woensdag 31 oktober 2018

De mensheidsgeschiedenis in drie stappen - 2

De eerste stap van de mensheidsgeschiedenis begon met de "keuze" van onze vroegste voorouders om het inkrimpende tropisch regenwoud te verlaten en zich aan te passen aan het savannelandschap. Zie het vorige bericht.

Die aanpassing had nogal wat om het lijf. Er werd een compleet nieuwe sociale structuur gevormd, die van egalitaire groepen die samenwerkten en deelden. Tussen die groepen bestonden overwegend vriendschappelijke relaties. Door onderlinge uithuwelijking, maar ook doordat er nauwelijks aanleidingen waren voor conflicten.

Als er lokale "overbevolking" dreigde, en dus de natuurlijke hulpbronnen schaars dreigden te worden, dan kon men zich meer over de ruimte verspreiden. Groepen splitsten en een deel trok verder. Zo verspreidden mensen zich gaandeweg en stapje voor stapje, waarschijnlijk vanuit Oostelijk Afrika, over nagenoeg het gehele aardse landoppervlak.

Dat alleen al wijst er op dat we hier te maken hebben met een heel succesvolle leefwijze. Die "Paleo Sociale Omgeving" hield onder meer in:
  • het gezamenlijk zorgen voor en grootbrengen van de kinderen (cooperative breeding)
  • waardoor kinderen vroeger en dus onrijper konden worden geboren, want moeders draaiden niet alleen voor de zorg op
  • waardoor de hersenen en de hersenomvang na het geboren worden zich verder konden ontwikkelen
  • wat het mogelijk maakte om zich qua sociale intelligentie aan te passen aan de uitdagingen van het complexe groepsleven waarin moest worden samengewerkt en gedeeld. Zie ook Menselijke intelligentie is uitkomst van op hol geslagen selectie
  • die sociale intelligentie (empathie, gedeelde intentionaliteit, sociaal leren) ging gepaard met een grotere algemene intelligentie. Zie Social intelligence: from brain to culture
  • waardoor allerlei fysieke verschijnselen beter konden worden begrepen
  • wat o.a. er toe leidde dat vuur werd beheerst en dat voedsel kon worden bereid
  • bereiding van voedsel (koken) bevorderde het delen en dus de sociale samenhang, want als je kookt, kost het weinig meer moeite om dat voor een groep te doen
  • koken had daarnaast als voordeel dat er minder energie nodig was voor de vertering en dus voor het darmstelsel, waardoor er meer energie beschikbaar kwam voor de ontwikkeling en de activiteit van de hersenen
  • wat weer de toename van intelligentie bevorderde. Zie voor meer Catching Fire. How Cooking Made Us Human (2009) van Richard Wrangham
  • door die toegenomen intelligentie en doordat we ondertussen rechtop waren gaan lopen, konden we wapens (stokken, stenen, pijlen) gebruiken
  • die waren niet alleen geschikt voor de jacht, maar dienden ook ter bevordering van de gelijkheid
  • want de fysieke kracht, zoals die van de chimpansee alfa-mannetjes, werd minder doorslaggevend, als iedereen over een wapen kon beschikken. Zie De oorsprong van ons pro-sociale gedrag: grote hersenen en wapens
  • waardoor de seksuele dimorfie afnam en daarmee de gelijkheid tussen mannen en vrouwen toenam
  • door dit alles was er een sociale structuur waarin geselecteerd werd op de morele intuïties van het gemeenschapsgedrag, die nodig waren voor dat o zo belangrijke samenwerken en delen
  • en als die intuïties eens een keer tekortschoten, dan kon degene die de baas wilde spelen of die zich egoïstisch gedroeg door de groep op zijn nummer worden gezet. Zie dit bericht over het werk van Christopher Boehm.
Deze, nog onvolledige, opsomming maakt al wel duidelijk dat die eerste stap van de mensheidsgeschiedenis een ingewikkeld geheel van processen vormde, met allerlei positieve terugkoppelingen.

Het resultaat was dat een heel succesvolle leefwijze ontstond, die het dus mogelijk maakte om de aarde vrijwel geheel te "veroveren". 

Maar dat succes zorgde ook voor de noodzaak van de tweede stap. Uiteindelijk konden gevallen van lokale overbevolking niet meer worden opgelost door verdere verspreiding over de ruimte.

Waardoor moest worden overgestapt op intensievere onttrekking van hulpbronnen aan de aarde. Door landbouw. Daarom in het volgende bericht over de Agrarische Revolutie.

dinsdag 30 oktober 2018

De mensheidsgeschiedenis tot nu toe in drie stappen - 1

Het begin van de mensheidsgeschiedenis is nog niet zo gemakkelijk te bepalen. Volgens deze goed bijgehouden Wikipedia-pagina waren er rond 300.000 jaar geleden, of misschien nog vroeger, de eerste mensen, d.w.z. de eerste anatomisch moderne mensen (Homo sapiens). Laten we daar maar even vanuit gaan.

Die eerste stap moet naar alle waarschijnlijkheid gelokaliseerd worden in Oostelijk Afrika. Er zijn aanwijzingen dat onze vroege voorouders zich voor de uitdaging gesteld zagen van een zich door een periode van afkoeling terugtrekkend regenwoud. Daarvoor in de plaats kwam er een savannelandschap, waarin voedsel meer over de ruimte verdeeld was en waarin jagen op groot wild een vereiste was om re kunnen overleven.

Onze voorouders pasten zich aan die nieuwe uitdagingen aan door een sociaal arrangement dat ik eerder de Paleo Sociale Omgeving noemde. Die uitdagingen brachten met zich mee dat je in je eentje moeilijk kon overleven. Ook was het risicovol om je, zoals in het regenwoud, groepsgewijs te verplaatsen, omdat het dan kon gebeuren dat je als groep niet tijdig genoeg voldoende voedsel vond.

