De mens is er als groepsdier op ingesteld om zich te bewegen in een groep van vertrouwde anderen. Om zich daarin te engageren, rekening te houden met anderen en te ervaren dat anderen met hem rekening houden. Dat engagement betekent dat er bij voortduring uitdagingen zijn die een beroep doen op je sociale vaardigheden en cognitieve vermogens.
Dat groepsleven was in het verre verleden van onze mensheidsgeschiedenis essentieel voor onze overleving, doordat het samenwerking en delen inhield. De met dat ingewikkelde sociale leven gepaard gaande sociale en cognitieve uitdagingen zorgden voor omstandigheden die selecteerden op de unieke menselijke intelligentie. Denk aan het baanbrekende The social function of intellect uit 1976 van Nicholas Humphrey.
Maar hoewel mensen nog steeds op het zich engageren in een groep zijn ingesteld, leven we al lang niet meer in omstandigheden waarin die groep altijd aanwezig is. Sterker, meestal is die er niet en leven we in een toestand van sociale vluchtigheid of zelfs sociaal isolement en eenzaamheid.
We weten al veel over de negatieve gezondheidseffecten van eenzaamheid. Maar je zou ook in het bijzonder verwachten dat sociaal isolement en eenzaamheid negatief uitwerken op de cognitieve vermogens van mensen. Door een gebrek aan de sociale prikkels van dat engagement. Want use it or lose it. En doordat eenzaamheid gepaard gaat met de stress van het gevoel van sociale onveiligheid, die de blik doet vernauwen.
Met die verwachting komen de al bestaande aanwijzingen overeen dat eenzaamheid en sociaal isolement de kans op cognitieve achteruitgang en dementie vergroten. Zie Leefstijl, stress, eenzaamheid en de kans op dementie.
Daar is nu de nieuwe studie Loneliness and Risk of Dementia bijgekomen. De onderzoekers volgden een groep van ruim 12000 Amerikanen van 50 jaar en ouder over een periode van 10 jaar. Van hen was bekend hoe sociaal geïsoleerd en eenzaam ze waren aan het begin van die periode en dat ze toen niet leden aan dementie. Vervolgens werd tweejaarlijks een test afgenomen op cognitieve vermogens (episodisch geheugen, werkgeheugen en terug kunnen tellen).
Daaruit kwam naar voren dat sociaal isolement en eenzaamheid, elk apart, de kans op dementie in die periode van 10 jaar vergrootten, ook als rekening werd gehouden met andere factoren die met dementie samenhangen, zoals diabetes, hoge bloeddruk, roken, depressie en weinig bewegen.
Dat sociaal isolement (de frequentie van sociale contacten) en eenzaamheid (het gevoel) elk apart van invloed waren, wijst erop dat het zowel gaat om het gebrek aan sociale prikkels als om de stress van het gevoel van sociale onveiligheid.
Zie ook Massive study confirms that loneliness increases risk of dementia voor een interview met Angelina Sutin, de eerste auteur van de studie.
Een blog over toepassingen van sociale wetenschap op persoonlijke en maatschappelijke vraagstukken op het gebied van de bevordering van welzijn/gezondheid en pro-sociaal gedrag/coöperatie.
donderdag 31 januari 2019
zondag 27 januari 2019
Zondagochtendmuziek - MICHEL LEGRAND - I WILL WAIT FOR YOU - LES PARAPLUIES DE CHERBOURG
Michel Legrand, componist, arrangeur en jazzpianist, is overleden. Hij is 86 jaar geworden en was al bij zijn leven een legende. Lees in de Volkskrant: Franse componist en Oscarwinnaar Michel Legrand voelde zich thuis in alle muzikale omgevingen. Voor de oudere muziekliefhebbers onder ons was Michel Legrand er altijd weer opnieuw, alsof hij nooit zou weggaan.
Maar zijn muziek blijft. Zoals zijn muziek bij de film Les Parapluies de Cherbourg (1964). Hier een uitvoering van I Will Wait For You in de jazzversie, met Legrand zelf aan de piano. Toronto, Canada, 2001.
Maar zijn muziek blijft. Zoals zijn muziek bij de film Les Parapluies de Cherbourg (1964). Hier een uitvoering van I Will Wait For You in de jazzversie, met Legrand zelf aan de piano. Toronto, Canada, 2001.
woensdag 23 januari 2019
Kunnen we nog wel onszelf zijn? In een toestand van sociale vluchtigheid is voor authenticiteit zelf-compassie nodig
Doordat onze manier van samenleven gekenmerkt wordt door een grote mate van sociale vluchtigheid, bevinden we ons vaak in relaties waarin we elkaar nog niet zo heel goed kennen.
