zondag 28 maart 2021

Zondagochtendmuziek - Louis Couperin (1626-1661) - Pièces de Clavecin [Bob van Asperen] [Disco 1]

Louis Couperin (1626 - 1661) was een neef van de beroemdere Francois Couperin, die in de zondagochtendmuziek al een paar keer langskwam. Bob van Asperen is bezig alle klavecimbelmuziek van Louis Couperin op te nemen. De vierde CD daarvan is net uitgebracht. Joost Galema interviewde hem daarover: Op zoek naar de droom van Louis Couperin

Hij ervaart diens klavecimbelstukken als diep emotionele muziek, „binnen de stijl van de barok. Maar wat die stijl precies behelst, daarnaar kan een musicus een leven lang zoeken, zonder een definitief antwoord te vinden. En hoe meer ik erop studeer, hoe ongrijpbaarder het soms wordt. Dan dringt bij mij het besef door dat we niet meer dan een tip van deze sluier hebben opgelicht. (...) De tijden veranderen, wordt er vaak beweerd, maar sommige dingen misschien niet. Bovendien, de tijd, dat zijn wij. Is er veel veranderd aan het gevoelsleven van de mens in de loop der eeuwen? Ik geloof het niet. Al was het maar, omdat honderden jaren oude muziek, zoals die van Couperin, ons nu nog steeds kan ontroeren.”

Hier luister je naar een van de drie eerder uitgebrachte CD's: Couperin: Preludes de Mr Couperin. Ik heb als eenvoudige muziekliefhebber tijd nodig gehad om het klavecimbel te kunnen waarderen. Maar als je die tijd neemt, dan gaat er zogezegd een wereld voor je open. Het is niet zo dat ik er hevig door ontroerd wordt, maar dit is zowel rustgevend als voldoende intrigerend om niet te gaan vervelen.

Luister voor de aardigheid ook even naar deze uitvoering van een Passacaglia van Louis Couperin door Andres Segovia (1893 - 1987) op gitaar. 

woensdag 24 maart 2021

Was het presidentschap van Barack Obama het begin van de omwenteling naar het iedereen-telt-mee van het gemeenschapspatroon?

Barack Obama blikt in Een beloofd land (Hollands Diep, 2020) terug op zijn eerste termijn als 44ste president van de Verenigde Staten. Boeiend om te lezen, omdat je uit de eerste hand de gebeurtenissen beschreven krijgt die je je nog herinnert van de nieuwsberichten destijds. En je leert welke overwegingen er door zijn hoofd gingen en welke adviezen hij tot zich nam. Het is niet een heel diepgravend, maar wel een eerlijk verslag.

Sommige passages blijven mij bij. Zoals de beschrijvingen van de indrukken die andere politieke leiders op hem maakten. Ik denk in het bijzonder aan Putin en Sarkozy. Misschien daar over een andere keer meer. 

Een passage die me bij bleef gaat over zijn overwegingen met betrekking tot zijn buitenlandse politiek (hoofdstuk 19 van Deel V, onder de titel De wereld zoals hij is). Daar valt veel over te zeggen, maar wat mij trof was zijn motivering om een andere buitenlandse politiek te voeren dan die van zijn voorganger, George W. Bush. En een andere dan die van zijn opvolger, Donald Trump, bedenk je daar nu bij.

Ik was vastbesloten verandering te brengen in de denkrichting die niet alleen de regering-Bush in zijn greep had gehouden, maar ook een groot deel van Washington als geheel. De obsessie bestond eruit dat men achter elke boom een vijand zag, er een perverse trots in schiep op eigen houtje te handelen en militair ingrijpen zag als een bijna vanzelfsprekend middel om problemen op het gebied van buitenlands beleid op te lossen. In onze omgang met andere landen waren we onvermurwbaar en kortzichtig geworden en we waren niet bereid het moeilijke, langzame traject te volgen dat bij het smeden van coalities en het bereiken van eensgezindheid noodzakelijk was. We sloten ons af van andere gezichtspunten. Ik was ervan overtuigd dat de veiligheid van Amerika gebaat was bij het versterken van onze bondgenootschappen en internationale instituties. Ik zag militair ingrijpen als een instrument dat ik als laatste, en niet als eerste zou inzetten. (p. 548)

Bedenk dat Bush, opgehitst door de "crazies" Cheney, Rumsfeld en Wolfowitz, de Amerikanen de Irakoorlog in loog. Met precies die obsessie van een vijandige wereld, waarin je niemand kunt vertrouwen en je vooral altijd je eigen kracht moet tonen. En bedenk dat na Obama een stel andere "crazies" aan de macht kwamen, met dezelfde obsessie. We herkennen natuurlijk die obsessie als het wereldbeeld van de statuscompetitie en het rechtsextremisme. 

Obama wilde daar een eind aan maken. Dan verwacht je dus een verwijzing naar het wereldbeeld van het gemeenschapspatroon, dat van onderling vertrouwen en samenwerking. En dat klopt:

Het begon met een verandering van toon. Vanaf het moment waarop mijn regering aan de macht was, zorgden we ervoor dat er in elke verklaring van het Witte Huis over buitenlands beleid werd benadrukt hoe belangrijk internationale samenwerking was. We wilden andere landen, of ze nu groot of klein waren, betrekken bij de oplossing van de problemen op basis van 'wederzijds belang en respect'. (p. 548)

Met een paar alinea's verder deze passage, waarin de gemeenschapsintuïtie van het iedereen-telt-mee terecht als "een universeel menselijk verlangen" wordt gekenschetst:

Gekend worden. Gehoord worden. Weten dat je unieke identiteit erkend wordt en als waardevol wordt beschouwd. Dat was een universeel menselijk verlangen, overwoog ik, dat net zo goed opging voor landen en volken als voor mensen. Dat ik die elementaire waarheid beter begreep dan sommige van mijn voorgangers kwam misschien doordat ik een flink deel van mijn jeugd in het buitenland had doorgebracht en familieleden had in oorden die lange tijd als 'achtergesteld' en 'onontwikkeld' waren beschouwd. Of misschien kwam het doordat ik als Afro-Amerikaan had meegemaakt wat het betekende om in mijn eigen land niet als volwaardig gezien te worden. (p. 549)

We hebben ondertussen geleerd, en leren nog elke dag, hoe belangrijk het is om leiders te hebben die dat universele menselijke verlangen van het gekend en gehoord worden als morele leidraad omarmen. In plaats van rechtsextremistische populisten, die vijandschap en statuscompetitie aanwakkeren.

Obama's presidentschap zal misschien in de toekomst herkend worden als het begin van de omwenteling van de nationale en internationale neoliberale statuscompetitiepolitiek naar de politiek van het gekend en gehoord worden, van het iedereen-telt-mee van het gemeenschapspatroon. Met het Trump-bewind als gelukkig korte, maar hevig verontrustende, onderbreking. Lees nog eens Wat is hier aan de hand? Is dit echt het begin van een historische omslag van statuscompetitief overheidsbeleid naar gemeenschapsbeleid?

maandag 22 maart 2021

Na de morele luchtledigheid waarin we de economie zich hebben laten ontwikkelen, moeten we terug naar de maatschappij als moreel project - En over Polanyi's waterscheiding rond 1780

Polanyi ziet in de ontwikkeling van het economisch denken een waterscheiding tussen de achttiende en de negentiende eeuw. Dat zagen we in het vorige bericht

Die waterscheiding dateert hij ergens rond 1780. Daarvoor heerste er nog, als een vanzelfsprekendheid, de gedachte van de maatschappij als een moreel project, waaraan het streven naar materieel welzijn, het domein van de economie en de markt, ondergeschikt dient te zijn. Er zijn morele normen waaraan het nieuwe, maar zich snel uitbreidende, marktsysteem behoort te voldoen. Polanyi ziet Adam Smith (1723 - 1790) als de voorlopig laatste vertegenwoordiger van dit denken.