Het nieuwe sociale arrangement, de eerste menselijke sociale uitvinding, bestond uit samenwerken en delen. Gestileerd gezegd; aan het begin van de dag verspreiden we ons vanuit het basiskamp over de ruimte in kleine groepjes op zoek naar voedsel, aan het eind van de dag keren we terug en verdelen we het voedsel over iedereen, ook over degenen die niets gevonden hebben.

Voor dat samenwerken en delen was nodig dat afscheid moest worden genomen van het oudere sociale patroon, dat van de statushiërarchie (het Alfamannetjesmodel). In dat patroon was er het voortdurende conflict (statuscompetitie) tussen mannen om het monopolie over de voortplanting en dus over de vrouwtjes. Overwinnaars werden de baas in een statushiërarchie, tot ze door hun opvolger werden afgezet. Er was eenvoudig gezegd, ongelijkheid, zich uitend in een behoorlijk grote mate van seksuele dimorfie.

Daartegenover kon dat samenwerken en delen alleen goed slagen bij een grote mate van gelijkheid. Wilde iedereen gemotiveerd zijn om er aan deel te nemen, dan moest wel verzekerd zijn dat je aan het eind van de dag meedeelde ook als jezelf niets kon inbrengen. Dat betekende dat de groep min of meer moest kunnen garanderen dat egoïsme en de neiging tot statuscompetitie werden onderdrukt. Degenen die de baas wilden spelen en die meer wilden dan anderen moesten te horen, en te voelen, krijgen dat zulk gedrag niet werd geaccepteerd.

Precies daarin ligt de oorsprong van ons vermogen tot moreel gedrag, onze morele intuïties. Oftewel pro-sociaal gedrag of, beter, gemeenschapsgedrag. We werden geselecteerd op het vermogen om met anderen rekening te houden en niet alleen maar voor onszelf te zorgen. Vandaar dat we schuld- en schaamtegevoelens kennen.

Maar we zijn geen morele automaten. Onze sociale natuur is ambivalent, want die neiging tot statuscompetitie, die kennen we ook nog. Die periode van jagen en verzamelen en dus van de Paleo Sociale Omgeving duurde lang, in vergelijking met de duur van de mensheidsgeschiedenis verreweg de langste periode, maar niet zo lang dat egoïsme en statuscompetitie volledig werden weg geselecteerd.

Dat kwam wel heel duidelijk aan het licht na de overgang van jagen-verzamelen naar het beoefenen van de landbouw. De tweede stap in de mensheidsgeschiedenis. Daarover in het volgende bericht.

zondag 28 oktober 2018

Zondagochtendmuziek - "The War After The War" - Mary Gauthier

Vanmiddag met vriend Jan naar Mary Gauthier in het Utrechtse TivoliVredenburg.

Hier The War After The War van haar nieuwe CD Rifles & Rosary Beads, over en samen gemaakt met Amerikaanse oorlogsveteranen. Kijk hier naar de documentaire die over het maken van die CD is gemaakt.

zaterdag 27 oktober 2018

In een veilige sociale omgeving, waarin mensen elkaar vertrouwen, leven mensen langer

Mensen gedijen als ze zich veilig voelen. Dat gevoel van veiligheid heeft twee componenten: een economische en een sociale.

Bij die economische component gaat het om (het gevoel van) bestaansonzekerheid. Als  mensen onzeker zijn of ze ook in de toekomst rond zullen kunnen komen, dan heeft dat negatieve gezondheidseffecten en kun je dus niet zeggen dat ze gedijen. Aanwijzingen in die richting komen uit het onderzoek dat uitwijst dat mensen met een lagere sociaal-economische status, die meer zorgen hebben over de toekomst, ook een lagere levensverwachting hebben, nog los van andere risicofactoren. Ook blijkt dat het ervaren van bestaansonzekerheid samengaat met het meer ervaren van fysieke pijn. En we kennen de negatieve gezondheidseffecten van baanonzekerheid en van de duur die wordt doorgebracht in flexibele arbeidsrelaties.

Maar er is daarnaast en/of daarmee samenhangend ook een sociale component van dat gevoel van veiligheid. In het onderzoek daarnaar gaat het dan om de mate waarin je andere mensen vertrouwt, in het bijzonder om het vertrouwen in mensen in het algemeen, dat bekend staat als het gegeneraliseerde vertrouwen (generalized trust).

Als je meer vertrouwen hebt in "mensen in het algemeen", dan is dat een aanwijzing dat je je sociale omgeving (straat, dorp/stad, regio, land) als veilig en welwillend inschat. Onderzoek naar de gezondheidseffecten van dat gegeneraliseerde vertrouwen en gezondheid is er al wel, met wisselende resultaten.

Maar nu is er de nieuwe studie Trust and all-cause mortality: a multilevel study of US General Social Survey data (1978–2010), die ondubbelzinnig een positief verband laat zien. De onderzoekers analyseerden data van de voor de Amerikaanse bevolking representatieve steekproeven van de US General Social Survey (GSS) data (1978–2010), gecombineerd met de National Death Index (NDI) until 2014.

De mate van vertrouwen werd zoals gebruikelijk vastgesteld met de vraag
Generally speaking, would you say that most people can be trusted, or that you cannot be too careful in dealing with other people?
Het percentage dat zegt dat je de meeste mensen kunt vertrouwen, was in de jaren 80 van de vorige eeuw 43 procent en daalde tot 34 procent aan het begin van de huidige eeuw.