Daardoor voelen we ons vaak onzeker over hoe we ons het beste kunnen gedragen. De ander kent ons niet of nog niet goed en dus zijn we vaak bezig met hoe we over komen en hoe we willen overkomen. En met hoe we een goede indruk kunnen maken en kunnen voorkomen dat we sociale blunders maken.
Dat betekent dat een toestand van sociale vluchtigheid niet bevorderlijk is voor het gevoel jezelf te kunnen zijn, voor het je gedragen volgens je authentieke zelf. Je zult je immers vaak anders voordoen dan je echt bent. Denk ook aan het bericht Waardoor hebben adolescenten eigenlijk niet allemaal het gevoel dat ze zichzelf kunnen zijn?
We zagen eerder dat dat gebrek aan authenticiteit, aan het jezelf kunnen zijn, als onprettig wordt ervaren. Dat mensen zich beter voelen in contacten met vertrouwde anderen dan in vluchtige contacten bleek er aan te liggen dat mensen in die vertrouwde contacten meer het gevoel hadden zichzelf te kunnen zijn. Zie Hoe komt het dat we ons in vertrouwde contacten beter voelen dan in vluchtige contacten?
Maar wat kun je er in je eentje aan doen om je gevoel van authenticiteit te vergroten? Gegeven dat we nu eenmaal met die toestand van sociale vluchtigheid te maken hebben.
Volgens de nieuwe studie A Compassionate Self Is a True Self? Self-Compassion Promotes Subjective Authenticity helpt het als je meer compassie met jezelf hebt.
Als je zelf-compassie hebt, dan ben je in staat om (a) aardig te zijn voor jezelf in plaats van streng en veroordelend, (b) in te zien dat het algemeen menselijk is om fouten te maken en om je wel eens slecht te voelen, en (c) je falen en je pijn met gelijkmoedigheid (mindful) te constateren.
De onderzoekers verwachtten dat je door zelf-compassie minder bang bent voor negatieve oordelen van anderen, dat je je minder snel schaamt en dat je optimistischer in het leven staat. En dat je daardoor vaker het gevoel hebt jezelf te kunnen zijn.
En dat komt ook in grote lijnen uit de verschillende deelstudies die de onderzoekers hebben uitgevoerd. Zo blijkt dat mensen die van zichzelf meer zelf-compassie hebben, ook meer het gevoel hebben zichzelf te zijn. En is het zo dat mensen op dagen waarop ze meer zelf-compassie hadden, ook meer het gevoel van authenticiteit hadden.
En er komen aanwijzingen uit het onderzoek dat het verband tussen zelf-compassie en authenticiteit tot stand komt (statistisch gemediëerd wordt) door de verminderde vrees voor negatieve beoordeling door anderen en door een meer optimistische instelling.
Een en ander suggereert dat een toestand van sociale vluchtigheid een sociale uitdaging is waartegen je beter bestand bent als je in staat bent tot zelf-compassie. Anders gezegd, een toestand waarin verschillen in het vermogen tot zelf-compassie tussen mensen aan het licht komen. Verschillen die niet aan het licht zouden komen in een toestand van onderlinge vertrouwdheid, waarin mensen zichzelf kunnen zijn.
Een toestand dus waarin er vraag ontstaat naar compassietraningen, als een soort substituut voor de vertrouwde sociale contacten die mensen eigenlijk nodig hebben. Denk ook aan dat mooie boek The Compassionate Mind van Paul Gilbert.
Daardoor voelen we ons vaak onzeker over hoe we ons het beste kunnen gedragen. De ander kent ons niet of nog niet goed en dus zijn we vaak bezig met hoe we over komen en hoe we willen overkomen. En met hoe we een goede indruk kunnen maken en kunnen voorkomen dat we sociale blunders maken.
Dat betekent dat een toestand van sociale vluchtigheid niet bevorderlijk is voor het gevoel jezelf te kunnen zijn, voor het je gedragen volgens je authentieke zelf. Je zult je immers vaak anders voordoen dan je echt bent. Denk ook aan het bericht Waardoor hebben adolescenten eigenlijk niet allemaal het gevoel dat ze zichzelf kunnen zijn?
