolutie, in de vorm van een volksopstand tegen de al sinds 1994 heersende dictatuur van Alexander Lukashenko. Zie hieronder de berichtgeving van BBCNews van gisteren.


Ik weet niet meer van Belarus dan de gemiddelde volger van het nieuws. Een aantal jaren geleden verbleven we op een rondreis door de Baltische staten twee nachten in de Litouwse hoofdstad Vilnius, niet ver van de noordelijke grens met Belarus. De oppositiekandidate Svetlana Tichanovskaja, die protest aantekende tegen de twijfelachtige verkiezingsoverwinning van Lukashenko, vluchtte naar Litouwen, waarschijnlijk nadat zij en haar gevangengenomen echtgenoot door het regime waren bedreigd. Haar kinderen had ze eerder in veiligheid gebracht.

Daar in Vilnius, een levendige en cultureel interessante stad, had ik een beeld van het nabije Belarus van een gesloten en achtergebleven land, waarvan de bevolking zich had neergelegd bij de heersende dictatuur. Maar dat was er denk vooral op gebaseerd dat er zo weinig bekend was over het land. Aan Wikipedia ontleen ik nu dat de economie in de jaren negentig met 30 procent instortte, maar tussen 2004 en 2008 jaarlijks met 10 procent groeide. Maar na 2011 stagneerde de economie en was er tot 2018 een lichte daling van het bbp per hoofd van de bevolking. 

Die indruk van een, dus tot voor kort, stabiel land kan er mee te maken hebben dat de economie nog sterk gedomineerd wordt door de grote staatsbedrijven die uit het communistische tijdperk dateren. Er is niet de golf van privatiseringen geweest zoals die er in Rusland wel was en die daar onder de bevolking grote bestaansonzekerheid creëerde. En het Putin-bewind aan de macht bracht en nauw daarmee verbonden de gang van oligarchen die half Londen opkocht. In Belarus ging het dus een tijd economisch behoorlijk goed, waarna die stagnatie volgde.

Dat laatste komt overeen met de revolutietheorie van James C. Davies, die de kans op een spontane revolutie het grootst acht als een periode van voorspoed de hoop op nog betere tijden aanwakkert, die vervolgens door verslechteringen wordt gefrustreerd. Zie Over ontevredenheid met de politiek en de steun voor de verzorgingsstaat - leven we in een pre-revolutionaire toestand?

Maar die theorie houdt er nog geen rekening mee dat het voor een spontane revolutie nodig is dat mensen niet alleen gefrustreerd zijn, maar ook dat van elkaar weten. De bereidheid om de straat op te gaan en te demonstreren kan er al bij iedereen zijn, maar zolang mensen nog twijfelen aan de bereidheid van anderen, kan er nog lange tijd niets gebeuren. Er is dan een sociaal informatietekort. Iedereen is de heersende dictatuur beu, die niets anders is dan een extreme statushiërarchie, en zou een democratie willen. Een regering voor wie een mensenleven wat waard is, zo als een geïnterviewde deelneemster aan de Mars voor de Vrijheid uitriep.

Maar voor het doorbreken van een heersend statuscompetitiepatroon, in de vorm van een collectieve berusting in de dictatuur, is nodig dat genoeg mensen van elkaar weten dat ze zullen meedoen aan de opstand. Aan het kenbaar maken dat het tijd is voor democratie, dus voor het ruim baan geven aan de morele intuïties van het gemeenschapsgedrag.

In die toestand kunnen relatief kleine daden een proces in gang zetten dat bliksemsnel dat informatietekort opheft. Als één iemand het risico neemt om op te staan, in dit geval dus Svetlana Tichanovskaja, dan kan de volksopstand zomaar een feit zijn.

Er valt dus wel wat te leren van de gebeurtenissen in Belarus. Timothy Snyder stond daar gisteren bij stil in de Washington Post, speciaal met betrekking tot de toestand in de Verenigde Staten. Waar zich natuurlijk ook een strijd om de democratie afspeelt. Zie What Americans should learn from Belarus.

zondag 16 augustus 2020

Zondagochtendmuziek - Ensemble Odyssee & Raffaella Milanesi | Farina, Amodei | Utrecht Early M...

Het is nu al zondagmiddag, maar eerst, om de ergste warmte te vermijden, naar de moestuin geweest. 