Daarna overheerst in het denken over economie en maatschappij de gedachte dat het marktsysteem zelf de morele maat der dingen is. Je  moet de markt zijn werk laten doen, laissez faire, want die zorgt voor de best mogelijke uitkomst. We zijn dan al aangeland bij het werk van Thomas Malthus (An Essay on the Principle of Population, 1798) en David Ricardo (On the Principles of Political Economy and Taxation, 1817).

Het sleutelmoment in de overgang van het morele primaat naar het primaat van de markt was volgens Polanyi het verschijnen, in 1786, van A Dissertation on the Poor Laws van Joseph Townsend. Daarin komen we voor het eerst de gedachte tegen van een snellere bevolkingsgroei dan door de bestaande natuurlijke hulpbronnen kan worden gerechtvaardigd, de gedachte dus van (absolute) schaarste, en dat armoede en hongersnood noodzakelijk zijn om tot een nieuw "evenwicht" te komen. En daarmee de afwijzing van het verschaffen van hulp aan de armen, dus van de Poor Laws. Bovendien was armoede nodig, omdat er anders niemand is om het smerige en verachtelijke werk te verrichten. In de woorden van Brian Inglis (Poverty and the Industrial Revolution, 1972):

'There never was greater distress among the poor,' Townsend asserted; 'there never was more money collected for their relief'; surely there must be something wrong that this could have come about? Not that the existence of poverty disturbed him. On the contrary, it was a law of nature that there must be poor, 'so that there may always be some to fulfill the most servile, the most sordid, and the most ignoble offices in the community'. And it was as well for society that this should be the case: 'the stock of human happiness is thereby much increased, while the more delicate are not only relieved from drudgery, and freed from those occasional employments which would make them miserable, but are left at liberty, without interruption, to pursue those callings which are suited to their various dispositions, and most useful to the state.' But there was no point, Townsend went on, in having any more poor than were absolutely necessary for that function. (p. 95-6)

En Polanyi zelf haalt Townsend aan waar die honger als een noodzakelijkheid aanprijst (p. 113-4):

Hunger will tame the fiercest animals, it will teach decency and civility, obedience and subjection, to the most perverse. In general it is only hunger which can spur and goad them [the poor] on to labor; yet our laws have said they shall never hunger."

Je kunt hen wel wettelijk tot werk verplichten, maar dat gaat gepaard met "much trouble, violence and noise", roept verzet op en komt de kwaliteit van de arbeid niet ten goede.

hunger is not only peaceable, silent, unremitting pressure, but, as the most natural motive to industry and labor, it calls forth the most powerful exertions (...) The slave must be compelled to work but the free man should be left to his own judgment, and discretion; should be protected in the full enjoyment of his own, be it much or little; and punished when he invades his neighbor's property.

Dat idee van het door niets te doen een "evenwicht" tot stand te brengen, rechtvaardigde Townsend met te verwijzen naar hoe in de natuur evenwichten tot stand komen tussen roof- en prooidieren. Er is een evenwicht als alleen de sterksten en slimsten over zijn gebleven. Naar analogie daarmee zou er een evenwicht moeten bestaan tussen de altijd schaarse natuurlijke hulpbronnen en de omvang van de bevolking, waarbij de zwakkeren eerder het loodje leggen. En zo hoort het ook te zijn. Tim Rogan daarover (p. 89):

 Poverty was a problem created and sustained by the poor laws: by allowing hunger and scarcity to do their grim work, the abolition of the poor laws would limit the population to a level the country could support, lifting the living standards of the laboring poor. This - for Polanyi - was the inauguration of the social philosophy of laissez faire.

En zo ontstond er een nieuwe maatschappij. Er is een overheid, maar alleen om eigendom te beschermen. Verder is iedereen "vrij". Polanyi (p. 114):

From this novel point of view, a free society could be regarded as consisting of two races: property owners and laborers. The number of the latter was limited by the amount of food; and as long as property was safe, hunger would drive them to work. No magistrates were necessary, for hunger was a better disciplinarian than the magistrate.

Dat was de waterscheiding. "Since the emerging society was no other than the market system, human society was now in danger of being shifted to foundations utterly foreign to the moral world of which the body politic hitherto had formed part." (p. 115-6)

Waarmee dus het denken over maatschappij en politiek een aanvang nam waarin dus niet onze morele gemeenschapsintuïties, van het iedereen telt mee, van het elkaar bijstaan, van de persoonlijke autonomie en van rechtvaardigheid, de leidraad vormen voor hoe we met zijn allen samenleven. Maar integendeel waarin iedereen vrij is om naar eigen inzicht te handelen, met als restricties de bescherming van eigendom en de dreiging van het van honger omkomen. 

Het beeld dus van een marktmaatschappij dat niet zoveel afwijkt van het neoliberale vulgair-economische denken, waarin immers ook het primaat van de vrijwilligheid voorop staat. En waarin de markt de maat der dingen is. Waarin armoede, bestaansonzekerheid en voedselbanken getolereerd worden. Of zelfs, net als Townsends "honger", noodzakelijk geacht worden. Waarin werkloosheid een individueel probleem is, dat opgelost dient te worden door je eisen verder naar beneden bij te stellen. Waarin dus uitkeringen zo laag mogelijk dienen te zijn. Waar voor bovendien een tegenprestatie verlangd kan worden. En waarin anderzijds de rijken (de bezitters) vrij baan krijgen om belastingen te ontwijken en om zoveel mogelijk de overheid naar hun hand te zetten.

Er is in de tussentijd van alles gebeurd. Na de Tweede Wereldoorlog probeerden we een verzorgingsstaat op te bouwen, de "gemeenschap, georganiseerd in de staat", maar daarna zijn we weer op het pad teruggekeerd dat aan het eind van de achttiende eeuw werd ingeslagen.

Tot we ons nu, in 2021, realiseren dat het zonder overheid niet goed gaat. Dat wil zeggen, een overheid die zich realiseert dat het niet goed afloopt als je een heel maatschappelijk veld, de economie, zich in het moreel luchtledige laat ontwikkelen. 

Om met Polanyi te spreken, terug naar het denken van vóór de waterscheiding aan het eind van de achttiende eeuw, van de maatschappij als een moreel project. Uiteraard met verwerking van alle lessen die we daarna hebben geleerd. Meer in het volgende bericht.

zondag 21 maart 2021

World Poetry Day - Wislawa Szymborska, Een bijdrage tot de statistiek

Het is vandaag World Poetry Day

Poetry reaffirms our common humanity by revealing to us that individuals, everywhere in the world, share the same questions and feelings. Poetry is the mainstay of oral tradition and, over centuries, can communicate the innermost values of diverse cultures.

Omdat dit blog gaat over toegepaste sociale wetenschap en omdat de Poolse dichteres Wislawa Szymborska (1923 - 2012) een van mijn favoriete dichters is, het gedicht (in de vertaling van Thomas Rasch):

EEN BIJDRAGE TOT DE STATISTIEK

Op elke honderd mensen

zijn er tweeënvijftig 
die alles beter weten

onzeker van elke stap -
bijna de hele rest,

bereid om te helpen,
als het niet te lang duurt
- wel negenenveertig,

de goedheid zelve,
omdat ze niet anders kunnen
- vier, nou, misschien vijf,

in staat tot bewondering zonder afgunst
- achttien,

lever er in voortdurende angst,
voor iemand of iets
- zevenenzeventig,

hebben er talent om gelukkig te zijn
- ruim twintig, hoogstens,

zijn als individu ongevaarlijk,
maar slaan los in de massa
- in elk geval meer dan de helft,

zijn wreed,
als de omstandigheden hen dwingen,
- hoeveel kun je beter niet weten,
ook niet bij benadering,

willen er van het leven alleen dingen
- veertig,
hoewel ik me hier liever vergis,

duiken, een en al pijn, in elkaar,
zonder lantaarn in het donker
-drieëntachtig,
vroeg of laat,

verdienen er medelijden
- negenennegentig,

zijn sterfelijk
- honderd op de honderd,
Een getal dat vooralsnog niet verandert.