De onderzoekers hadden ook een maat meegenomen voor de gemiddelde mate van vertrouwen rondom elke deelnemer aan het onderzoek (het contextuele vertrouwen). Voor dat doel hadden ze de Verenigde Staten in negen regio's ingedeeld. Dat maakt het onderzoek interessant omdat bekend is dat er in het Zuiden van de Verenigde Staten meer een statuscompetitieve cultuur (culture of honor) heerst, met minder onderling vertrouwen. Dat laatste bleek er ook uit dat het gegeneraliseerde vertrouwen in de twee zuidelijke regio's 27 en 29 procent was, tegenover 49 procent in de noordwestelijke regio.

Uit de analyses komt dan naar voren dat beide maten van vertrouwen (de individuele en de contextuele) positief samenhangen met de kans dat iemand in 2004 nog leefde. Anders gezegd, hoe meer je mensen in het algemeen vertrouwt en hoe meer je in een regio woont waarin mensen elkaar vertrouwen, dus hoe veiliger je sociale omgeving, hoe langer je leeft. Een veilige sociale omgeving draagt bij aan je gezondheid. En een minder veilige sociale omgeving werkt door een verhoogde kans op sociale stress en angst(stoornissen) negatief uit op je gezondheid.
In de referenties van dit onderzoek kwam ik ook deze interessante studie tegen: Self-rated health, generalized trust, and the Affordable Care Act: A US panel study, 2006–2014. Die laat zien dat dat gegeneraliseerde vertrouwen ook afhangt van de bestaanszekerheid die de overheid verschaft. Het vertrouwen in andere mensen nam in de VS toe nadat de Affordable Care Act (Obamacare) was aangenomen.

dinsdag 23 oktober 2018

ADHD als label voor "nog niet geschikt als scholier"? - Kans op diagnose groter voor vroege leerlingen

Is de forse toename van ADHD-diagnoses een echte toename van een stoornis? Of de uitkomst van een een groter wordende kloof tussen wat kinderen aankunnen en wat wij van hen eisen?

Dat laatste is aannemelijk als je bedenkt dat wij onze kinderen laten opgroeien in de onnatuurlijke omgeving van de school. Daardoor brengen ze een groot deel van hun dagelijks leven door in een groep van leeftijdsgenoten en in een opgelegd regime van vakken, roosters, huiswerk en regels waar ze zich aan moeten houden.

Dat is inderdaad in allerlei opzichten een onnatuurlijk arrangement. Kinderen hebben het nodig om op te groeien in een leeftijdsheterogene sociale omgeving, waarin ze zich veilig voelen en waarin tegemoet wordt gekomen aan hun natuurlijke nieuwsgierigheid en leergierigheid. We weten dat leeftijdshomogene groepering uitlokt tot statuscompetitie en dus tot pesten. Zoals we trouwens ook weten dat het voor de meeste kinderen beter zou zijn als de scholen wat later in de ochtend zouden beginnen. (Daar is onderzoek naar, maar dat zou ik even weer moeten opzoeken.)

Maar we hebben nu eenmaal dat schoolregime, ooit bedacht ergens in de negentiende eeuw, en we houden er onnadenkend aan vast.

En het wordt steeds duidelijker hoe slecht dat regime bij kinderen past. Ze moeten zich er aan aanpassen, maar dat kost moeite en tijd en het gaat lang niet altijd goed.

En in die gevallen dat het niet goed gaat, denken we dat het aan het kind ligt, want ja, dat schoolregime, dat is er nu eenmaal, als een gegeven. Dus halen we er deskundigen bij die het kind testen, een diagnose stellen, zoals ADHD, en een advies geven. En vaak komt dat laatste neer op medicatie, want ja, er is een farmaceutische industrie die graag medicijnen ontwikkelt en verkoopt. Waarmee ADHD dus een stoornis is geworden, een ziekte.

Maar, om met Laura Batstra te spreken, ADHD is geen ziekte, maar problematisch ervaren gedrag. En of iets wel of niet problematisch is, hangt er dus vanaf welke eisen wij aan kinderen stellen. En op welke leeftijd wij die eisen stellen.

Dat laatste zou eruit kunnen blijken dat de vroege leerlingen in een groep, die dus op jongere leeftijd aan de eisen van de school moeten voldoen, een hogere kans hebben op een ADHD-diagnose dan late leerlingen uit diezelfde groep. Wat zegt het onderzoek daarover?

De auteurs van de studie Attention deficit hyperactivity disorder late birthdate effect common in both high and low prescribing international jurisdictions: systematic review zochten alle onderzoeken bij elkaar die daarover uitsluitsel kunnen geven.

Ze vonden 19 studies, verdeeld over 13 landen (Denemarken, Verenigde Staten, Canada, Finland, Duitsland, Nederland, IJsland, Israël, Noorwegen, Zweden, Taiwan en Australië), waarvan 17 inderdaad laten zien dat de kans op een ADHD-diagnose groter is bij vroege (late birthdate) leerlingen.

Het Nederlandse onderzoek is Birth month as predictor of ADHD medication use in Dutch school classes met Laura Batstra als mede-auteur. In de twee Deense onderzoeken werd een zwak of geen effect gevonden, wat er aan zou kunnen liggen dat het in Denemarken gebruik is om de schoolentree van vroege leerlingen wat uit te stellen.

Een sterke aanwijzing dus dat we bezig zijn met gedrag dat bij de leeftijd hoort, te medicaliseren doordat we het schoolregime belangrijker vinden dan wat kinderen aankunnen en nodig hebben.

zondag 21 oktober 2018

Zondagochtendmuziek - Willie Nelson - Vote 'Em Out (Texas - Rally for Beto)

Zal de democratie zich weten te handhaven? De mid-term verkiezingen op 6 november in de Verenigde Staten worden van cruciaal en wereldwijd belang. Als de Republikeinen en Trump hun macht behouden, dan ziet het er somber uit.