Het is bijna de tijd van het jaar van het Utrechtse Oude Muziekfestival. Op YouTube kun je nu tal van opnames van vorige jaren bekijken. Zoals dit concert uit 2019. Muziek uit Napels, die in de zeventiende eeuw op boten voor de rich and famous aan het strand werd uitgevoerd. Het Ensemble Odyssee met de sopraan Raffaella Milanesi.

zaterdag 15 augustus 2020

Narcisme is de meest extreme vorm van het statuscompetitiepatroon

De menselijke sociale natuur is innerlijk tegenstrijdig. Als we ons veilig voelen, zoals wanneer we omgeven zijn door vertrouwde anderen, volgen we onze morele gemeenschapsintuïties. Maar als we ons onveilig voelen, omdat we ons misschien te weer moeten stellen tegen bedreigingen door anderen, schieten we in het statuscompetitiepatroon. 

Doordat mensen verschillen in de mate waarin ze tot het ene dan wel het andere patroon geneigd zijn, kan het conflict tussen die twee patronen ook de vorm aannemen van een strijd tussen personen. Of tussen groepen.

Een wel heel actuele vorm daarvan is de strijd om de democratie. De democratie is een poging om de morele gemeenschapsintuïties op het niveau van de nationale staat vorm te geven. Iedereen beslist mee en elke stem telt even zwaar. All men are created equal. Niemand heeft het recht om over anderen te beslissen en hen te overheersen. En met zijn allen zorgen we voor een rechtsstelsel, en voor de instandhouding daarvan, dat dient om de democratie te verdedigen tegen hen die zich bij die gelijke rechten niet willen neerleggen, Die liever een statushiërarchie zouden zien met henzelf aan de top en een machtspositie die niet door wetten en rechten wordt ingeperkt.

Dat die strijd om de democratie zich toch afspeelt, met landen als de Verenigde Staten, Belarus, Hongarije, Rusland, Brazilië, China en Turkije als in het oog springende voorbeelden, betekent dat het statuscompetitiepatroon zich niet zomaar gewonnen geeft. Als dat overheerst of dreigt te overheersen, geldt niet meer dat iedereen gelijke rechten heeft. Juist niet. De een staat boven de ander. En vooral, de een staat boven alle anderen.

Dat laatste is de sociale vorm van de narcist met zijn entourage, die erin is geslaagd het leiderschap van een nationale staat te verwerven en vervolgens die staat te ontbinden. Want hij maakt, als hij vrij baan krijgt, van dat geheel van functies, posities, rechten en verantwoordingslijnen binnen de kortste keren een strikt persoonlijk leiderschap met uitsluitend persoonlijke loyaliteiten. Hèt voorbeeld daarvan is nog altijd het aan de macht komen van Adolf Hitler. De instituties van de democratie werden van de ene dag op de andere afgeschaft. Er bleef een nationale statushiërarchie over.

Het gedrag van de narcist is wel de meest extreme vorm van het statuscompetitiepatroon. Een narcist verdraagt het niet dat hij zich zou moeten schikken naar anderen of naar iets dat zich buiten hemzelf bevindt. Dat anderen aan hem minderwaardig zijn, moet dus voortdurend worden bevestigd door hen te kleineren, te beledigen en te vernederen. Adolf Hitler was daar een meester in. En Geert Wilders, Thierry Baudet en Donald Trump kunnen er ook wat van.

En niemand weet het beter dan hijzelf. Vandaar zijn vijandige houding tegenover wetenschap. Narcisme kan onmogelijk samen gaan met jezelf te laten corrigeren door resultaten van wetenschappelijk onderzoek. Er is voor een narcist maar één optie: ik ben een genie. Donald Trump en Thierry Baudet weten altijd alles beter.

Sinds de Landbouwrevolutie zitten we met die strijd tussen gemeenschap en statuscompetitie opgescheept. En de uitkomst van die strijd is onzeker.

donderdag 13 augustus 2020

Over de verplichte thuisquarantaine moet je niet alleen juridisch of bestuurlijk nadenken, maar ook sociaalwetenschappelijk

Is het verstandig om een wettelijk verplichte thuisquarantaine in te stellen voor mensen die contact hebben gehad met een potentieel besmet iemand? De maatregel daartoe werd dinsdag door minister Hugo de Jonge aangekondigd, maar die heeft nu laten weten dat hij er eerst nog eens goed over wil nadenken en zich wil laten adviseren. Daarin kan een rol gespeeld hebben dat er meteen vragen opkwamen of en hoe deze verplichting zou kunnen worden gehandhaafd. Met de onuitgesproken gedachte dat een verplichting geen zin heeft als de handhaving (controle, boetes) gebrekkig is of ontbreekt. (Andere problemen zullen ook een rol gespeeld hebben, zoals het nog ontbreken van regelingen om mensen in quarantaine te ondersteunen, zoals met compensatie voor inkomensderving.)

