vrijdag 22 november 2024

Idealisme sociaalwetenschappelijk bekeken - Waarom sociale wetenschappers idealisten behoren te zijn

Die foute leiders (hier het vorige bericht), daar zijn we voorlopig niet vanaf. Daarom en om de gedachten even te verzetten, aandacht voor een geheel ander onderwerp: idealisme. 

Het woord idealisme kom je in twee verschillende betekenissen tegen, als een filosofisch begrip en als een levenshouding. In die eerste betekenis slaat het op de opvatting dat alleen de geest bestaat, die zich een materiële wereld verbeeldt, of op de opvatting dat die wereld niet onafhankelijk van ons denken bestaat. 

Dat roept natuurlijk allerlei vragen op, maar die laat ik liggen, want het gaat mij nu om de tweede betekenis. De Wikipedia-pagina zegt daarover:

Een idealist - anders dan in de zin van de filosofische stroming van het idealisme - is iemand die zich met zijn hele persoon richt op een ideaal. In negatieve zin wordt zo iemand aangeduid als een niet-realistisch mens of een dromer; in positieve zin als een bevlogene. Idealisme kan gericht zijn op zaken als

  • Vrede, geweldloosheid en gerechtigheid (een betere wereld, paradijstoestand)
  • Bestrijding van honger en armoede
  • Zorg voor het milieu (water, lucht en aarde)
  • Vegetarisme

Idealisme dus als de opvatting dat een betere wereld mogelijk is en dat mensen er aan kunnen bijdragen om die dichterbij te brengen. Merk op dat de term in die betekenis ook een negatieve connotatie kan hebben, die van niet-realistisch of een dromer zijn. Niet met beide benen op de grond staan.

Wat idealistisch zijn zoal betekent en welke vormen het kan aannemen, daar krijg je een goed idee van als je de serie Het Ideaal volgt, waarin Fokke Obbema mensen interviewt die hun leven aan een ideaal wijden. 

Natuurlijk is idealisme een interessant en fundamenteel sociaalwetenschappelijk fenomeen. Want dat idealisme bestaat, zegt iets over de maatschappij waarin het bestaat. Kennelijk komen daarin bij mensen gedachten op dat die maatschappij verbeterd zou kunnen worden. En dat je daaraan kunt bijdragen.

Hoe valt dat te verklaren?

Als sociale wetenschapper kun je daarop een antwoord geven. Want het sociaalwetenschappelijk onderzoek wijst uit (zie Een sociologie die ertoe doet: een realistisch normatief kader voor sociale hervormingen)::

  • dat mensen in hun gedrag ten opzichte van elkaar tot twee aan elkaar tegenovergestelde gedragspatronen in staat zijn: gemeenschapsgedrag en statuscompetitiegedrag
  • dat mensen zich beter voelen en gezonder zijn in een toestand waarin gemeenschapsgedrag overheerst dan in een toestand waarin statuscompetitiegedrag overheerst
  • dat onze huidige maatschappij er een is waarin veel statuscompetitiegedrag voorkomt
  • dat ligt eraan dat onze maatschappij zo is ingericht dat veel mensen zich sociaal onveilig voelen en dat sociale onveiligheid statuscompetitiegedrag uitlokt.
Er zijn mensen die, zonder al dat onderzoek te kennen, wel er mee overeenkomende inzichten hebben, en die, als idealisten, besluiten om zelf bij te dragen aan een veiliger wereld, waarin dus gemeenschapsgedrag wordt bevorderd. Ze doen dat dus door hun leven te wijden aan zoveel mogelijk gemeenschapsgedrag, dus aan het bijstaan en ondersteunen van anderen.

Een en ander betekent dat de idealist er bewust voor kiest om door middel van het eigen gemeenschapsgedrag anderen er toe aan te zetten om dat ook te doen en om zo bij te dragen aan een betere maatschappij. Hij of zij geeft het goede voorbeeld.

En het betekent ook dat eigenlijk ook elke sociale wetenschapper idealist zou behoren te zijn. Want idealisme als levenshouding zou als vanzelfsprekend moeten voortvloeien uit dat sociaalwetenschappelijke normatieve kader. Sociaalwetenschappelijk gezien valt een maatschappij aan te wijzen die "beter" is, beter in de zin dat hij beter voldoet aan wat mensen willen (hun behoeften) en aan wat ze kunnen (in staat zijn tot gemeenschapsgedrag). 

Ik moest eraan denken dat iemand lang geleden eens reageerde op iets wat ik had geschreven met "Je bent wel heel idealistisch". Ik had het daar toen nog moeilijk mee. Denk aan die negatieve connotatie hierboven. Ik dacht, ik ben wetenschapper en dan moet ik "waardevrij" zijn en realistisch en moet ik met beide benen op de grond staan..

Maar intussen heb ik dus doorgekregen dat er een sociaalwetenschappelijke onderbouwing bestaat voor idealistisch gedrag. En dat sociale wetenschappers zelf idealisten behoren te zijn en idealistisch gedrag horen te promoten.

woensdag 20 november 2024

Een sociaalwetenschappelijk zicht op het fenomeen van de foute leider - 12 - De foute leider die volgelingen om zich heen verzamelt en de foute leider die de nationale staat wil overnemen

Een vast element in het fenomeen van de foute leider in de context van een nationale staat is het gegeven dat hij zich altijd ver verwijdert van de opvattingen en de wensen van de grote meerderheid van de bevolking. Hier het vorige bericht. 