Daarom vandaag in de Zondagochtendmuziek: Willy Nelson's optreden tijdens een rally van de Texaanse Democratenkandidaat Beto O'Rourke: Stuur ze naar huis. Vote them Out.


vrijdag 19 oktober 2018

Gemeenschapsgerichtheid is goed voor je als het je lukt om het ook bij anderen uit te lokken

Jenny Crocker en Amy Canevello schreven een boeiend overzicht van hun onderzoek naar gemeenschapsgerichtheid en statuscompetitiegerichtheid: Consequences of Self-image and Compassionate Goals. Ik wijdde er deze vier berichten aan:
Wat valt eruit te leren? Bedenk dat het ging om een onderzoek waarin eerstejaarsstudenten, die in tweetallen een kamer deelden, 10 weken werden gevolgd, met bovendien vooraf en achteraf een vragenlijst.

We zagen dat de studenten in de weken dat ze meer dan anders gemeenschapsgericht waren, zich meer verbonden voelden met anderen, zich minder eenzaam voelden en dat ze minder conflicten hadden met anderen. Ook zagen we dat degenen die over die 10 weken genomen gemiddeld meer gemeenschapsgericht waren geweest, ook meer sociale steun en onderling vertrouwen waren gaan ervaren. En hun angst- en depressiesymptomen waren afgenomen, terwijl die bij degenen die meer dan gemiddeld statuscompetitiegericht waren geweest juist waren toegenomen.

Wat er dus allemaal op wijst dat je maar beter gemeenschapsgericht kunt zijn in je omgang met anderen.

Maar is dat altijd het geval? Treden die, of andere, positieve effecten altijd op?


Maar daar valt ook meteen een kanttekening bij te maken. Want als jij gemeenschapsgericht bent, terwijl anderen om je heen dat niet zijn en integendeel juist statuscompetitiegericht, dan heb je waarschijnlijk geen prettig leven. Die anderen zien jou als een loser, als een naïeve zwakkeling, die gemakkelijk valt uit te buiten. 

Of gemeenschapsgerichtheid voor jou positieve of negatieve effecten heeft, lijkt er dus van af te hangen met wie je omgaat. 

Precies dat was de gedachte die we tegenkwamen in het bericht De neiging tot gemeenschapsgedrag is goed voor je (maar dat zou er van af kunnen hangen met wie je omgaat).  Een citaat daaruit:
Dat verwijst naar dat complexe zoek- en selectieproces dat zich in maatschappijen als de onze onophoudelijk afspeelt (...) En het zou kunnen dat juist die sociale homogeniteit, gemeenschapsmensen gaan om met gemeenschapsmensen (waardoor statuscompetitiemensen het maar zelf moeten uitzoeken), maakt dat die neiging tot gemeenschapsgedrag zulke aangename gevolgen heeft. Dat zou dan niet de uitkomst zijn van een individueel, maar van een sociaal proces. Het zou er dus van afhangen met wie je omgaat.
En precies dat sociale proces moet zich hebben afgespeeld bij die eerstejaarsstudenten uit dat onderzoek van Jenny Crocker en Amy Canevello.

Die tweetallen die een kamer deelden hadden nog geen gezamenlijke geschiedenis. Die groeide in die 10 weken die werden onderzocht. En wat bleek? De meer gemeenschapsgerichte studenten lokten datzelfde uit bij hun kamergenoten. De onderzoekers noemen dat proces contagion of goals. Anders gezegd: gemeenschapsgedrag lokt gemeenschapsgedrag uit.

Waardoor een relatie van wederzijdse sociale steun groeide, een gemeenschapsrelatie.

En die was natuurlijk belangrijk voor hen. Want je bent als eerstejaarsstudent in een nieuwe en nog onveilige omgeving en dan is een goede relatie met je kamergenoot een groot goed.

En precies die "omweg" van die goede relatie zou er de verklaring voor kunnen zijn dat bij de gemeenschapsgerichte studenten de angst- en depressiesymptomen gedurende die 10 weken afnamen. En dat ze zich meer verbonden voelden met anderen en minder eenzaam, dat zal alles te maken hebben gehad met die goede relatie met hun kamergenoot.

Misschien kan de conclusie zijn dat gemeenschapsgerichtheid goed voor je is als je in staat bent om het ook bij anderen uit te lokken. Dat zal lang niet in alle omstandigheden lukken. Het als eerstejaarsstudent een kamer met een medestudent delen lijkt een omstandigheid te zijn waarin het goed lukt.

donderdag 18 oktober 2018

Wie goed doet, goed ontmoet? Kun je gemeenschapsgerichtheid van de ander uitlokken door zelf gemeenschapsgericht te zijn?

Kun je door je eigen gemeenschapsgerichtheid een gemeenschapsrelatie met anderen tot stand brengen? Anders gezegd: als jij empathisch en hulpvaardig tegenover anderen bent, krijg je dan empathie en hulpvaardigheid terug? En breng je zo een goede relatie tot stand?

Aanwijzingen dat dat inderdaad kan, komen naar voren uit het onderzoek van Jenny Crocker en Amy Canevello: Consequences of Self-image and Compassionate Goals. Zie ook het vorige bericht: Wat betekent het voor je sociale ervaringen om meer gemeenschapsgericht dan wel meer statuscompetitiegericht te zijn?