We zagen eerder dat dat gebrek aan authenticiteit, aan het jezelf kunnen zijn, als onprettig wordt ervaren. Dat mensen zich beter voelen in contacten met vertrouwde anderen dan in vluchtige contacten bleek er aan te liggen dat mensen in die vertrouwde contacten meer het gevoel hadden zichzelf te kunnen zijn. Zie Hoe komt het dat we ons in vertrouwde contacten beter voelen dan in vluchtige contacten?
Maar wat kun je er in je eentje aan doen om je gevoel van authenticiteit te vergroten? Gegeven dat we nu eenmaal met die toestand van sociale vluchtigheid te maken hebben.
Volgens de nieuwe studie A Compassionate Self Is a True Self? Self-Compassion Promotes Subjective Authenticity helpt het als je meer compassie met jezelf hebt.
Als je zelf-compassie hebt, dan ben je in staat om (a) aardig te zijn voor jezelf in plaats van streng en veroordelend, (b) in te zien dat het algemeen menselijk is om fouten te maken en om je wel eens slecht te voelen, en (c) je falen en je pijn met gelijkmoedigheid (mindful) te constateren.
De onderzoekers verwachtten dat je door zelf-compassie minder bang bent voor negatieve oordelen van anderen, dat je je minder snel schaamt en dat je optimistischer in het leven staat. En dat je daardoor vaker het gevoel hebt jezelf te kunnen zijn.
En dat komt ook in grote lijnen uit de verschillende deelstudies die de onderzoekers hebben uitgevoerd. Zo blijkt dat mensen die van zichzelf meer zelf-compassie hebben, ook meer het gevoel hebben zichzelf te zijn. En is het zo dat mensen op dagen waarop ze meer zelf-compassie hadden, ook meer het gevoel van authenticiteit hadden.
En er komen aanwijzingen uit het onderzoek dat het verband tussen zelf-compassie en authenticiteit tot stand komt (statistisch gemediëerd wordt) door de verminderde vrees voor negatieve beoordeling door anderen en door een meer optimistische instelling.
Een en ander suggereert dat een toestand van sociale vluchtigheid een sociale uitdaging is waartegen je beter bestand bent als je in staat bent tot zelf-compassie. Anders gezegd, een toestand waarin verschillen in het vermogen tot zelf-compassie tussen mensen aan het licht komen. Verschillen die niet aan het licht zouden komen in een toestand van onderlinge vertrouwdheid, waarin mensen zichzelf kunnen zijn.
Een toestand dus waarin er vraag ontstaat naar compassietraningen, als een soort substituut voor de vertrouwde sociale contacten die mensen eigenlijk nodig hebben. Denk ook aan dat mooie boek The Compassionate Mind van Paul Gilbert.
zondag 20 januari 2019
Zondagochtendmuziek - Trasparente [Transparent] Music Video 2011 - Virpi Räisänen
Violiste en mezzosopraan Virpi Räisänen trad gisteravond op in TivoliVredenburg Utrecht met het Danel Strijkkwartet. Onderdeel van het programma was haar uitvoering van Trasparente van Ilmari Mäenpää, speciaal voor haar en voor de combinatie van viool en stem gecomponeerd.
Prachtig! En daar is ook deze intrigerende film van gemaakt:
Prachtig! En daar is ook deze intrigerende film van gemaakt:
donderdag 17 januari 2019
Hoe absurd is het dat we ons onderwijs zo hebben ingericht dat het nodig is om tweejaarlijks de sociale veiligheid op scholen te monitoren?
De natuurlijke sociale opgroei-omgeving, waarin kinderen sociaal en emotioneel het beste gedijen, is is een leeftijdsheterogene groep van vertrouwde anderen, groter dan het eigen gezin.
In zo'n vertrouwde en veilige omgeving voelen kinderen zich als vanzelfsprekend geaccepteerd en leren ze als onderdeel van hun dagelijks leven de sociale vaardigheden en morele gemeenschapsintuïties die voor het leven in zo'n groep nodig zijn. Onderdeel van dat leerproces is dat ze bij het opgroeien gelegenheid krijgen om zorg te hebben voor jongere kinderen.
Dat arrangement staat bekend als het patroon van cooperative breeding, het gezamenlijk grootbrengen van kinderen, dat ook bij sommige andere diersoorten voorkomt, maar heel kenmerkend is voor de menselijke sociale evolutie. Zie het bericht Over de coöperatieve zorg voor kinderen in de evolutie van zoogdieren en van mensen.