Dat ligt eraan dat het wereldbeeld van de foute leider voortkomt uit de meest extreme activering van het statuscompetitiepatroon die denkbaar is. In dat wereldbeeld is hijzelf superieur aan iedereen, staat hij aan de top van de iedereen omvattende statushiërarchie die hij bij elkaar heeft gefantaseerd. Uit de botsing van die fantasie met de pijnlijke realiteit groeit de vijandigheid van dat wereldbeeld. Zolang zijn fantasie niet in de werkelijkheid is omgezet, zijn er anderen die zijn superioriteit nog niet erkend hebben, die zich nog niet bij hun ondergeschikte positie hebben neergelegd, die hem nog niet als hun redder in nood aanbidden. Die anderen zijn dus zijn vijanden.

In het kleinere verband van de meer persoonlijke relaties kan de foute leider er wel eens in slagen om zich te omringen met volgelingen. Dat lukt in die gevallen waarin hij over charismatische trekken beschikt, die anderen doen geloven dat ze voor hun welzijn, of hun "verlossing", van zijn bijzondere gaven afhankelijk zijn. We hebben dan te maken met een voldragen persoonlijkheidscultus. De foute leider weet dan een kring van volgelingen om zich heen te verzamelen, die zich onder zijn leiding van de vijandige buitenwereld afzondert. Er is dan een extreme statushiërarchie ontstaan, met de foute leider aan de top en een homogene groep van toegewijde volgelingen die hun zelfstandig oordeelsvermogen hebben ingeleverd. De paranoïde persoonlijkheid van de foute leider maakt dat die constellatie geen levensvatbaarheid heeft.

Een wel heel uitgesproken voorbeeld daarvan was de persoonlijkheidscultus rond de foute leider Jim Jones, die op 18 november 1978 uitliep op de door hun leider bevolen collectieve zelfmoord van 909  volgelingen. Een derde daarvan waren kinderen die door hun eigen ouders werden omgebracht. Lees Jonestown voor een verontrustend verslag van de gebeurtenissen en wat daar aan voorafging. Pijnlijk om te lezen, maar nog eens duidelijk makend hoe noodlottig en kwaadaardig die extreme activering van het statuscompetitiepatroon kan uitpakken als er geen grenzen aan zijn gesteld.

Het verschil met het schoolvoorbeeld van de foute leider, Adolf Hitler, is dat het daar ging om een foute leider die niet alleen volgelingen om zich heen verzamelt, maar die erop uit is de macht te grijpen in een nationale staat. Zijn kring van volgelingen is dan altijd niet meer dan een deel van de bevolking, vrijwel altijd slechts een minderheid, terwijl hij wel ambieert die hele bevolking aan zich te onderwerpen. De uitdaging is dan om zijn extreme en kwaadaardige plannen door te zetten tegen een meerderheid in die daar niet van gediend is en zich zou kunnen verzetten.

En precies daarom moet een foute leider in een nationale staat niet alleen een staatsgreep, maar ook een "maatschappijgreep" plegen en moet hij zijn toevlucht nemen tot intimidatie, propaganda en desinformatie. In het geval van die desinformatie gaat het erom zijn ware bedoelingen zoveel mogelijk te verhullen en om voor te wenden dat hij toch vooral de belangen van het volk zal dienen. Hitler liet in de eerste jaren van zijn bewind zijn minister van Economische Zaken en president-directeur van de Reichsbank Hjalmar Schacht een succesvol werkgelegenheidsbeleid voeren. Op de golven daarvan steeg Hitlers populariteit tot grote hoogte.

Maar toen Schacht vanaf 1936-37 die successen wilde consolideren, de Reichsmark wilde devalueren, de export bevorderen om de betalingsbalans te verbeteren en de steeds dreigende inflatie te beteugelen, bleek overduidelijk dat het Hitler andere plannen had: de al sterk verhoogde bewapening nog verder opvoeren, met het oog op een genocidale veroveringsoorlog. Schacht en zijn medewerkers werden ontslagen. De extreem hoge bewapeningsuitgaven gingen ten koste van de levensstandaard van de bevolking. De dreigende inflatie werd door rantsoenering van de eerste levensbehoeften (voedsel, kleding) beteugeld. 

En na de eerste oorlogsuccessen liep het Duitse leger in de winter van 1941 een paar honderd kilometer voor Moskou vast, om vervolgens door het Rode Leger te worden teruggedrongen. Hitler moet daar toen al op gereageerd hebben met het Duitse volk daarvan de schuld te geven. Als dat volk niet bereid bleek om in de strijd om het bestaan tot het uiterste te gaan, dan moest het maar "verdwijnen". Hij was een foute leider, met een particuliere obsessie waarin zijn volk slechts een middel was om die obsessie te verwezenlijken. Waarin de onvermijdelijke nederlaag niet alleen gepaard moest gaan met zijn eigen zelfmoord, maar ook met de ondergang van het Duitse volk. (Ik raadpleegde ten behoeve van de voorgaande alinea's weer eens The Wages of Destruction. The Making and Breaking of the Nazi Economy van Adam Tooze.)

Dat alles speelde zich af toen al die Duitsers die Hitler aanvankelijk zo vurig bewonderden, begonnen door te krijgen dat hen een rad voor ogen was gedraaid. Dat ze in de val van een foute leider waren gelopen. Het bleek weer eens dat een foute leider ver verwijderd is van de opvattingen en de wensen van de grote meerderheid van de bevolking.