Uit: Wislawa Szymborska, Einde en begin. Verzamelde gedichten, Amsterdam, Meulenhoff, 2017 (eerste druk 1999)


Dit kwam bij Ionica Smeets binnen als een mokerslag. Kijk, dat is wat een goed gedicht kan doen. 

Ionica maakte er een variant op met cijfers van het Centraal Bureau voor de Statistiek: 

Een bijdrage tot de statistiek

Op elke honderd mensen

zijn er zestig

die weinig vertrouwen hebben in de Tweede Kamer,

gaan wekelijks naar de kerk

– tien,

zijn lid van een sportvereniging,

al dan niet voor de gezelligheid

– vijfendertig,

werken als vrijwilliger,

(als het niet te lang duurt)

– wel negenenveertig,

hebben vertrouwen in andere mensen

– toch nog 62,

kochten het boek De meeste mensen deugen

- één, nou, misschien twee,

keken vorige week naar Opsporing verzocht

– zes,

hebben een angststoornis

– ruim tien,

hoewel ik me hier liever vergis,

voelen zich wel eens onveilig in hun eigen buurt

– zestien,

beschouwen zichzelf als zeer gelukkig

– ruim twintig, hoogstens,

zijn sterfelijk

– honderd op de honderd.

Een getal dat vooralsnog niet verandert.

Zondagochtendmuziek - Olga Pashchenko & Jed Wentz | Philidor, Boismortier & Couperin | Early Music Day...

Alleen vandaag, vanaf 11:00 uur te zien. De dag dat de lente begint en de geboortedag van Johann Sebastian Bach. Vier concerten uit het archief van het Utrechtse Oude Muziekfestival. Om 11, 15, 17 en 20 uur.

dinsdag 16 maart 2021

Het is tijd voor wij-met-zijn-allen, dus voor een stem op een linkse partij. Een historische en sociaalwetenschappelijke blik op de verkiezingen

De Tweede Kamerverkiezingen zijn begonnen. Vandaag en woensdag kan er nog gestemd worden. Zeventigjarigen en ouder konden al per post stemmen. Dat gold ook voor mij, maar ik ben niet kwetsbaar en zal woensdag in persoon mijn stem uitbrengen. Dat zal op een linkse partij zijn en hieronder leg ik uit waarom.

Laten we eens naar deze verkiezingen kijken met een historische blik. Dus met een blik die je op dit blog vaker bent tegengekomen. Zoals in de reeks berichten over de mensheidsgeschiedenis-in-drie-stappen. En met een sociaalwetenschappelijke blik van een vak sociologie dat ertoe doet, dus een vak toegerust met een realistisch normatief kader. 

Wat die historische blik betreft, bevinden we ons nu in een tijdvak van de mensheidsgeschiedenis waarin zich de strijd afspeelt om onze oeroude morele gemeenschapsintuïties vorm te geven in de instituties van de democratie en de mensenrechten. De morele intuïties dus van iedereen telt mee, zorg voor elkaar, samenwerking en rechtvaardigheid. Het vorm geven aan die intuïties slaagt beter als mensen zich veilig voelen en tegelijk voelen mensen zich veiliger hoe meer die vormgeving succesvol is.

De tegenstand in die strijd komt van de evenzeer oeroude menselijke neiging tot statuscompetitie. Die neiging wordt aangejaagd als mensen zich onveilig voelen. In een onveilige wereld heb je van anderen niets goeds te verwachten en moet je dus voor jezelf opkomen en jezelf verdedigen. Met een hoge status, dus als je rijk en machtig bent, ben je bevreesd dat minder gelukkigen hun blik laten vallen op jouw rijkdommen en stel je dus alles in het werk om hen daarvan te weerhouden door onderdrukking en overheersing. Behoor je tot die minder gelukkigen, dan stel je je daartegen teweer en als dat uitzichtloos lijkt, berust je in je lot, gedraag je je onderdanig en probeer je er nog het beste van te maken. Er heerst de ongelijkheid van de statushiërarchie en iedereen voelt zich onveilig.

In de mensheidsgeschiedenis was die strijd tussen deze twee, dus tussen gemeenschap en statuscompetitie, voor verreweg het grootste deel van de tijd beslist in het voordeel van gemeenschap. Dat was in het jagers-verzamelaarstijdperk, toen we voor onze overleving en reproductie afhankelijk waren van samenwerken en delen. Gemeenschap was noodzakelijk en moest dus gepaard gaan met onderdrukking van de neiging tot statuscompetitie. 

Na de overgang naar landbouw, zo'n acht- tot tienduizend jaar geleden, werd dat laatste bemoeilijkt door de introductie van eigendom. Opties dienden zich aan om ook zonder mee te doen met het samenwerken en delen toch te overleven, ja, zelfs rijkdommen te verwerven. Dus brak de statuscompetitie door. Met ongelijkheid tussen arm en rijk, machthebbers en machtelozen, mannen en vrouwen. De morele gemeenschapsintuïties konden zich nog maar beperkt doen gelden. Ze werden teruggedrongen tot pockets van onderlinge afhankelijkheid en persoonlijke, langdurige relaties, zoals in die gevallen van zelforganisatie die door Elinor Ostrom bestudeerd werden. En in de zogenaamde standenmaatschappijen kon de ongelijkheid getemperd worden als de relaties langdurig waren. Hogere standen konden dan een morele verplichting voelen om hun ondergeschikten bij te staan. Ik moet daarbij steeds denken aan die boer waar Chris van Esterik over vertelt.

Pas recent in de geschiedenis, zeg de laatste twee eeuwen, krijgen de morele gemeenschapsintuïties weer meer kansen. Met de Industriële Revolutie nam de macht van de arbeid toe en werd de onderlinge afhankelijkheid grootschaliger. Waardoor nationale staten belangrijker werden, ja, zelfs internationale samenwerking. Met als gevolg de emancipatie van eerst de burgerij, toen de arbeid en tenslotte de vrouwen. Slavernij en apartheid werden afgeschaft. Er kwam stapsgewijs algemeen kiesrecht en dus democratie. En er kwamen de internationale mensenrechtenverdragen. 

Sociaalwetenschappelijk gezien is daarmee de historische strijd geschilderd tussen de twee "evenwichtstoestanden" waar een groep of maatschappij in terecht kan komen. Evenwichten in de zin dat als een van die twee toestanden eenmaal bestaat, er maar moeilijk weer van binnen uit aan ontsnapt kan worden. En er zijn dus de vele sociaalwetenschappelijk aanwijzingen dat het gemeenschapsevenwicht naar menselijk welzijn en in moreel opzicht te prefereren valt boven het statuscompetitie-evenwicht. Wat in de politieke praktijk betekent dat elke beweging in de richting van meer gemeenschap toegejuicht behoort te worden. Dus meer gelijkheid en meer bestaanszekerheid voor iedereen. Meer nadruk op sociale hervormingen en minder op economische hervormingen. Een grotere rol voor wij-met-zijn-allen, dus voor de overheid, en een kleinere rol voor ieder-voor-zich, dus voor de ongereguleerde markt. Denk aan Een sociologie die ertoe doet. Een realistisch normatief kader voor sociale hervormingen.

Oké, nu terug naar 2021 en de verkiezingen. Minder ver terug in de geschiedenis hebben we tientallen jaren neoliberaal beleid achter de rug. Dus van beleid van minder wij-met-zijn-allen en meer van ieder-voor-zich. In politieke termen: minder overheid en meer gedereguleerde markt. Afbraak van de verzorgingsstaat, toename van bestaansonzekerheid voor velen. met een toename van inkomens-, maar vooral van vermogensongelijkheid. Voedselbanken werden normaal. Een dak boven je hoofd werd aan de markt overgelaten, dus meer daklozen. Arbeidsmarkt gedereguleerd, dus meer onzekerheid. Doelstelling van volledige werkgelegenheid ingeruild voor versobering van uitkeringen. Tegenprestatie in de bijstand. Werkloos? Dan heb je je looneisen nog niet genoeg naar beneden bijgesteld. Stagnatie van de lonen. Armoede, niet allen bij uitkeringstrekkers, maar ook bij werkenden. Publieke voorzieningen gedecentraliseerd en uitgekleed. Gemeentebudgetten afgeknepen. Getreuzeld met de hoognodige maatregelen om de klimaatverandering af te wenden.