Zoals gezegd, Crocker en Canevello volgden eerstejaarsstudenten gedurende 10 weken. Die studenten deelden allen met een medestudent een kamer. Daardoor kon geanalyseerd worden wat de invloed was van de gemeenschapsgerichtheid (dan wel statuscompetitiegerichtheid) van de een op de gemeenschapsgerichtheid (dan wel statuscompetitiegerichtheid) van de ander. En dus de invloed op de onderlinge relatie.

Die invloed zie je weergegeven in het volgende plaatje:


In woorden: als de ene student meer gemeenschapsgericht is (en minder statuscompetitiegericht), dan merkt zijn/haar kamergenoot dat doordat hij/zij meer steun ontvangt, waarna die kamergenoot meer steun teruggeeft, waardoor de student ook meer steun ontvangt.

Is nu ook zo dat de mate van gemeenschapsgerichtheid van de een de gemeenschapsgerichtheid van de ander uitlokt? En de mate van statuscompetitiegerichtheid van de een de statuscompetitiegerichtheid van de ander? Kun je gemeenschapsgerichtheid van de ander uitlokken door zelf gemeenschapsgericht te zijn? Zoals voorspeld door de Dual Mode-theorie?

Ja, dat blijk inderdaad het geval. Zie het volgende plaatje:


Over de 10 weken bekeken, zien we dat de mate van gemeenschapsgerichtheid leidt tot een grotere responsiviteit ten opzichte van de kamergenoot, die die kamergenoot ook als zodanig waarneemt, waardoor zijn/haar gemeenschapsgerichtheid toeneemt. En zie hoe de mate van statuscompetitiegerichtheid de responsiviteit doet afnemen.

Je kunt dus, in deze specifieke situatie waarin je elkaar leert kennen door een kamer met elkaar te delen, gemeenschapsgerichtheid (dan wel statuscompetitiegerichtheid) bij de ander uitlokken door jezelf gemeenschapsgericht (dan wel statuscompetitiegericht) op te stellen.

En dat is precies in overeenstemming met Stelling 2 van de Dual Mode-theorie.

woensdag 17 oktober 2018

Wat betekent het voor je sociale ervaringen om meer gemeenschapsgericht dan wel meer statuscompetitiegericht te zijn?

Als je eerstejaarsstudenten 10 weken lang volgt, wat leer je dan over wat het voor hen betekent om meer gemeenschapsgericht dan wel meer statuscompetitiegericht te zijn? Jenny Crocker en Amy Canevello deden daar onderzoek naar, waarvan ze in Consequences of Self-image and Compassionate Goals verslag deden. Zie ook het vorige bericht op dit blog: Wat ben je voor iemand als je meer gemeenschapsgericht bent dan wel meer statuscompetitiegericht?

Omdat de studenten elke week bevraagd werden, kon je dus nagaan wat fluctuaties in hun mate van gemeenschapsgerichtheid en statuscompetitiegerichtheid voor hen betekenden. Het bleek toen dat ze zich in de weken waarin ze meer dan anders gemeenschapsgericht waren, meer verbonden voelden met anderen en minder eenzaam en minder conflicten hadden met anderen. Het tegenovergestelde was het geval in de weken waarin ze meer statuscompetitiegericht waren.

Wat er dus op wijst dat het voor je sociale ervaringen wat uitmaakt. Het zou kunnen, maar inzicht in wat oorzaak en wat gevolg is ontbreekt, dat je je sociale ervaringen dus kunt beïnvloeden door zelf meer gericht te zijn op gemeenschap of meer gericht op statuscompetitie.

Opvallend was ook dat meer gemeenschapsgerichtheid gepaard ging met meer "emotionele helderheid" en meer statuscompetitiegerichtheid daarentegen met meer "emotionele verwarring". De onderzoekers interpreteren dat als een aanwijzing dat mensen liever gemeenschapsgericht zijn dan statuscompetitiegericht. In de zin dat je het eerste meer bij je voelt passen dan het tweede.

Verder bleek dat degenen die over de 10 weken genomen meer gemeenschapsgericht waren geweest, na die tijd meer sociale steun en meer onderling vertrouwen ervoeren dan aan het begin.

Ook was er bij hen een afname van angst- en depressiesymptomen, terwijl er bij degenen die over de hele periode meer statuscompetitiegericht waren, juist een toename van die symptomen was.

In het volgende bericht meer over de vraag naar oorzaak en gevolg.

dinsdag 16 oktober 2018

Wat ben je voor iemand als je meer gemeenschapsgericht bent dan wel meer statuscompetitiegericht?

Update. Zie nu ook het volgende bericht: Wat betekent het voor je sociale ervaringen om meer gemeenschapsgericht dan wel meer statuscompetitiegericht te zijn?
Jenny Crocker en Amy Canevello (Consequences of Self-image and Compassionate Goals) vroegen eerstejaarsstudenten naar hun compassionate goals (gemeenschapsgerichtheid in omgang met anderen) en hun self-image goals (statuscompetitiegerichtheid in omgang met anderen). Zie ook het vorige bericht.

Ze deden dat gedurende een periode van 10 weken, waarin elke week een vragenlijst werd afgenomen, met een voormeting en een nameting. Door de scores over die 10 meetmomenten te middelen kon van elke student een maat voor gemeenschapsgerichtheid en voor statuscompetitiegerichtheid vastgesteld worden. Door beide maten in de statistische analyses mee te nemen, konden ze van elke maat afzonderlijk bepalen hoe hij met andere persoonskenmerken samenhing.

Daaruit kwam naar voren dat degenen die hoger scoorden op gemeenschapsgerichtheid ook zoals verwacht meer ecosysteem motivaties hadden. Ze zagen de wereld meer als een niet nul-som spel, inhoudende dat mensen er gezamenlijk op vooruit kunnen gaan. Ook hadden ze een spiritueel transcendenter wereldbeeld: het geloof dat alle leven onderling verbonden is en dat wij een persoonlijke en gezamenlijke verantwoordelijk dragen voor anderen en voor toekomstige generaties.