Een foute leider kan dus opereren binnen het domein van de persoonlijke relaties of in het domein van een nationale staat. In het eerste geval is er een voldragen persoonlijkheidscultus, in het tweede geval loopt de foute leider er tegen aan dat hij de grote meerderheid van de bevolking niet zomaar meekrijgt en dus zijn toevlucht moet nemen tot intimidatie, propaganda en desinformatie. 

Hoe dan ook, in beide gevallen is de catastrofale afloop gegarandeerd.

dinsdag 12 november 2024

Een sociaalwetenschappelijk zicht op het fenomeen van de foute leider - 11 - Staatsgreep, maatschappijgreep, propaganda en desinformatie

Toen Hitler, het schoolvoorbeeld van de foute leider, op 30 januari 1933 tot kanselier werd benoemd, had hij slechts een derde van de kiezers achter zich. Hier het vorige bericht. Hij moest toen nog de macht delen met andere partijen. Maar hij zag dat als een stap op weg naar de alleenheerschappij. En geholpen door de economische omstandigheden, een fanatieke en gewelddadige achterban die het staatsapparaat binnendrong, en de zwakte van zijn tegenstanders, slaagde hij er binnen een half jaar in om de macht geheel naar zich toe te trekken. En dus de democratie af te schaffen.

Peter Longerich beschrijft dat proces bijna van dag tot dag in het hoofdstuk 'Machtsgreep' van zijn Hitler-biografie (p. 335- 400). De voltooiing ervan wordt op p. 392-3 als volgt samengevat:

In de zomer van 1933 was het proces van machtsconcentratie in handen van de regering, die inmiddels vergaand door de nazi’s werd gecontroleerd, afgesloten. Hitler en zijn kabinet hadden zich ontdaan van alle tegenstrevers en elke ruimte geliquideerd voor andersdenkenden die in een democratische rechtsstaat kunnen verhinderen dat een zittende regering haar macht misbruikt: door de afschaffing van de grondrechten en de opschorting van de grondwettelijke instituties met hun onvervreemdbare rechten, door de eliminatie van de partijen en de gelijkschakeling van organisaties en sociale verenigingen, door de uitschakeling van de onafhankelijke pers, door de verdrijving van kritische stemmen uit het culturele leven en door de vergaande beperking van de morele autoriteit van de kerken.

Achter dit proces stak een vernuftige strategie waarmee de partij en het regime de macht stapsgewijs naar zich toe trokken, zodat men in staat was telkens alle energie te concentreren op één of hooguit een beperkt aantal tegenstanders. In het beroemde citaat van Martin Niemöller, de initiatiefnemer van de ‘Bekennende Kerk’ die in 1937 verdween tijdens zijn gevangenschap in een concentratiekamp, wordt deze methode pijnlijk scherp omschreven: ‘Toen de nazi’s de communisten kwamen halen, heb ik gezwegen; ik was immers geen communist. Toen ze de so­ciaaldemocraten gevangenzetten, heb ik gezwegen; ik was immers geen sociaaldemocraat.

Toen ze de vakbondsleden kwamen halen, heb ik gezwegen; ik was immers geen vakbondsman. En toen ze mij kwamen halen, was er niemand meer om te protesteren.’ In het kader van deze afzonderlijke stappen ontwikkelde de nazitop een strategie waarin de uitoefening van geweld door partijactivisten op uiterst geraffineerde wijze werd gecombineerd met legale en vooral pseudolegale maatregelen. Het geraffineerde daaraan was dat het geweld dusdanig werd gedoseerd dat het telkens de beoogde doelstellingen bereikte, zonder dat het escaleerde en zich – afgezien van de linkse groepen in de samenleving – ook op andere groepen zou richten. Daardoor ook kregen de overheidsmaatregelen die door dit geweld werden uitgelokt een schijn van legaliteit. Zolang de uitoefening van geweld zorgvuldig gestuurd kon worden en zich binnen het formele kader van het ‘wettig gezag’ afspeelde, was het bondgenootschap met de conservatieven gewaarborgd.

In dit gecompliceerde systeem van sturing, dat op een voortdurende coördinatie tussen partijactivisten en het regime was aangewezen, speelde Hitler de centrale rol.

In feite hebben we hier niet alleen met een staatsgreep, maar vooral ook met een poging tot een 'maatschappijgreep' te maken. Want voor zijn uiteindelijke plannen, een oorlogseconomie tot stand brengen, veroveringsoorlogen voeren en Joden en andere "minderwaardigen" uitroeien, was het nodig dat het Duitse volk daarin wilde meegaan of in ieder geval niet dwars zou gaan liggen. En daarvoor moest een propaganda-apparaat opgetuigd worden. Longerich (p. 1162  ):

Wat telde was dat de buitenproportionele bewapening, de basis van zijn riskante buitenlandpolitiek, koste wat het kost doorgezet moest worden, en dat tegelijkertijd het Duitse volk samengesmeed moest worden tot een tot oorlog bereide, gesloten, raciaal homogene en prestatiegerichte ‘volksgemeenschap’. (...)

Overtuigd als hij vanaf het begin van zijn carrière was van de enorme kracht van de propaganda, eiste Hitler bovendien de leidende rol op in zowel de externe als de interne propaganda en oefende hij deze uit tot in de vormgeving van krantenkoppen en onderwerpen voor bioscoopjournaals.

Wat hebben we? Een staatsgreep, een maatschappijgreep en een propaganda-apparaat. Met als resultaat een foute leider die zichzelf in de positie heeft gebracht waarin hij zijn kwaadaardige obsessies kan uitleven. Met een volk dat in grote meerderheid geenszins die obsessies deelt, maar wel voldoende is bewerkt om het te laten gebeuren. Door waar dat maar kon, weg te kijken. Of willens en wetens, uit lijfsbehoud en omdat er nu eenmaal niets anders op zat. 