Allemaal economische hervormingen, die het statuscompetitie-evenwicht aanzienlijk dichterbij brachten. Minder mededogen met de zwakkeren en kwetsbaren. Anti-immigranten- en vluchtelingensentiment. Toenemend rechtsextremisme. Ontkenning van wetenschappelijke inzichten.

Nu lijken we tot inkeer te komen. Er was al de Grote Financiële Crisis van 2008-2010. Nu hebben we de coronapandemie, met het vooruitzicht dat terug naar normaal er niet inzit. De rampzalige gevolgen van de klimaatverandering dienen zich aan. We krijgen door dat er iets heel erg is misgegaan. De overheid moet terug.

We moeten weer de weg inslaan in de richting van het gemeenschapsevenwicht. Met het oog op ons aller welzijn. En omdat het in moreel opzicht de juiste weg is.

Het is de weg die we na de Tweede Wereldoorlog met overtuiging hadden ingeslagen. Toen we de lessen hadden geleerd van de economische crisis van de jaren dertig, van de New Deal in de Verenigde Staten, van de bezuinigingspolitiek in Duitsland die Hitler aan de macht bracht, van de daaropvolgende Holocaust.

Toen we, met John Maynard Keynes, inzagen dat een economie zonder een grote sturende rol van de overheid niet goed voor iedereen kan werken. De tijd dus van "de gemeenschap, georganiseerd in de staat"

Maar ook de tijd waarin de  tegenstand zich al begon te organiseren. Er zijn altijd de rijken en de machtigen die denken dat ze in de statushiërarchie van het ieder-voor-zich beter af zijn dan in het wij-met-zijn-allen. Die backlash wordt voor de Verenigde Staten fraai beschreven in hoofdstuk 13 (The Aristocracy Strikes Back) van The Price of Peace. Money, Democracy, and the Life of John Maynard Keynes van Zachary D. Carter. 

Dat is de tragiek van de strijd tussen gemeenschap en statuscompetitie: hoewel gemeenschap naar welzijn en morele maatstaven beter is, zijn er altijd degenen die niet bestand zijn tegen de verlokkingen van status, macht en rijkdom in een ongelijke statushiërarchie. Als je het eenmaal (veel) beter hebt dan anderen, dan is het moeilijk om je voor te stellen dat er een toestand zou kunnen bestaan, het wij-met-zijn-allen, die voor iedereen beter is. Dat is precies de moeilijkheid die mensen aan de top immoreel doet handelen en waardoor ze het zo moeilijk hebben met de democratie, de institutionalisering van het wij-met-zijn-allen. Denk aan de Republikeinen in de Verenigde Staten, die verkiezingen alleen dan eerlijk vinden als die in hun voordeel worden beslist.

Die backlash was uiteindelijk succesvol met het rond 1980 aan de macht komen van Ronald Reagan (de overheid is niet de oplossing, maar het probleem) en Margaret Thatcher (er bestaat niet zoiets als de maatschappij). En met het begin van dat neoliberale tijdperk, waar we nu misschien het einde van meemaken. In het Nederlandse politieke speelveld is er een ruk naar links vergeleken met vier jaar geleden, maar dat geldt vooral voor linkse en middenpartijen. Maar uitgerekend de neoliberale VVD werd na de Grote Financiële Crisis, tegen alle logica in, de grootste partij en heerst nu in de peilingen. En extreemrechts (PVV en FvD) profiteert van de door de neoliberale politiek gecreëerde bestaansonzekerheid onder de kiezers.

En in de Verenigde Staten wijzen de eerste beleidsdaden van de Democratische regering-Biden wel heel duidelijk op een afrekening met het neoliberale tijdperk, dat culmineerde in het Trumpisme, en een terugkeer naar de ideeën van de Keynesiaanse New Deal. Jennifer Rubin schreef daarover gisteren in de Washington Post, met een verwijzing naar het nieuwe boek van Robert Putnam, met deze eerste twee alinea's:

America has the capacity to reorient itself in a way that emphasizes community, shared national purpose and inclusion. That’s according to political scientist Robert Putnam, who in his latest book, “The Upswing: How America Came Together a Century Ago and How We Can Do It Again," draws lessons from the a 125-year period of U.S. history spanning from the Gilded Age (characterized by polarization and self-centeredness) to the extended Progressive Era (characterized by diminished polarization and greater concern for the common good) to the post-1960s, which saw the rise again of polarization and self-centeredness.

Putnam dubs this “I-We-I” phenomenon. As he argued in a recent interview with Salon, “America may once again pivot toward a ‘we’ society — more equal, less polarized, more altruistic, less socially fragmented and more attentive to historic, structural inequalities.” In that case, President Biden is the right leader for a potential hinge moment. “Biden is proving to be just what the doctor ordered for a shaken country, focused explicitly on ‘we,’ not ‘I,’” Putnam said. "It’s not just his well-known empathy for people in pain, nor his equally well-known propensity to work across the aisle, but also his ability to adapt to changed political circumstances.”

Amerika is toch weer een voorbeeld. Het is tijd voor wij-met-zijn-allen. Dus voor een stem op een linkse partij. Update. Welke? Kijk maar. Het zou veel beter zijn als je niet hoefde te kiezen en er een grote linkse partij was.

zondag 14 maart 2021

Zondagochtendmuziek - A SIMPLE PIECE – Deutsche Oper am Rhein

Prachtig opgenomen in een enkele take. Het ballet A simple piece van choreograaf Demi Volpi op de Partita for 8 voices van de Amerikaanse componiste Caroline Shaw. Uitgevoerd door Deutsche Oper en Ballet am Rhein. Gestreamd vanaf 5 maart en drie maanden lang te bekijken. Door dat prachtige camerawerk voelt het alsof je zelf op het podium mag rondlopen. Het is meer een zelfstandige film (van Ralph Goertz) dan een opname van een ballet.

En de muziek is intrigerend. Caroline Shaw werd op 17 februari voor de Volkskrant geïnterviewd door Alex Burghoorn. Daaruit:

Waarom houdt het u zo bezig wat het betekent om mens te zijn?
‘Jee! Dat is een hele grote vraag.’
U maakt tenslotte muziek over wat er na de dood is en wat onze plek tussen de sterren is…
‘Nou ja, onze tijd op aarde is zo kort, we kunnen daar maar beter over nadenken.’
En wat denkt u dan?
‘Voor mij draait het erom hoe we voor elkaar zorgen. Binnen onze gezinnen, onze gemeenschappen of rond de wereld. Als je bedenkt hoe weinig tijd we hebben en hoe klein we zijn, waarom zouden we dan niet aardig en gul zijn, en mooie dingen maken? De wereld lijkt soms te complex om nog idealistisch te kunnen zijn. Misschien dat muziek een omgeving is waarbinnen je daar wel mee bezig kan zijn.’

Met die Partita for 8 voices won Shaw in 2013, toen ze 30 jaar was, de Pulitzer Prize voor muziek.

donderdag 11 maart 2021

John Rawls' theorie van rechtvaardigheid zonder moraal. En over de Dark Ages van het vak economie

De politiek filosoof John Rawls (1921-2002) staat ineens weer in de belangstelling. Hij schreef vijftig jaar geleden zijn invloedrijke hoofdwerk A Theory of Justice. Casper Thomas besteedt er aandacht aan in de Groene Amsterdammer: Onder de sluier. Daarin schrijft Thomas dat Rawls

verantwoordelijk (wordt) gehouden voor de wedergeboorte van de normatief politieke filosofie nadat de Tweede Wereldoorlog alle aannames over rechtvaardigheid op losse schroeven had gezet.