De verplichting tot thuisquarantaine komt neer op een verbod, het verbod namelijk om gedurende een bepaalde periode je huis te verlaten. Eerdere berichten op dit blog gingen er over dat in de discussies over de vraag wanneer het verstandig is om iets te verbieden, vaak het sociaalwetenschappelijk gezichtspunt ontbreekt. Zie de berichten achter het label verbieden

In het kort houdt dat gezichtspunt in dat het hier gaat om handelingen met zogenaamde negatieve externaliteiten. Dat zijn negatieve effecten van een gedrag op anderen die daar weinig of niets tegen kunnen doen. Denk aan roken in publieke ruimtes en aan vuurwerk afsteken. Dat slachtoffers daar weinig tot niets tegen kunnen doen, is vaak de eerste rechtvaardiging voor een wettelijk verbod. 

Maar wat ook meespeelt is dat het gedrag in strijd is met een morele intuïtie, namelijk de gemeenschapsintuïtie dat je anderen geen schade mag berokkenen of leed toebrengen. Zie Morele intuïties in het persoonlijke en onpersoonlijke domein. En dan gaat het over het thema van de verhouding tussen wet en moraal. En over de vraag: waarom nog een wettelijk verbod, als er al een moreel "verbod" bestaat?

Een antwoord daarop is dat een wettelijk verbod een belangrijke sociale functie kan hebben. Die kan er uit bestaan dat het omstanders gemakkelijker wordt gemaakt om er wat van te zeggen als iemand zich er niet aan houdt. Zonder dat verbod moet een omstander de dader aan die morele intuïtie herinneren. In de trant van: wat je nu doet, dat deugt niet. Het hoort niet. En dat is een grote stap, want de dader kan dat ervaren als een aanval op zijn morele integriteit. Omstanders zijn daarom vaak afwachtend en afhoudend. 

Dat wordt anders zodra er een wettelijk verbod is. Voor omstanders is het veel gemakkelijker om aan dat verbod te herinneren dan een morele kwestie aan te snijden. En de dader kan wegkomen met zich te verontschuldigen dat hij daar even niet aan gedacht had. De morele lading is er natuurlijk nog steeds, maar hij staat niet zo op de voorgrond. En dat vergemakkelijkt het sociale proces van er iets van zeggen, van de sociale of informele sanctionering.

Daar komt bij dat een wettelijk verbod ook rechtstreeks het gedrag van de potentiële dader kan beïnvloeden. In veel gevallen is het bestaan van de schade en de omvang ervan per geval niet overduidelijk. Er is een informatietekort. De dader kan er dan voor zichzelf mee wegkomen dat de schade wel niet zo groot zal zijn. Dat het wel meevalt. Als het echt zo schadelijk zou zijn, dan zou de overheid het wel al lang verboden hebben.

En precies dat laatste pleit dus voor een wettelijk verbod. Om het informatietekort op te heffen. Het gaat hier om ernstige zaken en daarom is er dat verbod. Denk even aan de invoering van dat verbod op het gratis verstrekken van plastic tasjes aan klanten. Ook daar werden van te voren problemen voorzien met de handhaving. Maar wat bleek? Handhaving was helemaal niet nodig. Bijna iedereen had zich al zorgen gemaakt over de schade van al dat plastic voor het milieu. Maar dat had nog nauwelijks effect op het gedrag. Zodra dat verbod er was, veranderde dat. Zie Plastic tasjes, sociale beïnvloeding en de maakbare samenleving.

Over een wettelijk verbod moet je dus niet alleen juridisch of bestuurlijk nadenken, maar ook sociaalwetenschappelijk. Een wettelijk verplichte thuisquarantaine zou wel eens, ook zonder veel inzet voor handhaving, heel goed kunnen werken. 

dinsdag 11 augustus 2020

Volgens onderzoekers van de Amerikaanse Centrale Bank is statuscompetitie een essentieel ingrediënt van de rampspoed van de afgelopen 40 jaar

De indruk dringt zich op dat we in verschillende opzichten in een overgangstijd leven. De corona-pandemie en de klimaatcrisis leren ons allebei dat we anders moeten gaan leven en samenleven om een misschien wel fatale catastrofe te voorkomen. De diepere oorzaken van die twee crises liggen nog verder terug, maar de negatieve ontwikkelingen zijn de laatste veertig jaar versterkt door de dominantie van het neoliberalisme in het denken over de rol van markt en overheid. En het zou kunnen dat we nu het einde van dat neoliberale tijdperk meemaken.