Hoe dat proces precies verliep, wordt door dezelfde Peter Longerich onderzocht en geanalyseerd in "Davon haben wir nichts gewusst!" Die Deutschen und die Judenverfolgung 1933-1945. Ik kocht het in 2014 in de mooie Buchladen zur schwankende Weltkugel (linke Fachbuchhandlung für Kritik und Alltag) aan de Kastanienallee in Prenzlauer Berg in Berlijn.

Hitler was in zijn toespraken altijd duidelijk geweest: hij was uit op de "Vernichtung" en later op het "ausrotten" van de Joden. Maar dat konden de Duitsers nog als retoriek opvatten, ook al omdat het letterlijk nemen daarvan het gewone mensenverstand te boven gaat. En toen in 1942 de daadwerkelijke deportaties naar de vernietigingskampen begonnen, de retoriek dus wel degelijk in daden werd omgezet, werd daar in de propaganda maar weinig gewag van gemaakt. Over het doel van die deportaties en het lot van de Joden werd zoveel mogelijk gezwegen. In het duidelijke besef dat er, zelfs na de vele jaren van propaganda, nog altijd een flinke afstand bestond tussen de kwaadaardige obsessies van hun Führer en wat de Duitse bevolking in grote meerderheid kon accepteren. 

Dat wijst op een vast element in dat fenomeen van de foute leider: het gegeven dat de foute leider zich altijd ver verwijdert van de opvattingen en de wensen van de grote meerderheid van de bevolking. Sociaalwetenschappelijk gezegd, bij die grote meerderheid is overwegend het gemeenschapspatroon geactiveerd. Daardoor heeft de foute leider altijd de voor hem gunstige economische omstandigheden nodig, dat wil zeggen een economisch beleid dat voor velen bestaansonzekerheid creëert. En daarboven op dus die staatsgreep, de maatschappijgreep en de propaganda.

Hoe zit het dan met de foute leiders van nu? Met Trump, met Wilders? Met Orbán? Met Poetin? 

En wat maakt het hedendaagse "informatielandschap" voor verschil? Waarin desinformatie een grote rol speelt, door de AIVD omschreven als het met kwade bedoelingen verspreiden van misleidende informatie? Met de intentie om geld te verdienen of de samenleving, democratie of volksgezondheid te schaden? Hier het vervolg.

maandag 11 november 2024

De eenzaamheid van een fundamenteel sociale diersoort

Op verzoek van Sozio - Vakblad voor sociaal professionals en het sociaal domein maakte ik een bewerking van een aantal berichten op dit blog die samen ook als LinkedIn-Nieuwsbrief verschenen. 

Die bewerking is ondertussen verschenen in Sozio 3, 2024, dat gewijd was aan het thema 'Afgeschakeld'.

Voor de volgers van dit blog hieronder te lezen.

 

Juist doordat mensen zo fundamenteel sociaal zijn, zijn er omstandigheden waaronder ze afhaken

Henk de Vos

 

Bijna de helft van de Nederlandse bevolking van 18 jaar en ouder voelt zich eenzaam, waarvan bijna 15% sterk eenzaam. Eenzaamheid ontstaat door het wegvallen van belangrijke contacten of door het zich terugtrekken uit een sterk competitieve omgeving. Via een verhoogde ontstekingsactiviteit leidt dit tot gezondheidsproblemen. Bovendien raken eenzamen meer op zichzelf gericht, waardoor ze nog eenzamer worden.

Bijna de helft heeft ooit in het leven een psychische aandoening gehad, waarvan 29% een angststoornis, 26% een stemmingsstoornis, zoals depressie, en 17%  een alcohol- of drugsstoornis. Ook is het bekend dat het ervaren van sociale onveiligheid (verlies, intimidatie, vernedering, verraad), gemeenschappelijk is aan de kans op vrijwel alle psychische aandoeningen.

Een onbekend, maar aanzienlijk deel van die eenzamen en psychisch kwetsbaren leeft in een sociaal isolement, zelfgekozen of door omstandigheden. Het gaat om jongeren die thuiszitten in plaats van naar school gaan. Schattingen variëren van ruim 3000 tot 20.000. Maar ook  personen met verward gedrag, die alleen in beeld komen als er overlast wordt gemeld bij de politie. In 2023 werd er een recordaantal meldingen van 141.724 geregistreerd.

Daarnaast bestaan er nog een onbekend aantal anderen die zich uit de samenleving hebben teruggetrokken of hebben moeten terugtrekken. Dat kan er aan liggen dat ze door armoede de middelen ontberen om deel te nemen aan de samenleving. In 2022 leefden 335.000 van de bijna 7,7 miljoen huishoudens in armoede. Leden van die huishoudens zijn minder vaak actief in een vereniging, doen minder vaak vrijwilligerswerk en voelen zich vaker eenzaam. 

En aan de andere kant van de inkomens- en vermogensverdeling is er natuurlijk ook de groep extreem rijken, de miljardairs, waarvan velen zich in hun eigen cocon hebben teruggetrokken en hun middelen in de politiek en media aanwenden om hun bevoorrechte positie te beschermen. In plaats van aan de maatschappij deel te nemen, proberen ze die naar hun hand te zetten. Dat is ook een vorm van afhaken.