Dat is een mooie aanleiding om stil te staan bij Rawls' theorie van de rechtvaardigheid en bij de vele aandacht die hij heeft gekregen.

Ik heb me lang geleden wel eens in dat boek verdiept, maar niet genoeg om me zelf een groot kenner ervan te vinden. En ik was toen wat verbaasd dat iedereen er zo mee weg liep. Ik was sceptisch en denk nu beter dan toen te weten waarom.

Wat is het geval? Nu, in 2021, kennen we rechtvaardigheid als een van de morele gemeenschapsintuïties, kennen in de zin van: gebaseerd op sociaalwetenschappelijk onderzoek. In deze alinea uit Een sociologie die ertoe doet verwees ik naar dat onderzoek:

Als “meer gemeenschap” in allerlei opzichten inderdaad zo wenselijk is en te verkiezen valt boven “meer statuscompetitie”, terwijl tegelijkertijd dat statuscompetitiepatroon wel degelijk bestaat, dan zou je dat terug moeten zien in de morele intuïties van mensen. Dat lijkt inderdaad het geval te zijn. In een kritiek op de Moral Foundations Theory van Jonathan Haidt, komen Sinn en Hayes (2017) in hun onderzoek tot de conclusie dat er twee aan elkaar tegengestelde “pakketten” van morele intuïties zijn aan te wijzen: het pakket van Gezag, Ingroup en Zuiverheid, dat wijst op een autoritair motief, en een pakket van Geen kwaad doen en Fairness, dat wijst op een universalistisch motief. Het eerste pakket komt overeen met het statuscompetitiepatroon, ook blijkend uit de samenhang met de Sociale Dominantie Oriëntatie, en het tweede pakket met het gemeenschapspatroon.

Volgens onze huidige inzichten slaat rechtvaardigheid of fairness dus op een morele intuïtie, een emotie, die mensen ertoe aanzet om met instemming of afkeuring te reageren op handelingen of verhoudingen die ze als rechtvaardig of onrechtvaardig ervaren. Het gaat inderdaad om een intuïtie, in die zin dat mensen rechtvaardigheid of onrechtvaardigheid kunnen herkennen, maar niet in staat zijn om dat onderscheid nauwkeurig en voor eens en altijd in woorden vast te leggen. Bedenk dat morele gevoelens er waarschijnlijk eerder waren dan het taalvermogen (Frans de Waal, De bonobo en de tien geboden. Moraal is ouder dan de mens, 2013).

Maar Rawls schreef zijn boek A Theory of Justice dus in 1971. Of beter, in de jaren daar voor, want hij moet er lang aan gewerkt hebben. Dat was in een tijd dat het vak psychologie nog werd gedomineerd door het behaviorisme, de ongeveer 40 jaar durende periode die Gendron en Feldmann Barrett in 2009 in Reconstructing the Past: A Century of Ideas About Emotion in Psychology de Dark Ages noemden. Cognities en emoties, alles wat zich in de menselijke geest afspeelde, waren als onderwerp van onderzoek taboe. In de loop van de jaren 50 was er het begin van de zogenaamde "cognitieve revolutie" en nog wat later de "emotionele revolutie", waarin de traditie die ooit begon met Charles Darwin (The Expression of the Emotions in Man and Animals, 1872) en William James (What is an Emotion, 1884) opnieuw werd opgepakt. En nog weer later, zo rond de eeuwwisseling, werden met de Moral Foundations Theory, morele intuïties een erkend object van sociaalwetenschappelijk onderzoek.

Dat alles was er nog niet toen Rawls aan het werk was of het was er wel, maar ging aan hem voorbij. In plaats daarvan zou Rawls zich georiënteerd kunnen hebben op wat in het vak economie gangbaar was. En wel in het bijzonder op de veronderstelling van het eigenbelang als de motivatie voor menselijk gedrag. Toevallig zagen we in het vorige bericht op dit blog dat het vak economie na Adam Smith (1723-1790)  afscheid nam van de gedachte dat de markt diende te worden gezien als ingebed in het morele project van de menselijke maatschappij. De markt werd zelf de maat der dingen. Morele noties, afgezien van het primaat van vrijwilligheid, konden terzijde worden geschoven. 

Want precies die veronderstelling van eigenbelang vinden we terug in het denken van Rawls. Hoewel hij wel moreel filosoof wordt genoemd, is enige morele notie eigenlijk ver te zoeken.

Hoe zit dat? Volgens Rawls zou een rechtvaardige verdeling tot stand komen als mensen achter "een sluier van onwetendheid" zouden moeten beslissen over hoeveel ongelijkheid toelaatbaar is. Dat wil zeggen, als ze niet zijn geïnformeerd over welke positie ze zelf zullen innemen. Stel dat je dan voor een heel ongelijke verdeling zou kiezen, dan zou het kunnen gebeuren dat jij helemaal onderaan terechtkomt. Of helemaal bovenaan of ergens in het midden. Mensen zullen zich dan proberen te verplaatsen in allerlei mogelijke posities waarin ze terecht zouden kunnen komen. En zullen dan worden afgeschrikt door de mogelijkheid dat ze in een sterk ongelijke maatschappij helemaal onderaan eindigen. En dan zullen ze, als ze, zoals Rawls veronderstelt, rationeel zijn, er voor kiezen dat de verdeling niet te ongelijk mag zijn. Het minimum mag niet te laag zijn. In ieder geval niet zo laag dat ze zichzelf heel ongelukkig zouden voelen als ze daar terecht zouden komen.

Dat is dus een theorie over rechtvaardigheid waarin iedereen alleen maar in de eigen positie geïnteresseerd is. De notie van een gemeenschap en van de daarbij horende morele intuïties ontbreken. Iedereen denkt alleen maar aan zichzelf.  En daaruit komt dan een wel heel bedacht en geconstrueerd rechtvaardigheidsbegrip uit naar voren. Niet dat van mensen van vlees en bloed, van de menselijke neurofysiologie die moreel gedrag mogelijk maakt. 

Ik bedacht me dat deze kritiek vast niet origineel is. En dat klopt, want hij zou wel eens in dezelfde lijn kunnen liggen als de kritiek van Michael Sandel. Maar daar weet ik weinig van.

Maar goed, het geeft te denken dat die theorie in 1971 gepubliceerd werd en alom belangstelling kreeg. Volgens Casper Thomas is er in de politieke filosofie geen ander werk dat vaker geciteerd is. Het paste kennelijk naadloos in het denken van de tijd.

En dat was dus de tijd die, wat het vak economie betreft, begon na Adam Smith, toen niet de moraal, maar de markt de maat der dingen werd. Zie weer het vorige bericht. De tijd dus waar we, weer wat het vak economie betreft, nog steeds in leven. En die geculmineerd is in dat neoliberale vulgair-economisch denken, dat in de afgelopen tientallen jaren zoveel maatschappelijke invloed heeft gehad. Wie weet, kijken we daar binnenkort op terug als de Dark Ages van het vak economie.

woensdag 10 maart 2021

We volgen Karl Polanyi op zijn zoektocht naar de morele fundering voor de kritiek op het kapitalisme. Over Karl Marx en Adam Smith

We volgen Karl Polanyi op zijn zoektocht naar de morele fundering voor de kritiek op het kapitalisme. Dat doen we aan de hand van hoofdstuk 2 van Tim Rogans Moral Economists. R.H. Tawney, Karl Polanyi, E.P Thompson and the Critique of Capitalism. Maar ook aan de hand van The Great Transformation. The Political and Economic Origins of Our Time van Karl Polanyi zelf. Dat boek verscheen weliswaar in 1944, maar dat our time in de titel slaat ook op de tijd waarin wij nu leven. Ook nu stellen we ons morele vragen, omdat we een periode achter ons hebben waarin we te ver meegingen met het neoliberale vulgair-economische denken van het kapitalisme in zijn hedendaagse vormen. Dat werk van Polanyi is minder bekend dan de actualiteit ervan rechtvaardigt.