Dat betekent dat het belangrijk wordt om zicht te krijgen wat er zoal misging in dat neoliberale tijdperk, zodat we de overgang naar wat hierna komt goed vorm kunnen geven. Over wat er misging verschijnt nu de ene publicatie na de andere. Ik kreeg gisteren het paper Market power, inequality, and financial instability van twee onderzoekers van de Fed (de Amerikaanse Centrale Bank)) onder ogen. Die laten voor de Verenigde Staten zien dat sinds 1980 de toename van marktmacht van bedrijven in zowel de productmarkten als de de arbeidsmarkt verantwoordelijk moet worden gehouden voor:

  1. de stagnatie van de lonen in vergelijking met de productiviteitsgroei en daardoor een vermindering van het arbeidsaandeel in het nationale inkomen
  2. daarmee samengaand een verhoging van het winstaandeel in het nationale inkomen
  3. samengaande met 1. en 2. een toename van de inkomensongelijkheid
  4. samengaand met 1., 2. en 3. een toename van de vermogensongelijkheid
  5. samengaand met 3. een toename van de schulden van de huishoudens
  6. en tot slot samengaand met 5. een toename van de financiële instabiliteit, dus van de frequentie van financiële crises.
Ze doen dat met een Real Business Cycle-model, waar ik weinig tot niets van af weet. Maar daar gaat het niet om, want het is interessant om te zien wat ze in het model stoppen om deze uitkomsten er uit te krijgen. Ze gaan uit van twee klassen actoren, de Kapitalisten (5 procent van de bevolking) en de Werkers (95 procent), die interacteren in de arbeidsmarkt, waar ze over de lonen onderhandelen, en in de kredietmarkt, waar de Kapitalisten leningen verschaffen aan de Werkers.

Aan de Kapitalisten schrijven ze de voorkeuren toe van de geest-van-het-kapitalisme, waar mee ze bedoelen dat het bij hen er niet alleen om gaat wat ze met hun inkomen en hun vermogen kunnen consumeren, maar daarbovenop om hoeveel status hen die opleveren. Wat er op neerkomt dat er tussen de Kapitalisten een statuswedloop ontstaat, waardoor ze steeds hogere inkomens en vermogens "nodig hebben". Die onontkoombaar leidt tot uitdijende vermogens (kapitaalsaccumulatie) en dus tot een steeds grotere marktmacht. Op allerlei markten ontwikkelen zich monopolies of bijna-monopolies.

En de Werkers zijn eveneens, maar dan op hun manier, gedreven door het statusmotief (keeping up with the Joneses). Ze zien hun inkomens stagneren, maar zien ook de inkomensongelijkheid toenemen. Waardoor ze zien wat je allemaal met meer geld kunt doen en hoeveel status je daarmee kunt tonen. Dus bij hen ook bovenop het consumptiemotief het statusmotief om meer geld te willen. En doordat hun lonen stagneren, rest niets anders dan bij de Kapitalisten kredieten op te nemen. Dus hogere schulden. En dus toename van de financiële instabiliteit.

De conclusie van de onderzoekers is dat je de werkelijke problemen niet oplost door je alleen druk te maken over die ene uitkomst van de financiële instabiliteit. Je kunt wel allerlei eisen aan de banken gaan stellen, zoals grotere buffers, maar dat lost het onderliggende probleem niet op. En dat onderliggende probleem is de toenemende ongelijkheid. Dat zet het hele proces in werking. Vandaar dat ze pleiten voor veel meer herverdeling.

Dus meer sociale zekerheid en hogere marginale belastingtarieven. Wat nog eens duidelijk maakt dat belastingheffing ook een heel andere functie kan hebben dan te zorgen voor inkomen van de overheid. Belastingheffing heeft ook de functie om dit gehele rampzalige proces van alsmaar toenemende ongelijkheid en monopolisering de kop in te drukken. Natuurlijk wordt de naam van die econoom van de negentiende eeuw, Karl Marx, niet genoemd, het is nu eenmaal een onderzoek van de Amerikaanse Centrale Bank, maar zijn naam dringt zich wel erg op.