We leven kortom in een maatschappij met een grote, divers samengestelde groep van afgehaakten of ´afgeschakelden´, waarvan je niet meer kunt zeggen dat ze deelnemen aan de samenleving.

Dat is natuurlijk in brede kring bekend. Maar de vraag is of die brede kring wel genoeg doorheeft wat hier eigenlijk aan de hand is. Want is het niet zo dat de mens een bij uitstek sociale diersoort is? Met een fundamenteel sociale natuur, die een sociale inbedding nodig heeft om zich goed te voelen en goed te functioneren? Zou het dan niet tot veel meer verontrusting moeten leiden dat zoveel mensen zijn afgeschakeld?

Uit sociaalwetenschappelijk onderzoek komen veel aanwijzingen naar voren voor die fundamentele sociale natuur. Als je inzicht wilt in wat het precies betekent om wel deel te nemen, om niet afgeschakeld of uitgesloten te zijn, dan is het zaak om daarvan kennis te nemen.  Zodat je uiteindelijk inzicht krijgt in wat er allemaal bij komt kijken als je afgeschakelden helpt om weer deel te nemen. En als je een samenleving zou willen waarin iedereen meedoet.

Gelukkiger zijn door anderen te helpen, om te delen en te schenken.

De fundamenteel sociale menselijke natuur blijkt er bijvoorbeeld uit dat mensen met hoge bloeddruk door geld aan iemand te schenken in plaats van het zelf te besteden hun bloeddruk verlaagden. In het algemeen weten we uit onderzoek dat prosociaal gedrag (delen, schenken, anderen bijstaan, met anderen rekening houden) positieve effecten heeft voor de donateur.

Zo was er een onderzoek waarin meer dan 200.000 mensen verdeeld over 136 landen ondervraagd werden. Hieruit bleek dat mensen die in de vorige maand geld hadden gegeven aan een goed doel gelukkiger of tevredener waren met hun leven dan mensen die dat niet hadden gedaan. Dit verband bestond in elk van de zeven onderscheiden cultureel/geografische gebieden: Afrika, Azië, Europa, de voormalige Sovjet-Unie en Oost-Europa, Latijns Amerika, Iran en het Midden-Oosten en de Verenigde Staten, Canada, Australië en Nieuw-Zeeland.

Ook vroegen de onderzoekers aan mensen (in een beperkter aantal landen) om terug te denken aan een besteding die ze hadden gedaan ten behoeve van iemand anders (prosociaal) of aan een besteding voor zichzelf. Degenen die gevraagd waren terug te denken aan een prosociale besteding scoorden daarna hoger op een vragenlijstje voor subjectief welbevinden dan degenen die hadden teruggedacht aan een besteding voor zichzelf. En hoger dan degenen die aan geen van tweeën hadden teruggedacht. Ook lieten ze mensen iets voor zichzelf aanschaffen of iets voor een goed doel. Ook dan voelden de mensen die iets hadden aangeschaft voor een goed doel zich beter dan degenen die iets hadden aangeschaft voor zichzelf. Dit wijst er op dat de oorzakelijke richting van het verband inderdaad die is van het iets geven naar het zich beter voelen.

In een ander onderzoek verdeelden de onderzoekers proefpersonen over een groep, die in het vooruitzicht werd gesteld dat ze geld zouden krijgen om aan anderen weg te geven, en een groep met het vooruitzicht dat ze geld zouden kregen om voor zichzelf te besteden. Daarna waren beide groepen gelukkiger dan ze daarvoor waren, maar dat gold meer voor de  groep die geld weggaf dan voor de groep die het voor zichzelf besteedde.

Vervolgens kregen de proefpersonen in het laboratorium de gelegenheid om verschillende opties te accepteren of af te wijzen, waarin een zelfgekozen andere persoon een bepaald bedrag aan geld zou ontvangen tegen een verlies aan geld voor de proefpersoon zelf. Het ging er dus om hoe prosociaal je bent ook als het jezelf iets kost. Die taak voerden ze uit terwijl hun hersenactiviteit werd gemeten met een fMRI-scan.

Het bleek toen dat de groep die geld had weggegeven prosocialere keuzes maakte en zich na afloop gelukkiger voelde. Dat was ook af te lezen aan de verschillen in activiteit van de hersengebieden die onder meer samenhangen met prosociaal gedrag (de temporaal-pariëtale junctie), met beloond worden en het hebben van een goed gevoel (het ventrale striatum en de orbitofrontale cortex) en de activiteit van de verbindingen tussen die gebieden.

Ook is er een overzichtsstudie waarin onderzoekers 27 experimentele studies bij elkaar haalden. Hierbij, ging het om prosociaal gedrag dat ook echt werd uitgevoerd, in plaats van dat proefpersonen zich dat voorstelden. In totaal waren er ruim 4000 proefpersonen, meestal studenten.

Een voorbeeld van de opzet van zo'n onderzoek is dat de mensen de instructie kregen om gedurende een week elke dag vijf keer iets aardigs te doen voor iemand anders (voor iemand de deur openhouden, een vreemde groeten, iemand helpen met studeren) en daar elke avond verslag van te doen. Een ander voorbeeld is dat de mensen een geldbedrag kregen dat ze weg konden geven of voor zichzelf konden houden. In vrijwel alle studies werd de proefpersonen gevraagd hoe gelukkig, tevreden of hoe goed ze zich voelden.

Alles bij elkaar genomen, kwam daar uit dat prosociaal gedrag een positief welzijnseffect heeft, dat qua grootte vergelijkbaar is met de effecten van interventies als mindfulness, positive thinking en count your blessings.