Zoals we in het vorige bericht zagen, was Polanyi niet tevreden met de religieuze fundering van de  kapitalismekritiek van Tawney. Hij wilde een seculiere fundering. Eerst kwam hij bij de vroege werken van Karl Marx terecht, waaraan hij ontleende dat je naar de mensheidsgeschiedenis kon kijken met een notie van de menselijke (sociale) natuur, van een "volledig menszijn" (Gattungswesen), dat afhankelijk van de heersende maatschappelijke verhoudingen wel of niet tot uiting kan komen.

Maar hij bleef niet bij Marx hangen, omdat hij vond dat die in zijn latere werk die notie had laten varen. Tim Rogan (p.87):

But if the early Marx harbored a conception of the human comparable to Tawney's Christian emphasis on the infinite importance of human personality, Marx's eventual critique of political economy effaced that early humanism almost entirely. Polanyi came to believe that this was because Marx had assimilate the premises of his polemical opponents to the point where he could not think outside of them. Marx's aim had been to challenge the estrangement of ethics and economics. But Marx's "too close adherence to Ricardo and the traditions of liberal economics" confounded the attempt.

Marx had zich laten meevoeren met de ideeën van Ricardo (1772-1823) en Malthus (1776-1834), waarin morele overwegingen buiten spel waren gezet. Dat was tot dan helemaal niet gebruikelijk. Hoewel Adam Smith  (1723-1790) met zijn The Wealth of Nations (1776) vaak als de grondlegger van het vak economie wordt genoemd, zag hij nog de economie als onderdeel van de maatschappij als een moreel project. Ik zocht even op wat Polanyi daarover zegt, in mijn editie van 1957 van The Great Transformation (p.111-2):

Adam Smith, it was true, treated material wealth as a separate field of study; to have done so with a great sense of realism made him the founder of a new science, economics. For all that, wealth was to him merely an aspect of the life of the community, to the purposes of which it remained subordinate; it was an appurtenance of the nations struggling for survival in history and could not be dissociated from them. (...) hence, it was only within a given political framework that he deemed it possible to formulate the question of wealth, by which he for one meant the material welfare of "the great body of the people." There is no intimation in his work that the economic interests of the capitalists laid down the law to society; no intimation that they were the secular spokesmen of the divine providence which governed the economic world as a separate entity. The economic sphere, with him, is not yet subject to laws of its own that provide us with a standard of good and evil.

Smith wished to regard the wealth of the nations as a function of their national life, physical and moral (...) In his view nothing indicates the presence of an economic sphere in society that might become the source of moral law and political obligation. (...) The dignity of man is that of a moral being, who is, as such, a member of the civic order of family, state, and "the great Society of mankind." Reason and humanity set a limit to piecework; emulation and gain must give way to them.

Dat is nu, in 2021, wel heel boeiend om kennis van te nemen. Want we hebben immers tientallen jaren achter de rug waarin "de economie" de maat der dingen was. In plaats van de mens, zijn mogelijkheden en zijn behoeftes. Denk aan het neoliberale vulgair-economische denken, waarin alles ondergeschikt is aan het marktmechanisme, met "vrijheid van overheersing" (vrijwilligheid) als enige en zaligmakend morele primaat. En dus met het van de tafel vegen van die andere morele gemeenschapsintuïties, die van het "iedereen telt mee" en van rechtvaardigheid. 

Die morele inbedding van de economie, van de onzichtbare hand, was voor Smith vanzelfsprekend. Maar kort na hem veranderde dat. Met Ricardo en  Malthus werd de economie, de markt, de maat der dingen. Polanyi spreekt van een waterscheiding tussen de economie van de achttiende eeuw (Smith) en die van de negentiende eeuw (naast Ricardo en Malthus dus ook Marx), die hij omstreeks 1780 dateert.

De ontwikkeling daarna werd na de Tweede Wereldoorlog enkele tientallen jaren onderbroken met de opbouw van verzorgingsstaten ("de gemeenschap, georganiseerd in de staat"), maar ging daarna onverdroten door, culminerend in dat neoliberale vulgair-economisch denken waar we nu misschien het einde van meemaken. Waardoor we weer de draad kunnen oppakken waaraan Smith als moraalfilosoof werkte in de achttiende eeuw. Vooruitgang gaat met vallen en opstaan.

In het volgende bericht meer over die waterscheiding tussen de achttiende en de negentiende eeuw. En dus over het vak economie.

maandag 8 maart 2021

Ongelijkheid tussen mannen en tussen mannen en vrouwen gaan altijd samen op

De ongelijkheid tussen mannen en de ongelijkheid tussen mannen en vrouwen gaan samen op. En daarom zouden tegenstanders van die twee ongelijkheden ook samen moeten optrekken.

Dat betoogt Kate Pickett vandaag, op Internationale Vrouwendag, in haar Social Europe-column: Fissures that tear us apart and pressures that weigh us all down. Ongelijkheid tussen mannen vrouwen, in politieke invloed, in rechten, in macht, in inkomen, in prestige, in veiligheid, is niet een afzonderlijk probleem. Het is onderdeel van de bredere economische ongelijkheid tussen groepen. Hoe ongelijker een land, hoe meer het statuscompetitiepatroon domineert en hoe conflictueuzer de samenleving:

Think of society as a social ladder. In more unequal societies, the ladder is propped at a steeper angle and the rungs are further apart. Where one stands on that ladder matters more in a more unequal society: status and hierarchy are more important, competition for status more intense. So inequality is linked to more aggression and more pugnacity, to more bullying and more violence, to stronger dominance hierarchies among men. And when there is more status competition among men, women’s status suffers more.

We weten dat. Ongelijkheid kwam met de Landbouwrevolutie de mensheidsgeschiedenis binnen. In jagers-verzamelaarssamenlevingen was er een grote mate van gelijkheid tussen mannen en vrouwen. En dat hing samen met de grote mate van gelijkheid tussen mannen. Voor hun overleving waren jagers-verzamelaars aangewezen op samenwerking en delen van voedsel en dus op sociale harmonie. Ten behoeve daarvan werd de neiging tot statuscompetitie individueel en zo nodig collectief onderdrukt.

Dat betekende voor vrouwen dat ze niet konden worden gedwongen om zich aan een man te binden. Als haar man haar domineerde of slecht behandelde, kon ze de relatie beëindigen. En steun zoeken bij andere vrouwen, een andere man of haar eigen familie. Mannen konden geen "eigendomsrecht" op vrouwen laten gelden.

Dat veranderde met de de overgang naar landbouw en dus naar eigendom. Bezit moest worden beschermd en dat leidde er toe dat zonen bij hun vader bleven. Dus werden dochters uitgehuwelijkt en werden vrouwen van elders gehaald. Het fenomeen van de bruidsschat ontstond, waarmee vrouwen handelswaar werden. Waardoor vrouwen ondergeschikt moesten worden aan mannen. En trouw aan hun man. Want omdat je bezit had en dat wilde doorgeven aan je kinderen, wilde je als man zekerheid over het vaderschap. Waar jagers-verzamelaarsmannen niet zo om maalden, werd voor landbouwers een prioriteit.

Bovendien leidde de toegenomen ongelijkheid er toe dat een man meer vrouwen kon nemen ('kopen"). Voor vrouwen hield dat in dat ze voor de keus konden komen te staan om een van de vrouwen van een rijke man te worden of de enige vrouw van een arme man. Het eerste was dan vaak aantrekkelijker. Lees voor meer Het afscheid uit het paradijs was niet goed voor vrouwen.