Daarentegen geloofden degenen die meer statuscompetitiegericht waren meer in een wereld als een nul-som spel: wat de een wint gaat altijd te koste van de ander. Ook hadden ze meer een onzekere of een vermijdende hechtingsstijl en waren ze meer bezig met hoe ze op anderen overkomen. (Zie voor meer over die hechtingsstijlen: Wat betekent onveilige gehechtheid voor je morele intuïties?) Ze hadden dus inderdaad meer een egosysteem motivatie.

Ook bleek, uit een aparte studie, dat degenen met meer gemeenschapsgerichtheid meer zichzelf zagen als iemand die positieve relaties kan initiëren en die, als autonoom individu, in onderlinge afhankelijkheid staat tot anderen. (Autonoom, doordat ze minder bezig waren met hoe ze op anderen overkomen.) Ook waren ze meer gericht op persoonlijke groei.  Alles dus meer dan degenen die meer statuscompetitiegericht waren.

In een volgend bericht meer over wat het voor eerstejaarsstudenten betekende om, in die periode van 10 weken, meer gemeenschapsgericht of meer statuscompetitiegericht te zijn.

maandag 15 oktober 2018

Wat het voor jou en voor anderen uitmaakt of je meer gemeenschapsgericht bent of meer statuscompetitiegericht

Soms denk je dat je de wetenschappelijke literatuur op de gebieden die je interesseren wel zo ongeveer overziet. Maar zo nu en dan ontdek je dat je iets belangrijks gemist heb.

Zo krijg ik nu pas dit fraaie overzicht onder ogen dat Jennifer Crocker en Amy Canevello in 2012 samenstelden van hun onderzoek naar de effecten van het meer gemeenschapsgericht dan wel meer statuscompetitiegericht zijn in je omgang met anderen: Consequences of Self-image and Compassionate Goals. Het levert meer stof tot nadenken op dan ik in een blogbericht kwijt kan. Er volgt dus meer, maar ik maak nu een begin.

Het oftewel meer gemeenschapsgericht oftewel meer statuscompetitiegericht zijn stelden Crocker en Canevello vast door mensen naar hun zogenaamde interpersonele doelen te vragen. Dus naar wat ze in hun omgang met anderen nastrevenswaardig vinden. Het gaat dan om enerzijds compassionate goals (in mijn woorden: gemeenschapsgericht) en anderzijds self-image goals (in mijn woorden: statuscompetitiegericht).

In het eerste geval ben je gemotiveerd om het welzijn van anderen te bevorderen of hen voor schade te behoeden. Gemotiveerd dus door zorg voor anderen, op grond van je vermogens tot empathie, compassie en generositeit. Daarmee hangt samen dat je graag met anderen samenwerkt en dat je ervan uitgaat dat er veel mogelijkheden zijn om gezamenlijk voordeel te behalen. Anders gezegd: je gelooft in win-win situaties. Crocker en Canevello noemen dit een ecosysteem motivatie, daarmee uitdrukkend dat je jezelf ziet als deel van een groter geheel. Vandaar: gemeenschapsgedrag.

In het tweede geval daarentegen ben je erdoor gemotiveerd dat anderen van jou een hoge dunk hebben. Ze moeten bij jou opkijken, je bewonderen, je respecteren en je hoog achten. Je ziet jezelf dus verwikkeld in een statusstrijd, want niet iedereen kan bewonderd worden. Anders gezegd: je neemt aan dat de wereld een nul-som spel is. Wat de een aan status wint gaat ten koste van de status van de ander. Je bent dus bezig met je met anderen te vergelijken en meer te willen dan anderen. In plaats van met anderen samen te werken. Vandaar: statuscompetitiegedrag. Crocker en Canevello noemen het een egosysteem motivatie.

Volgens de Dual Mode-theorie is de menselijke sociale natuur ambivalent. Beide motivaties zijn aanwezig, maar de een is meer gemeenschapsgericht en de ander meer statuscompetitiegericht. In het onderzoek van Crocker en Canevello komt dit erin tot uiting dat het nastreven van compassionate goals (gemeten als: anderen willen ondersteunen, willen samenwerken, anderen niet willen schaden) en het nastreven van self-image goals (gemeten als: respect, bewondering van anderen willen, niet je zwakheden willen laten zien) positief met elkaar samenhangen (r = 0.53, p < 0.001). Mensen zijn tot beide gedragspatronen in staat. En als je hen dus vraagt naar wat hun "interpersonele doelen" zijn, dan blijkt dus ook dat ze beide doelen "kennen".

In een volgend bericht meer over wat het zoal betekent om meer het ene dan wel meer het andere doel na te streven en over wat de effecten ervan zijn voor jezelf en voor anderen.
Update. Zie hier het volgende bericht: Wat ben je voor iemand als je meer gemeenschapsgericht bent dan wel meer statuscompetitiegericht?

zondag 14 oktober 2018

Zondagochtendmuziek - Minne Veldman - Praeludium et Fuga e-moll BWV 548 (J.S. Bach)

Gisteren in het Zaterdagmiddagconcert in de Utrechtse (volle!) Domkerk speelde organist Jan Hage onder meer het Präludium und Fuge in e-moll BWV 548.

De kerk was geheel gevuld met Bach. Daarna weer de zaterdagdrukte van de Utrechtse binnenstad in, op deze bizar warme dag in oktober.