Een zinvol leven leiden

In het onderzoeksterrein van de positieve psychologie maken onderzoekers onderscheid tussen twee opvattingen over wat geluk is:

  1. de hedonische opvatting: geluk is gelijk aan de subjectieve ervaring van plezier en tevredenheid;
  2. de eudaimonische opvatting: geluk is er bij het streven naar een zinvol leven en een nobel doel dat de bevrediging van egoïstische behoeften overstijgt.

Dat onderscheid wordt nog duidelijker als je kijkt naar hoe die twee versies worden gemeten. Hedonisch geluk is meestal het antwoord op een vraag als: "Hoe gelukkig zou u zeggen dat u bent de laatste tijd?" in de vorm van bijvoorbeeld een rapportcijfer tussen 0 en 10. Daartegenover meten onderzoekers de eudaimonische versie bijvoorbeeld met de volgende acht uitspraken, waarbij je kunt aangeven in welke mate je het er mee eens of oneens bent.

1.      Ik leid een doelgericht en zinvol leven.

  1. Mijn sociale relaties zijn ondersteunend en waardevol.
  2. Ik ben betrokken bij en geïnteresseerd in mijn dagelijkse bezigheden.
  3. Ik draag actief bij aan het geluk en welbevinden van anderen.
  4. Ik ben kundig en capabel in de bezigheden die voor mij belangrijk zijn.
  5. Ik ben een goed mens en leid een goed leven.
  6. Ik ben optimistisch over mijn toekomst.
  7. Mensen respecteren mij.

Oké, maar dan zullen mensen die het zeer met deze uitspraken eens zijn, toch ook wel gelukkig zijn? Ja, dat is zo. De correlaties tussen de scores op deze twee maten is over het algemeen hoog. Maar dat is ook weer niet een perfecte samenhang. Maakt het dan wat uit of je meer gelukkig bent in de hedonische of meer in de eudaimonische versie?

Ja, want  onderzoekers vonden een intrigerend verschil in de samenhang van de beide versies van geluk met de werking van het immuunsysteem op het niveau van genenexpressie. Bij mensen met een hogere score op eudaimonisch geluk vonden ze onder andere een lagere expressie van pro-inflammatoire genen. Tegenover juist een hogere expressie bij mensen met een hoog hedonisch geluk.

Anders gezegd, de kans op ontstekingen is lager als je eudaimonisch gelukkig bent dan wanneer je hedonisch gelukkig bent. Biologisch en voor je gezondheidstoestand maakt het dus verschil.

En dat is opmerkelijk, want het lijkt er op dat mensen subjectief gezien weinig tot geen verschil ervaren tussen hedonisch en eudaimonisch geluk. Je voelt je in beide gevallen oké, zoals blijkt uit het feit dat je in beide gevallen even weinig last hebt van depressieve symptomen. Maar op het biologische niveau is er wel degelijk een verschil en dat heeft (op den duur) gezondheidseffecten.

Het is natuurlijk ook weer niet zo dat het hedonische geluk slecht voor je is. Want de positieve gezondheidseffecten ervan zijn bekend. Maar beter is dus het eudaimonische geluk.

Kortom: voel je je gelukkig? Oké. Prima. Maar is je leven ook wel doelgericht en zinvol? Heb je ook wel waardevolle sociale relaties? Ben je dagelijks betrokken en geïnteresseerd? Draag je actief bij aan het welzijn van anderen? Doe je dingen waarin je kundig en capabel bent? Ben je een goed mens? Ben je optimistisch? Respecteren andere je?

Als dat alles zo is, dan zou het kunnen dat je een ietsje minder (hedonisch) gelukkig bent, terwijl dat dan toch beter voor je is. De evolutie heeft ons kennelijk gestuurd in een richting waarin betrokkenheid bij anderen, ontplooiing van onze talenten en het leiden van een zinvol en goed leven bijdragen aan onze gezondheid en overleving.

Hebben mensen dat zelf door?

Als dit alles zo is, dan zullen mensen toch zelf ook door hebben dat het goed is om niet alleen maar aan zichzelf te denken, maar ook aan anderen?

Daar zijn inderdaad aanwijzingen voor. Denk maar aan de alom bekende aansporing uit de Bijbel ’Het is zaliger te geven dan te ontvangen’.

Maar zo eenvoudig ligt het ook weer niet. Want er is onderzoek dat laat zien dat volwassenen juist verwachten dat een egoïstische keuze hen gelukkiger zal maken dan een altruïstische, terwijl het omgekeerde, naderhand, het geval bleek te zijn. Misschien zijn volwassenen al te veel geïndoctrineerd door het opgegroeid zijn in een maatschappij waar veel, zo niet alles, om geld lijkt te draaien. En zijn ze er ten onrechte in gaan geloven dat geld gelukkig maakt doordat het je in staat stelt om je materialistische behoeftes te bevredigen.

Dan zou het bij kinderen dus anders moeten liggen. En dat blijkt inderdaad het geval. Onderzoekers lieten voorschoolse kinderen keuzes maken over het wel of niet weggeven van attractieve stickers. Waarbij de kinderen met behulp van plaatjes van gezichten (de Facial Affective Scale) konden aangeven hoe ze zich verwachtten te voelen en hoe ze zich voelden nadat ze de keuze gemaakt hadden.