Sekse-ongelijkheid is dus een van de verschijningsvormen van de dominantie van het statuscompetitiepatroon dat met de overgang naar landbouw onze geschiedenis binnenkwam.  Zie ook Sekse-ongelijkheid als verschijningsvorm van statuscompetitie. Dat betekent, in de woorden van Kate Pickett, dat je met het uitlichten van de ene vorm ook de andere voor het voetlicht brengt:

Shining the light on one kind of inequality can pave the way to looking at others. A requirement to report chief-executive pay, and the gap between that and the average worker—a vertical inequality—followed hard on the heels of reporting on gender pay gaps—a horizontal inequality—coming into force in the UK in 2019. There is great expectation that we shall soon see a requirement for larger companies to report ethnic pay gaps as well. A demand for one kind of equality can fuel demand for another.

Het terugdringen van de statuscompetitie is daarmee hét middel om in één klap meer doelen te bereiken: minder ongelijkheid tussen mannen en minder ongelijkheid tussen mannen en vrouwen en minder ongelijkheid tussen meerderheden en minderheden. Kate Pickett:

smaller inequalities of income lead to increases in women’s political participation—women are in power because their societies are more equal, because male dominance hierarchies have been loosened and because more egalitarian societies value diversity and inclusion.

En dan komt een positieve terugkoppeling in werking. Want wat blijkt? Landen met vrouwelijke politieke leiders waren succesvoller in het reageren op de coronapandemie. Kate Pickett verwijst naar dit, nog niet peer-reviewed, onderzoek: Women in power: Female leadership and public health outcomes during the COVID-19 pandemic. Daaruit blijkt dat van de 35 landen waarvan data beschikbaar waren, de landen met vrouwelijke leiders minder COVID-19 overlijdensgevallen per hoofd van de bevolking kenden en effectiever en sneller waren in het afvlakken van de toenames van het aantal besmettingen, met lagere pieken in het aantal dagelijkse sterfgevallen. 

Dat kan er zowel aan gelegen hebben dat die vrouwelijke leiders beter handelden, maar tegelijk ook aan het feit dat die landen een sterkere focus hadden op gelijkheid, menselijke behoeften en generositeit. Anders gezegd, meer verzorgingsstaten waren. 

zondag 7 maart 2021

Zondagochtendmuziek - Winterreise - Ein Ballett von Christian Spuck - Aus dem Opernhaus Zürich

Wow! 

Hans Zender (1936-2019) bewerkte en interpreteerde in 1993 Schuberts Winterreise voor tenor en orkest. En Christian Spuck maakte daarbij een ballet. Hier uitgevoerd, met inachtneming van de coronamaatregelen, door Ballet Zürich en Philharmonia Zürich onder leiding van Benjamin Schneider.

Ontroerend en huiveringwekkend mooi. En ontroerend dat we in 2021 net zo geraakt kunnen worden als in 1827 Schubert zelf. En zijn vrienden, die hij had uitgenodigd voor de allereerste uitvoering door hemzelf. Toen hij het voltooid had, schreef hij zijn vrienden:

“Kom vandaag bij Schober, ik zal jullie een cyclus huiveringwekkende liederen voorzingen. Ik ben benieuwd wat jullie zeggen. Ze hebben mij meer aangegrepen dan ooit bij andere liederen het geval was”. De vrienden waren met stomheid geslagen door de sombere liederen die Schubert voordroeg. Schuberts vriend Spaun was ervan overtuigd dat de emotionele pijn waarmee hij Winterreise tot stand had gebracht, mede tot zijn vroege dood heeft geleid. In de tijd dat hij Winterreise componeerde, leed Schubert aan syfilis en ging hij gebukt onder ondraaglijke armoede. In 1827 beleefde hij zijn laatste winter.

Ik vind alles indrukwekkend, van begin tot eind. Zenders muzikale interpretatie, het ballet, de choreografie, de decors. Zo nu en dan is er, althans bij mij, een associatie met die intrigerende schilderijen van Vilhelm Hammershøi.

woensdag 3 maart 2021

Uit het verloop van de geschiedenis kunnen we de mens leren kennen. Over Karl Polanyi

Karl Polanyi (1886-1964) is een van de drie  moral economists die Tim Hogan bespreekt in zijn boek The Moral Economists.  En van die drie, de andere twee zijn R.H. Tawney en E.P. Thompson, eigenlijk wel de meest interessante. Het lijkt niet toevallig dat Wikipedia zes vakgebieden nodig heeft om zijn werk te kenschetsen: economic historian, economic anthropologist, economic sociologist, political economist, historical sociologist and social philosopher

De Oostenrijks-Hongaarse Polanyi kwam in 1934 in Engeland terecht, waar Tawney zijn werk opmerkte en zich daar positief over uitliet. Tawney en Polanyi hadden gemeenschappelijk dat ze een kapitalismekritiek met een moreel fundament wilden ontwikkelen. Voor Tawney was dat, zoals we zagen, het op de Christelijke leer gebaseerde principe van de intrinsieke waardigheid van ieder mens. Omdat God mens was geworden in de persoon van Jezus, had  ieder mens een vonk van heiligheid. Politiek-maatschappelijk hield dat in dat overheersing of onderdrukking van de ene mens door de ander of van de ene groep door de andere moreel verwerpelijk is en dus dient te worden bestreden.

Polanyi wilde in plaats van dat religieuze een seculier fundament. Wat diende zich daar voor aan? 

Bedenk weer dat wetenschappelijke inzichten in de menselijke sociale natuur en in de morele intuïties van mensen nog niet bestonden. Sociologie en psychologie waren nog maar weinig ontwikkeld. De sociologie dreef nog op de collectivistische leer dat je het vak kon, ja, zelfs moest, beoefenen zonder enige notie van de menselijke sociale natuur. Sociale feiten hoorden uit andere sociale feiten verklaard te worden. In de psychologie heerste het behaviorisme, dat inhield dat er geen noemenswaardige menselijke natuur bestaat anders dan het vermogen om op prikkels, beloningen en bestraffingen, te reageren. In beide gevallen werd de mens gezien als ontstegen aan de evolutie. (Van die twee vakken heeft de psychologie sindsdien geloof ik meer vooruitgang geboekt dan de sociologie, maar dat terzijde.)

Wat zich voor Polanyi, en voor anderen, aandiende, was het vroege werk van Karl Marx. Dat stond nog maar recent in de belangstelling. In 1932 waren in Duitsland de Frühschriften verschenen. Daaruit werd duidelijk dat Marx naar de mensheidsgeschiedenis keek met een notie van de menselijke (sociale) natuur, van een "volledig menszijn" (Gattungswesen), dat afhankelijk van de heersende maatschappelijke verhoudingen wel of niet tot uiting komt. Niet dus onder de verhoudingen van het kapitalisme, want die brengen "vervreemding" voort.

Dat zette Polanyi op het spoor van een menselijke sociale natuur die naar voren komt uit, zich laat zien in, het verloop van de mensheidsgeschiedenis. Want het wijst ergens op dat mensen zich verzetten tegen de vervreemding die ze in die kapitalistische verhoudingen moeten ondergaan. Namelijk op het bestaan van een vermoeden, van een intuïtie, dat die verhoudingen ook anders zouden kunnen zijn. Zelfs: beter zouden kunnen zijn. Tim Hogan daarover (met citaten van Polanyi tussen aanhalingstekens):

It was not God that we come to know in recognizing the human personality in our peers and ourselves. It was "the assurance of the perfect thing," the "idea" of society after the phenomenon of self-estrangement had been overcome. It was "in the nature of man" to resist self-estrangement once he recognized it; "not to accept the bad actuality," i.e., unreformed capitalism, "which is his own contradiction of himself." That instinctive response, moreover, played a crucial role in precipitating the crisis which would generate new forms of life. Indeed, this human response was inspired by the idea of the social life that would be realized in the refusal to "accept the bad actuality." "There is that in man which is already the assurance of the perfect thing," namely this idea of society enriched by the division of labor but untroubled by the problem of self-estrangement. (...)