Er is een klein bezwaar van een orgelconcert: je ziet wel het orgel, maar niet de organist. De oplossing is op YouTube te vinden. Hier bespeelt Minne Veldman het Georg Heinrich Quellhorst-orgel (1825) van de Grote of Sint Nicolaaskerk van Elburg.

vrijdag 12 oktober 2018

Zal de democratie zich weten te handhaven? In de VS wordt het spannend

Over een paar weken, op 6 november, zijn er in de Verenigde Staten de verkiezingen voor het Congres. Alle leden van het Huis van Afgevaardigden worden gekozen en 1/3 van de leden van de Senaat.

Het wordt spannend. Met de Republikeinen en Trump aan de macht hou je je hart vast voor de instandhouding van de democratie. Mochten ze aan de macht blijven dan is er alle reden om te vrezen dat de voor de democratie zo cruciale rol van de scheiding der machten niet in stand zal blijven.

En er is aanleiding om je af te vragen of de verkiezingen wel eerlijk zullen verlopen. Daarbij gaat het niet alleen om de mogelijkheid van buitenlandse (Russische) inmenging, maar ook en misschien wel vooral om de rol van het Amerikaanse kiesrecht.

Hoezo kiesrecht? Amerika is toch gewoon een democratie als de onze, met algemeen kiesrecht?

Nou, dat staat te bezien. In de Amerikaanse Grondwet is het kiesrecht niet geregeld. Het kiesrecht en de organisatie van de verkiezingen worden overgelaten aan de afzonderlijke staten. Dat kan ertoe leiden dat het uitbrengen van je stem wordt bemoeilijkt (voter suppression). Je moet je als kiezer registreren en moet daarbij aan allerlei eisen voldoen. Stemlokalen kunnen zo worden verspreid dat bepaalde groepen worden benadeeld. Kiesdistricten kunnen zo worden heringedeeld dat de uitslag wordt beïnvloed (gerrymandering).

Het zijn vooral de Republikeinen die van deze mogelijkheden gebruik maken. Vanuit een duidelijk aanwijsbare anti-democratische gezindheid, een afwijzing van het principe dat in een democratie iedereen meetelt. De geschiedenishoogleraar Heather Cox Richardson wijdde daar een informatieve draad met twitterberichten aan.

Voor de Republikeinen is niet iedereen gelijk. Sommigen (de "hardwerkende Amerikanen") zijn beter dan anderen (de "profiteurs van de sociale voorzieningen"). Daarom moet het meedoen van de tweede groep aan de verkiezingen zoveel mogelijk worden tegengegaan. En dat laatste lukt dus in veel staten, doordat het algemeen kiesrecht in de Amerikaanse Grondwet niet is geregeld.

Over dat Amerikaanse kiesrecht en de geschiedenis ervan schreef Alan Lichtman het boek THE EMBATTLED VOTE IN AMERICA. From the Founding to the Present, dat in de New York Times werd besproken. Boeiende lectuur, die uitwijst dat het echt wat uitmaakt wat je wel of niet in een grondwet regelt.

Over het Nederlandse kiesrecht en de geschiedenis ervan kun je nu het dit jaar verschenen Tussen geschiktheid en grondrecht. De Ontwikkeling van het Nederlandse kiesrecht vanaf 1795 raadplegen. Je leest daarin (p. 19) over de negentiende-eeuwse discussies over de "geschiktheid" van personen om hun stem uit te kunnen brengen:
Geschikte kiezers waren die personen die belang hadden bij het in stand houden van de maatschappelijke orde en die verstandig en geïnformeerd genoeg waren om goed keuzen te maken.
 In zekere zin verkeren de Verenigde Staten nog in de negentiende eeuw.

dinsdag 9 oktober 2018

Hoe krijg je voor elkaar dat jongeren een zinvol leven leiden? Kijk naar IJsland

Je komt soms de opvatting tegen dat het leven geen zin heeft. Maar dan wordt meestal gedoeld op een zin die een externe bron heeft, zoals een God, en die een hiernamaals in het vooruitzicht stelt.

Natuurlijk kan het leven zin hebben. Dat is de zin die je er zelf aan geeft. Of die je er samen aan geeft, want wij zijn nu eenmaal een sociale diersoort.

En we hebben er enig idee van wat het betekent om een zinvol leven te leiden. Het houdt onder meer in dat je betrokken bent bij je dagelijkse bezigheden en daarin geïnteresseerd bent, dat je ondersteunende en waardevolle relaties hebt, dat je actief bijdraagt aan het welzijn van anderen, dat je kundig en capabel bent in de bezigheden die je belangrijk vindt en dat je optimistisch kunt zijn over de toekomst.

Ook weten we dat het leiden van een zinvol leven goed is voor je gezondheid, wat eruit blijkt dat je een kleinere kans hebt op ontstekingen (in vergelijking met wanneer je "alleen maar" gelukkig bent). Zie Je gelukkig voelen is prima, maar een zinvol leven leiden is beter.

Als je dat weet, dan zou je bovenal willen dat kinderen in staat worden gesteld om een zinvol leven te leiden. En kom je meteen op de gedachte dat zulks maar heel beperkt het geval is.

Want onze kinderen groeien in een sterk onnatuurlijke sociale omgeving op. Ze brengen hun tijd vooral door met alleen de eigen ouders en daarnaast en in een gescheiden circuit met overwegend leeftijdsgenoten. Dat ligt eraan dat gezinnen historisch gezien opvallend sociaal geïsoleerd leven en dat in de scholen de leeftijdshomogene groepering domineert. Scroll maar eens door de berichten op dit blog achter het label sociaal isolement van gezinnen en het label leeftijdssegregatie.