Van die natuurlijke opgroei-omgeving is in onze huidige maatschappij nog maar weinig over. Gezinnen zijn sterk sociaal geïsoleerd, waardoor kinderen veel tijd doorbrengen met alleen de eigen ouders, en buiten het gezin vooral in de leeftijdshomogene groep van medeleerlingen op school. Want in verreweg de meeste scholen is er die leeftijdshomogene groepering, die we ooit, ergens in de loop van de negentiende eeuw, normaal zijn gaan vinden.
Maar in die groep van leeftijdsgenoten is het bepaald niet gegarandeerd dat kinderen er goed in gedijen. Het is bovendien een omgeving waarin kinderen elkaar vaak nog niet zo goed kennen en waarin het er dan al gauw omgaat wie stoer is en wie kwetsbaar is. Anders gezegd, onder leeftijdsgenoten steekt statuscompetitie gemakkelijk de kop op en dat kennen we als het probleem van pesten en gepest worden. Zie Pesten is een vorm van statuscompetitie - Nieuwe aanwijzingen.
Met die leeftijdshomogene groepering op scholen hebben we dus een nieuw probleem gecreëerd: een sociaal onveilige omgeving voor onze kinderen. Niet goed voor die kinderen en niet goed voor het onderwijs. Gelukkig is daar nu al jaren meer aandacht voor. Onderdeel van die aandacht is dat de minister van Onderwijs tweejaarlijks het onderzoek Sociale Veiligheid in en rondom scholen laat uitvoeren. De laatste versie daarvan is van 2018 en kun je hier downloaden.
Volgens die monitor waren in 2018 zo'n 10 procent van de leerlingen op het primair onderwijs een keer per maand of vaker slachtoffer van pesten. Net zoveel als in 2016 en wat minder dan in 2014.
Nee, dat valt helemaal niet mee. Geen kind hoort te worden gepest. En besef dat veel meer kinderen dan die 10 procent getuige zijn van dat pesten. En besef de negatieve invloed daarvan.
Zou het anders kunnen? Jazeker, op die scholen waar kinderen les krijgen in groepen van verschillende leeftijden, zoals op de Jenaplanscholen, blijkt de helft minder te worden gepest. Zie
Pesten moet je niet door leraren laten oplossen. Doe aan leeftijdsmenging.
In zo'n vertrouwde en veilige omgeving voelen kinderen zich als vanzelfsprekend geaccepteerd en leren ze als onderdeel van hun dagelijks leven de sociale vaardigheden en morele gemeenschapsintuïties die voor het leven in zo'n groep nodig zijn. Onderdeel van dat leerproces is dat ze bij het opgroeien gelegenheid krijgen om zorg te hebben voor jongere kinderen.
Dat arrangement staat bekend als het patroon van cooperative breeding, het gezamenlijk grootbrengen van kinderen, dat ook bij sommige andere diersoorten voorkomt, maar heel kenmerkend is voor de menselijke sociale evolutie. Zie het bericht Over de coöperatieve zorg voor kinderen in de evolutie van zoogdieren en van mensen.
Van die natuurlijke opgroei-omgeving is in onze huidige maatschappij nog maar weinig over. Gezinnen zijn sterk sociaal geïsoleerd, waardoor kinderen veel tijd doorbrengen met alleen de eigen ouders, en buiten het gezin vooral in de leeftijdshomogene groep van medeleerlingen op school. Want in verreweg de meeste scholen is er die leeftijdshomogene groepering, die we ooit, ergens in de loop van de negentiende eeuw, normaal zijn gaan vinden.
Maar in die groep van leeftijdsgenoten is het bepaald niet gegarandeerd dat kinderen er goed in gedijen. Het is bovendien een omgeving waarin kinderen elkaar vaak nog niet zo goed kennen en waarin het er dan al gauw omgaat wie stoer is en wie kwetsbaar is. Anders gezegd, onder leeftijdsgenoten steekt statuscompetitie gemakkelijk de kop op en dat kennen we als het probleem van pesten en gepest worden. Zie Pesten is een vorm van statuscompetitie - Nieuwe aanwijzingen.
Met die leeftijdshomogene groepering op scholen hebben we dus een nieuw probleem gecreëerd: een sociaal onveilige omgeving voor onze kinderen. Niet goed voor die kinderen en niet goed voor het onderwijs. Gelukkig is daar nu al jaren meer aandacht voor. Onderdeel van die aandacht is dat de minister van Onderwijs tweejaarlijks het onderzoek Sociale Veiligheid in en rondom scholen laat uitvoeren. De laatste versie daarvan is van 2018 en kun je hier downloaden.