Het bleek toen dat kinderen wel degelijk doorhadden dat ze zich door stickers te delen beter zouden voelen. En vooral ook dat ze zich slechter zouden voelen als ze alles voor zichzelf zouden houden. Bovendien gaven de kinderen die meer dit inzicht hadden ook meer stickers weg.

Dat je je door prosociaal gedrag gelukkiger voelt, is dus een besef dat voorschoolse kinderen al (of nog!) hebben. Het zou goed kunnen zijn dat dat inzicht ondersneeuwt bij het opgroeien in een statuscompetitieve en materialistische maatschappij.

Het belang van de sociale omgeving

Alles goed en wel, maar wat zegt al dat onderzoek nu over ons gedrag in het dagelijks leven? Want daar zijn we niet altijd omgeven door anderen die zich ook prosociaal gedragen. We hebben ook contacten met anderen die zich juist competitief opstellen en die het niet per se goed met ons voor hebben. Worden we er dan ook gelukkiger van als we ons hulpvaardig en genereus opstellen? Worden we dan juist niet als zwak gezien en wordt er dan niet van onze goedgevigheid geprofiteerd?

Natuurlijk is dat zo. Onderzoek wijst daar ook op. Onze sociale natuur is flexibel. Of wij vrijgevig en hulpvaardig zijn, hangt er van af of anderen dat ook zijn. Anders gezegd, prosociaal gedrag lokt prosociaal gedrag uit. Cruciaal is of onze sociale omgeving veilig is, dat wil zeggen dat de mensen om ons heen zich prosociaal gedragen. Dan doen wij daar graag en spontaan aan mee. Maar bij onveiligheid, dus als anderen zich competitief opstellen, dan zijn we meteen op onze hoede en laten we niet over ons heen lopen.

En dat betekent natuurlijk dat we alleen dan gelukkiger worden van ons prosociale gedrag als de anderen om ons heen zich ook zo gedragen. En het betekent dat we ons ongelukkig voelen als onze sociale omgeving onveilig is. Als we voortdurend met anderen moeten concurreren en als het voortdurend over winnen of verliezen gaat. We zitten dan in een sociaal inferieure toestand, die gepaard gaat met de stress van de statuscompetitie. We gaan niet meer als gelijken met elkaar om. Want die toestand gaat altijd over in een statushiërarchie, waarin het zaak is om daar zo hoog mogelijk in terecht te komen.

Het is precies als die sociaal inferieure toestand optreedt, dat we het fenomeen van de afhakers en afgeschakelden zien. Degenen onder aan de hiërarchie die de hoop hebben opgegeven en zich uit de strijd hebben teruggetrokken. En degenen aan de top, die alles in het werk stellen om vooral niets van hun exorbitante rijkdommen kwijt te raken.

Voor de welzijnseffecten van prosociaal gedrag moeten we dus vooral kijken naar het collectief, de groep of de maatschappij.

Landen vergeleken

Landen kun je vergelijken op de mate van ongelijkheid en op de mate waarin die menselijke sociale natuur is vormgegeven in wetten en regelingen op het gebied van sociale zekerheid en sociale bescherming.

Een voorbeeld van het eerste is een onderzoek naar de effecten van de mate waarin de burgers van een land ongelijkheid in macht en invloed en daarmee gepaard gaande verschillen in privileges als onvermijdelijk accepteren en zich daarbij neerleggen. Die “machtsafstand” is een van de dimensies waarmee Geert Hofstede landen naar hun cultuur onderscheidde. Machtsafstand staat voor de mate waarin de statuscompetitie in een land is neergeslagen in een stabiele statushiërarchie.

Het blijkt dat de burgers van landen met een geringere machtsafstand gelukkiger zijn. Om de gedachten te bepalen: de machstafstand in landen als Noorwegen en Nederland is lager en de burgers zijn er gelukkiger, terwijl het omgekeerde geldt voor landen als Turkije en Hongarije.

Ook zijn inwoners van landen met meer sociale zekerheid en sociale bescherming (verzorgingsstaten) tevredener met hun leven. Onderzoekers analyseerden gegevens van de landen die bij de OECD (Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling) zijn aangesloten over de periode van 1981 tot 2007. Ze keken naar de verbanden tussen de omvang van de verzorgingsstaat in een land en de tevredenheid met het leven. Het blijkt dan dat de volgende vier indicatoren voor de mate van overheidsingrijpen in de werking van de markt elk in grote mate de tevredenheid met het leven vergroten:

  • Het totaal van overheidsuitgaven als percentage van het bruto nationaal product (BNP), dus naast de sociale zekerheidsuitgaven ook de uitgaven voor onderwijs, gezondheidszorg, consumentenbescherming, fysieke infrastructuur, en dergelijke.
  • De sociale zekerheidsuitgaven als percentage van het BNP.
  • De toegankelijkheid, het bereik en de hoogte van de uitkeringen.
  • De mate van regulering van de arbeidsmarkt (werknemersbescherming).

Die verbanden zijn inderdaad sterk, sterker dan of vergelijkbaar met effecten van getrouwd zijn (versus alleenstaand), van werkloos zijn (versus betaald werk hebben) en een hoger inkomen hebben. Vooral de effecten van de derde en de vierde indicator zijn sterk, dus van de overheidsinterventies die mensen beschermen tegen de risico's van het marktmechanisme.

Zou het zo kunnen zijn dat die verzorgingsstaten vooral gunstig uitwerken voor de lagere inkomens? Omdat die misschien van al die uitgaven en regelingen en herverdeling het meest profiteren? Terwijl de hogere inkomens juist vooral de hogere belastingen moeten opbrengen? Nee hoor, ook de hogere inkomensgroepen voelen zich tevredener als ze in een meer uitgebouwde verzorgingsstaat wonen.