Een en ander heeft de inmiddels bekende negatieve effecten: eenzaamheid en de stress van de statuscompetitie en het pesten wat daarbij hoort. Waar bij komt dat de leerstof op school bepaald niet altijd interesse en betrokkenheid opwekt. Geen gunstige opgroei-omgeving voor het leiden van een zinvol leven. Wat ertoe leidt dat er voor kinderen niet alleen het positieve, maar ook het negatieve ontwikkelingstraject bestaat.

Maar dat moet toch anders kunnen? Jazeker. Een voorbeeld van hoe het anders kan is hoe het opgroeien in IJsland sinds de jaren 90 van de vorige eeuw collectief, door de landelijke overheid, door de scholen en door de ouders, vorm wordt gegeven. The Atlantic besteedde er begin van dit jaar aandacht aan: How Iceland Got Teens to Say No to Drugs. (Het stond al langer op mijn lijstje, maar vandaag is het dan zover.)

Dat beleid hield onder meer in dat er middelen beschikbaar kwamen voor allerlei buitenschoolse georganiseerde activiteiten: sport, muziek, kunst, dans en wat niet al. Waardoor jongeren het gevoel kunnen hebben ergens bij te horen en de gelegenheid krijgen om dingen te doen die ze interessant vinden, om hun kundigheden te ontwikkelen en om ook iets voor anderen te doen. Om een zinvol leven te leiden.

Onderzoek liet de positieve gevolgen zien. Alcohol- en drugsgebruik verminderden sterk. Het percentage jongeren dat vier maal per week of vaker georganiseerd sport beoefent steeg van 24 naar 42. (Dat het IJslands voetbalelftal het zo goed deed op de WK van dit jaar, is wel daarmee in verband gebracht.)

Deze vorm van preventief jeugdbeleid zou natuurlijk overal gevoerd moeten worden. Denk aan
Overheidsonmacht in de jeugdzorg. Een pleidooi voor omwegbeleid.

En het is inderdaad zo dat er wereldwijd belangstelling is voor "het IJslandse Model". Volg de link naar dat Atlantic-artikel voor meer daarover.

dinsdag 2 oktober 2018

Door bestaansonzekerheid meer rechts-extremisme - Maar bestaansonzekerheid is niet alleen armoede, maar ook bedreiging van privileges (statusangst)

Er is een veelheid van aanwijzingen dat een toename van bestaansonzekerheid uitloopt op meer rechts-extremisme in de politiek.

Kenmerkend voor dat rechts-extremisme is het verheerlijken van "het eigen volk" of de eigen cultuur of, meer algemeen, de eigen groep en het vijandig bejegenen of denigreren van andere groepen, van buitenlanders, vreemdelingen, immigranten, armen en uitkeringstrekkers. Die trek vind je terug in de Sociale Dominantie Oriëntatie. Lees nog eens het bericht Ongelijkheid verhoogt de Sociale Dominantie Oriëntatie en daarmee racisme, seksisme en anti-immigranten- en anti-uitkeringstrekkerssentiment.

Aan dat verband ligt waarschijnlijk de algemeen-menselijke verklaringsbehoefte ten grondslag. Bij bedreiging en tegenslag is het zaak om snel uit te vinden wat de oorzaak daarvan is, om tegenmaatregelen te kunnen nemen. Als de omstandigheden dan te complex zijn om snel te kunnen doorzien, dan kunnen mensen een verklaring omarmen die enige plausibiliteit heeft. De "anderen" hebben het gedaan. Toevlucht nemen tot een verklaring die misschien onjuist is, wordt dan verkozen boven een toestand van blijvende onzekerheid.
In dezelfde lijn ligt het ontstaan van de wereldreligies als een antwoord op de sterke toename van bestaansonzekerheid ten tijde van de overgang van jagen-verzamelen naar het beoefenen van de landbouw: Geloof in de enige God als bescherming tegen bestaansonzekerheid - Een biologische antropologie van de Bijbel - 12.
Update. En denk aan de mogelijkheid dat politici die daar belang bij denken te hebben verklaringsbehoefte uitbuiten en de vijandigheid tegen "de anderen" (moslims, immigranten, vluchtelingen, uitkeringstrekkers) aanwakkeren: De uitspraken van minister Blok sociaalwetenschappelijk bekeken - Politici zouden beter op de hoogte moeten zijn van het sociaalwetenschappelijk onderzoek.
Nu kan de vraag opkomen wat precies onder bestaansonzekerheid moet worden verstaan. Als je er armoede onder verstaat, dan stuit je op het probleem dat het niet bij uitstek de armen zijn die rechts-extremistisch stemmen. Zo waren Trump-stemmers niet meer werkloos en niet armer dan niet Trump-stemmers.

Dat heeft sommigen tot de conclusie gebracht dat niet "economische factoren" tot rechts-extremisme leiden, maar "culturele". Het zou gaan om raciaal ressentiment. Zie bijvoorbeeld  The past year of research has made it very clear: Trump won because of racial resentment.

Paul Krugman wijst daarop in zijn column van gisteren: Angry White mal Caucus. Trumpism is all about the fear of losing privilege. (Lees die column!) De Trump-aanhangers zijn vooral de blanke mannen die zich in hun privileges (opleiding, banen, macht) bedreigd voelen:
But it’s privilege under siege. An increasingly diverse society no longer accepts the God-given right of white males from the right families to run things, and a society with many empowered, educated women is finally rejecting the droit de seigneur once granted to powerful men.
And nothing makes a man accustomed to privilege angrier than the prospect of losing some of that privilege, especially if it comes with the suggestion that people like him are subject to the same rules as the rest of us.
Dat klopt natuurlijk. Maar is het je in je privileges bedreigd voelen, statusangst,  niet ook gewoon een vorm van bestaansonzekerheid? Zie eerder ook Toename van aanhang van populistische rechtse partijen hangt samen met toename van ervaren sociale daling.