En wat zich ook opdringt is dat statuscompetitie essentieel is in dit model. Je kunt wel meer markt willen, maar als je niet met het statuscompetitiepatroon rekening houdt, dan heb je een veel te rooskleurige visie op wat de markt kan verschaffen. Zie ook nog eens de berichten op dit blog over inkomensongelijkheid en statuscompetitie, zoals

maandag 10 augustus 2020

Pro-sociaal gedrag bij kinderen. En over verkeerde, maar gebruikelijke, ideeën in de sociale wetenschappen

Update. Zie onderaan het bericht.

Hoe moet je kijken naar al dat onderzoek naar de ontwikkeling van pro-sociaal gedrag (of eigenlijk beter: gemeenschapsgedrag) bij jonge kinderen? Wat leert ons eigenlijk dat onderzoek?

Die vragen kwamen bij me op naar aanleiding van de pas verschenen studie How socialization goals and peer social climate predict young children’s concern for others:Evidence for a development shift between 2 and 4 years of age. Niet doordat het onderzoek op zich zo bijzonder is, maar doordat het iets vertelt over de ideeën die in dit soort onderzoek gebruikelijk zijn en dus ook over een idee dat er in ontbreekt.

Eerst maar over dit onderzoek en over wat gebruikelijk is. De onderzoekers gingen na in hoeverre het pro-sociale gedrag (zorg voor anderen) van 2- en van 4-jarigen (zoals beoordeeld door de moeder en de voorschoolse groepsleider/ster) werd beïnvloed door de "socialiseringsdoelen" van de moeder en van de voorschoolse groepsleider/-ster en door het sociale klimaat van de voorschoolse groep (zoals beoordeeld door de groepsleider/ster). Die socialiseringsdoelen waren te onderscheiden in pro-sociale doelen (het kind leren om anderen te helpen), gehoorzaamheidsdoelen (het kind leren om de ouders te gehoorzamen) en autonomiedoelen (het kind leren om zelfstandig te worden). En bij het sociale klimaat van de voorschoolse groep ging het om hoeveel kinderen op elkaar betrokken waren (zoals samen dingen doen, vriendschap ontwikkelen, anderen erbij betrekken) versus hoeveel kinderen zich terugtrokken (niet mee willen doen, geen interesse tonen). 

Het onderzoek levert o.a. op dat de zorg voor anderen van kinderen van 2 en van 4 jaar groter is als de moeder meer pro-sociale socialiseringsdoelen heeft en van kinderen van 4 jaar groter is als het sociale klimaat van de voorschoolse groep positiever is (meer onderlinge betrokkenheid).

In het discussiegedeelte van het artikel kom je een aantal in dit soort onderzoek gebruikelijke ideeën tegen. Zo is er het idee dat kinderen door opvoeding door de ouders leren om zich pro-sociaal te gedragen. Vandaar die pro-sociale socialiseringsdoelen van de moeder. En zowaar, hoe meer de moeder haar kind wil bijbrengen dat het goed is om anderen te helpen, hoe meer het kind anderen helpt.

Andere gebruikelijke ideeën kom je tegen als het gaat om dat het effect van dat positieve sociale klimaat van de voorschoolse groep. De onderzoekers interpreteren dat als in overeenstemming met de 

general principles of peer selection, reinforcement, and reciprocity in social networks.

Die ze als volgt toelichten. Het principe van de peer selection komt neer op een voorkeur voor het zoveel mogelijk lijken op je vrienden, waardoor je hun gedrag imiteert. Als je vrienden pro-sociaal zijn, ben jij dat ook omdat je hun gedrag imiteert. De onderliggende wens is om gelijk te zijn aan je vrienden, om niet af te wijken. Dit komt neer op conformisme.

Het principe van reinforcement komt erop neer dat je van je vrienden voor jou pro-sociale gedrag positieve feedback ontvangt. De onderliggende behoefte is die aan sociale waardering.

En het principe van wederkerigheid (reciprocity) verwijst naar een omvangrijke onderzoekslijn rond het idee dat mensen gemotiveerd zijn om een verleende dienst met een wederdienst te beantwoorden en om dat ook van anderen te verwachten. Eigenlijk zou pro-sociaal gedrag in dit geval dus terug gaan tot een behoefte om niet bij anderen in het krijt te staan. Die onderzoekslijn gaat tenminste terug tot het veelgeciteerde artikel The norm of reciprocity: A preliminary statement van Alvin Gouldner uit 1960. 