Slot

Wat valt uit dit alles op te maken over het fenomeen van de afgeschakelden? Dat we in een maatschappij leven die maar beperkt tegemoetkomt aan onze fundamenteel sociale natuur. We zouden met zijn allen gelukkiger zijn als we meer een sociaal veilige kring om ons heen hebben, waarbinnen we er voor elkaar zijn. Een samenleving dus, waarin eenzaamheid een zeldzaam fenomeen is. En als we met zijn allen meer wetten en regelingen tot stand zouden brengen die zorgen voor sociale zekerheid en sociale bescherming.

Dat is natuurlijk niet zomaar geregeld. Tot die tijd verdienen de afgeschakelden onze hulp en ondersteuning. Alleen al door die aan te bieden, helpen we hen om weer hoop te krijgen op het (weer) deel uitmaken van een sociaal veilige kring. De kring die mensen nu eenmaal nodig hebben voor een gelukkig en gezond leven.

 

Literatuur

CBS (2023). Armoede en sociale uitsluiting 2023. 19 december. https://www.cbs.nl/nl-nl/publicatie/2023/51/armoede-sociale-uitsluiting-2023

Dijn, A. de (2022). De prijs van democratie Eén euro, één stem. De Groene Amsterdammer, 43.

Hofstede, G. The 6-D model of national culture. https://geerthofstede.com/culture-geert-hofstede-gert-jan-hofstede/6d-model-of-national-culture/

Kinderombudsman (2024). Te veel kinderen krijgen geen onderwijs, zorgen om blijvende problematiek van thuiszitters.12 april. https://www.kinderombudsman.nl/nieuws/te-veel-kinderen-krijgen-geen-onderwijs-zorgen-om-blijvende-problematiek-van-thuiszitters

Politie (2024). Geen geweld, maar een gesprek. 8 februari. https://www.politie.nl/nieuws/2024/februari/7/00-geen-geweld-maar-een-gesprek.html

Vos, H. de (2013). Te geven is zaliger dan te ontvangen. Toegepaste sociale wetenschap, 25 februari. https://toegepastesocialewetenschap.blogspot.com/2013/02/geven-is-zaliger-dan-ontvangen-maar-de.html

-         (2013). Je gelukkig voelen is prima, maar een zinvol leven leiden is beter. Toegepaste sociale wetenschap, 9 oktober. https://toegepastesocialewetenschap.blogspot.com/2013/10/gelukkig-zijn-is-prima-maar-een-zinvol.html

-          (2014). De verzorgingsstaat verhoogt de tevredenheid met het leven. Toegepaste sociale wetenschap, 3 juni. https://toegepastesocialewetenschap.blogspot.com/2014/06/de-verzorgingsstaat-verhoogt-de.html

-         (2016). Geld schenken verlaagt hoge bloeddruk. Toegepaste sociale wetenschap, 23 mei. https://toegepastesocialewetenschap.blogspot.com/2016/05/geld-schenken-verlaagt-hoge-bloeddruk.html

-         (2016). De weg van eenzaamheid en sociale stress via verhoogde ontstekingsactiviteit naar gezondheidsproblemen. Toegepaste sociale wetenschap, 10 oktober. https://toegepastesocialewetenschap.blogspot.com/2016/10/de-weg-van-eenzaamheid-en-sociale.html

-         (2016). Hebben kinderen beter door dan volwassenen dat je je door te delen gelukkiger voelt? Toegepaste sociale wetenschap, 14 juni. https://toegepastesocialewetenschap.blogspot.com/2016/06/hebben-kinderen-beter-dan-volwassenen.html

-         (2017). Prestatiedruk, competitie, stress en ziek worden. Toegepaste sociale wetenschap, 17 januari. https://toegepastesocialewetenschap.blogspot.com/2017/01/moeten-presteren-competitie-chronische.html

-         (2017). Door eenzaamheid raak je meer op jezelf gericht, waardoor je nog eenzamer wordt. Toegepaste sociale wetenschap, 11 juli. https://toegepastesocialewetenschap.blogspot.com/2017/07/door-eenzaamheid-ben-je-meer-op-jezelf.html

-         (2018). Door helpen gelukkiger. Toegepaste sociale wetenschap, 10 april. https://toegepastesocialewetenschap.blogspot.com/2018/04/door-helpen-gelukkiger-alle-onderzoek.html

-         (2018). Hoe minder statushiërarchie in een land, hoe minder corruptie en hoe meer welvaart en hoe gelukkiger. Toegepaste sociale wetenschap, 18 april. https://toegepastesocialewetenschap.blogspot.com/2018/04/hoe-minder-statushierarchie-in-een-land.html

-         (2020). Een sociologie die ertoe doet. Een realistisch normatief kader voor sociale hervormingen. Toegepaste sociale wetenschap, 28 oktober. https://toegepastesocialewetenschap.blogspot.com/2020/10/een-sociologie-die-ertoe-doet-een.html

-         (2024). Een sociaalwetenschappelijk zicht op psychische aandoeningen. Toegepaste sociale wetenschap, 29 maart. https://toegepastesocialewetenschap.blogspot.com/2024/03/een-sociaalwetenschappelijk-zicht-op.html

https://www.staatvenz.nl/kerncijfers/eenzaamheid

https://cijfers.trimbos.nl/nemesis/kerncijfers-psychische-aandoeningen/samenvatting-kerncijfers/