"The true nature of man rebels against Capitalism. Human relationships are the reality of society. In spite of the division of labour they must be immediate, i.e. personal. The means of production must be controlled by the community. The human society will be real, for it will be humane: a relationship of persons. (p. 75)

Met andere woorden: mensen hebben persoonlijke relaties, gemeenschapsrelaties, nodig om volledig mens te zijn en die neemt het kapitalisme hen af. En ze zijn in staat om daar een besef van te hebben en om zich een betere maatschappij voor te stellen. En om daar naar te streven. Uit het verloop van de geschiedenis kunnen we dus de mens leren kennen.

Die overgang van die religieuze fundering van Tawney naar de historische van Polanyi is dus een winst aan empirie. Polanyi had nog niet de beschikking over het sociaalwetenschappelijke en neurofysiologische onderzoek waar ik me op kon baseren in Een sociologie die ertoe doet. Maar hij kon wel, aan de hand van de vroege Marx, naar de geschiedenis kijken en naar hoe die door mensen tot stand komt. En daaruit kun je dus heel wat leren over de menselijke sociale natuur.

Tegen deze achtergrond begon Polanyi aan het schrijven van zijn hoofdwerk, The Great Transformation, dat in 1944 verscheen. Dat boek kwam op dit blog al eens kort aan de orde in het bericht Is groei BBP een noodzakelijke voorwaarde voor groei Brede Welvaart? Wordt vervolgd. Hier het volgende bericht.

dinsdag 2 maart 2021

Door alleen kwantificeerbare effecten mee te nemen, vergroot het CPB de precisie, maar offert het natuurlijk de relevantie op

Het Centraal Planbureau heeft ook nu weer de verkiezingsprogramma's doorgerekend. Zie Keuzes in Kaart 2022-2025.  Daar is altijd veel om te doen, want wat leer je precies van de uitkomsten? 

Die doorrekeningen worden gemaakt met modellen van, zeg maar, hoe de economie werkt en met schattingen van de grootte van macro-economische effecten van voorgestelde maatregelen in vergelijking met ongewijzigd beleid op basis van empirisch onderzoek. Dat is een ingewikkeld geheel, dat naar mijn inschatting maar weinigen geheel kunnen overzien en doorgronden. Je krijgt daar enig idee van als je Hoofdstuk 12. Verantwoording probeert tot je te nemen. Maar dat zou wel eens het minst gelezen hoofdstuk kunnen zijn.

In de media gaat het als vanouds vooral over de effecten van de verkiezingsprogramma's op de overheidsfinanciën. Omdat vrijwel alle partijen nu eindelijk door beginnen te krijgen dat het huishoudboekje van de overheid fundamenteel verschilt van dat van een huishouden, zijn ze van plan om de komende jaren flink meer geld uit te geven dan er binnenkomt. Alles wijst erop dat wat ik al in 2011 de bezuinigingszeepbel noemde, gebarsten is. Dat die sociale zeepbel kon ontstaan, de algemeen gedeelde overtuiging dus dat vrijwel alle economische problemen het beste kunnen worden opgelost door snel de overheidstekorten terug te brengen, was natuurlijk onderdeel van het neoliberale vulgair-economische denken

Maar de media en dus het publiek en dus waarschijnlijk ook de kiezers zijn nog in de ban van dat huishoudboekjesdenken. En dus gaat het vooral over de oplopende staatsschuld en de lasten voor de toekomstige generaties.

Daardoor dreigt uit het zicht te raken wat bezig is te veranderen. En wat de beperkingen zijn van die doorrekeningen. Het CPB zelf zegt daarover, in dat al genoemde Hoofdstuk 12:

Keuzes in Kaart is gericht op budgettaire gevolgen en economische effecten op middellange en lange termijn, het is geen analyse van brede welvaart. Het betreft een doorrekening van de macro-economische gevolgen van beleid, dat is één aspect van een bredere welvaartsafweging. Het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL) draagt met zijn analyse van verkiezingsprogramma’s een aantal andere elementen aan. Bij verkiezingen zijn uiteraard nog meer overwegingen van belang. De doorrekening dient dan ook nadrukkelijk niet te worden gezien als een stemwijzer, maar als een hulpmiddel om de effecten van verkiezingsprogramma’s op één dimensie concreet en vergelijkbaar te presenteren. 

Ook binnen het doel van het in kaart brengen van macro-economische effecten zijn er beperkingen. Maatregelen op het gebied van onderwijs, innovatie en infrastructuur kunnen een positief effect hebben op de productiviteit van de Nederlandse economie op langere termijn. Deze effecten zijn met de huidige stand van de wetenschap moeilijk te kwantificeren, zowel in omvang als in de timing van het effect. Net al in de vorige editie van Keuzes in Kaart worden deze effecten daarom niet meegenomen in de doorrekeningen. Het CPB ontkent daarmee echter niet het grote belang van investeringen in menselijk kapitaal voor het groeivermogen van de Nederlandse economie.

CPB-directeur Pieter Hasekamp was daarover helder:

Ook het CPB is anders gaan denken. Hasekamp begint bij de presentatie zelf direct over de kritiek op de doorrekening. „Die zou bijvoorbeeld de effecten van investeringen in onderwijs en kennis niet voldoende meenemen. Of juist te veel focussen op economische uitkomsten in plaats van op brede welvaart. En ik zal eerlijk zijn: die kritiek is deels terecht. Want er is heel veel wat we niet kunnen doorrekenen. Daarmee is het beeld dat we schetsen per definitie incompleet.” Zo denken economen dat uitgaven aan onderwijs op de lange termijn groei opleveren. Het CPB kan er echter geen percentage opplakken. (...)
Exemplarisch voor de nieuwe manier van denken is de staatsschuld. De meeste partijen verschuiven met hun plannen financiële lasten naar toekomstige generaties, aldus het CPB. Ze geven meer uit dan ze via belastingen ophalen. Dit geldt het sterkst voor SP en D66. Tot voor kort voerde het CPB het „houdbaarheidstekort” dan prominent op: de overheidsfinanciën waren op de lange termijn niet houdbaar. Maar dat klonk te veel alsof het CPB vond dat een tekort altijd verkeerd was, vond het planbureau. Nu schrijft het CPB: „Voor toekomstige generaties zijn uiteraard niet alleen de financiële lasten van belang, maar ook bijvoorbeeld de kwaliteit van het klimaat en milieu en de publieke voorzieningen.” Met andere woorden: wie meer uitgeeft aan klimaatbeleid of onderwijs is niet per se slecht bezig.

Dat zijn citaten uit het NRC-artikel dat desondanks als kop heeft meegekregen: Wat willen de partijen en wat gaat dat kosten? Met dus de nadruk op "wat het kost" in plaats van wat het oplevert.

Het beeld van een zwaar beladen reuzentanker waarvan een koerswijziging zeeën van tijd kost, dringt zich op. Want er zou nog wel wat meer mogen veranderen. Doorrekeningen met weglatingen van veel wat belangrijk is, onderwijs, kennis, infrastructuur, brede welvaart, zouden veel meer gerelativeerd mogen worden dan nu gebeurt.

En waarom worden eigenlijk effecten die moeilijk zijn te kwantificeren, dan maar niet meegenomen? Want dat ze niet worden meegenomen, betekent eigenlijk dat ze voor het gemak op nul worden gesteld. Zou enige positieve inschatting van de effecten van hogere uitgaven voor publieke voorzieningen of om klimaatverandering tegen te gaan, niet veel realistischer zijn dan het volledig negeren er van? 

Door alleen kwantificeerbare effecten mee te nemen, vergroot je de precisie, maar offer je natuurlijk de relevantie op. 

En dat heeft weer (moeilijk kwantificeerbare!) effecten op politieke partijen die hun verkiezingsprogramma opstellen. En op de media die over die doorrekeningen berichten. En op de beelden die daardoor bij het publiek en de kiezers worden gewekt.