Daarmee hebben we eigenlijk wel een mooie inventarisatie van hoe tot nu toe in de sociale wetenschappen is aangekeken tegen pro-sociaal gedrag. En ze hebben gemeenschappelijk dat pro-sociaal gedrag uit iets anders dient te worden verklaard. Uit conformisme, uit een behoefte aan sociale waardering of uit een behoefte aan "gesloten boeken".(quite staan of berekenende wederkerigheid).

En dat is opmerkelijk. Want het getuigt van een visie dat pro-sociaal gedrag eigenlijk niet tot het standaardrepertoire van menselijke gedragingen behoort. Het is niet "normaal" en moet dus uit iets anders verklaard worden. Er bestaat niet een motivatie om anderen te helpen. Mensen zijn eigenlijk gewoon egoïstisch en kunnen daaraan alleen ontsnappen door een ander motief dan om anderen bij te staan. "Echt altruïsme" bestaat niet.

Maar dat zijn de gebruikelijke ideeën. Die zijn zo gebruikelijk dat ze weinig ruimte gunnen aan aanwijzingen dat echt altruïsme wel degelijk bestaat. Mensen kunnen wel degelijk gemotiveerd zijn om anderen bij te staan. Als een gedrag dat niet een andere verklaring behoeft dan dat mensen onder omstandigheden altruïstisch willen zijn. Ik stond bij zulke aanwijzingen stil in het bericht (uit 2016) Puur altruïsme bestaat echt - En meer bij ouderen. Daarin ging het over onderzoek dat liet zien dat bij sommige proefpersonen hersengebiedjes actief waren waarin beloningen neuraal worden verwerkt, in gevallen waarin bepaalde sommen geld niet naar henzelf gingen, maar naar een goed doel. Bij andere proefpersonen waren die gebiedjes actief in het geval dat ze zelf dat bedrag ontvingen.

Pro-sociaal gedrag kan dus neuraal belonend zijn. Het voelt goed. En dat wisten we al uit de eerdere berichten Zijn mensen van nature zorgverleners? Waarom voor een ander zorgen goed voor je is en Geld schenken verlaagt hoge bloeddruk

En we weten ook dat dat belonende effect afhankelijk is van de aard van de aard van de sociale omgeving. Als mensen zich veilig voelen, zoals wanneer ze in een omgeving verkeren waarin anderen gemeenschapsgedrag vertonen, dan vertonen ze dat natuurlijke gemeenschapsgedrag ook zelf. In een toestand van sociale veiligheid zijn mensen altruïstisch. Omdat ze daartoe gemotiveerd zijn. Niet vanuit conformisme, behoefte aan sociale waardering of omdat ze quite willen staan. Als we ons tussen anderen veilig voelen, dan onderdrukken we onze sympathische vechten-of-vluchten reactie (dus ons statuscompetitiegedrag) en komt ons gemeenschapspatroon in werking. Zie (nog eens) het bericht De belichaming van de innerlijk tegenstrijdige menselijke sociale natuur.

Het punt is dat die andere ideeën in de sociale wetenschappen nog zo gebruikelijk zijn. Dat is jammer, want dat draagt bij aan de populariteit van het cynische mensbeeld waarin de moraal slechts een vernis is van het ware egoïsme. Denk aan het citaat "Krab een "altruïst" en je ziet een "huichelaar" bloeden", dat Frans de Waal aanhaalt in zijn boek De aap en de filosoof. Hoe de moraal is ontstaan (p. 30).

Update. Nog even terug naar die pro-sociale socialiseringsdoelen van de moeder, die inderdaad blijken samen te hangen met het pro-sociale gedrag van het kind. Dit lijkt in overeenstemming met het idee dat kinderen moreel gedrag leren doordat hen door hun opvoeders wordt verteld dat dit het juiste gedrag is. Denk aan het misverstand opvoeding en de mythe van de opvoedbaarheid

Maar dat houdt geen rekening met de mogelijkheid dat het verband een schijnverband is en in werkelijkheid tot stand komt doordat moeders met pro-sociale socialiseringsdoelen in hun gedrag tegenover hun kind zorgzamer zijn dan moeders die minder die pro-sociale socialiseringsdoelen na streven. Daarmee creëren ze voor hun kind een veiliger omgeving, die bevorderlijk is voor pro-sociaal gedrag. Oftewel echt altruïsme. Volg weer de link hierboven naar de belichaming van de innerlijke tegenstrijdigheid van de menselijke sociale natuur.