Volgens die monitor waren in 2018 zo'n 10 procent van de leerlingen op het primair onderwijs een keer per maand of vaker slachtoffer van pesten. Net zoveel als in 2016 en wat minder dan in 2014.
Nee, dat valt helemaal niet mee. Geen kind hoort te worden gepest. En besef dat veel meer kinderen dan die 10 procent getuige zijn van dat pesten. En besef de negatieve invloed daarvan.
Zou het anders kunnen? Jazeker, op die scholen waar kinderen les krijgen in groepen van verschillende leeftijden, zoals op de Jenaplanscholen, blijkt de helft minder te worden gepest. Zie
Pesten moet je niet door leraren laten oplossen. Doe aan leeftijdsmenging.
Is het niet absurd dat we die sociale veiligheid op scholen wel tweejaarlijks monitoren, maar niet de meest voor de hand liggende en effectieve maatregel nemen om dat pesten te halveren? Waarom niet op alle scholen die leeftijdsheterogene groepering invoeren, waar de Jenaplanscholen al heel lang goede ervaring mee hebben?
dinsdag 15 januari 2019
Buurten en dorpen horen ontmoetingsplekken te hebben. Maar die zijn er niet meer als vanzelf
In het Friese dorp Nij Beets ging een jaar of vier geleden de laatste dorpssupermarkt ter ziele. Een jaar lang miste het dorp niet alleen een boodschappenwinkel, maar ook een trefpunt. Toen slaagde de melkboer er met steun van de dorpsbewoners in om de dorpswinkel weer tot leven te wekken. De Leeuwarder Courant bericht daar over: De wederopstanding van de dorpswinkel van Nij Beets.
Dat een dorpswinkel niet alleen een economische functie heeft, maar ook een sociale, blijkt eruit dat de winkelier, Sjoerd Fennema, kort na de opening in zijn winkel een gesprek opving tussen twee klanten, allebei Nij Beetsters, die elkaar een jaar lang niet gezien hadden: ,,De lêste kear dat se inoar seagen wie in jier earder, yn ’e Spar doe’t dy noch iepen wie.’’ ("De laatste keer dat ze elkaar zagen was een jaar eerder, in de Spar toen die nog open was.")
Het is een mooie illustratie van een algemener verschijnsel, namelijk dat dorps- en buurtbewoners om elkaar te ontmoeten, en om niet te vervallen in eenzaamheid, ontmoetingsplekken nodig hebben. En dat economische ontwikkelingen als schaalvergroting en ruimtelijke concentratie van voorzieningen tot gevolg kunnen hebben dat ontmoetingsplekken verdwijnen. Zie Steeds minder ontmoetingsplekken door schaalvergroting en ruimtelijke concentratie. Waaruit dit citaat:
Aan de onvervulde behoefte aan ontmoetingsplekken in wijken en buurten zouden commerciële voorzieningen tegemoet kunnen komen, zoals horeca en detailhandel. Hoe kleiner die voorzieningen en hoe meer gespreid, hoe groter de kans dat ze een sociale functie krijgen. Klanten wonen dan dichtbij en treffen herhaaldelijk medebuurtbewoners. Dan is een praatje gauw gemaakt en kan van alles worden uitgewisseld. Kortom, commerciële voorzieningen kunnen een sociale functie hebben.
Maar daarvoor zijn kleinschaligheid en ruimtelijke spreiding nodig. En die zijn niet gegarandeerd als ondernemers en winkelketens zich bij hun vestigingskeuzes onbelemmerd door louter bedrijfseconomische overwegingen kunnen laten leiden.
Wat we dan zien, en wat we de afgelopen halve eeuw hebben gezien, is een proces van schaalvergroting en ruimtelijke concentratie. Zie (nog) eens Geld en ‘de rest’ : Over uitzwerming, teloorgang van gemeenschap en de noodzaak van gemeenschapsbeleid. Winkels en horeca concentreren zich in de binnensteden, omdat ze zo van de aanwezigheid van elkaars klanten profiteren. En hoe hoger de concentratie van klanten, hoe groter je vestiging kan zijn en hoe lager je kosten.Het dorp Nij Beets is er een voorbeeld van dat het soms lukt om deze ontwikkeling te keren. Maar in hetzelfde bericht in de Leeuwarder Courant gaat het ook over het dorp Wijnjewoude, zo'n twintig kilometer verderop, waar het nog niet is gelukt om de gesloten dorpswinkel nieuw leven in te blazen.
Het algemene punt is dat commerciële voorzieningen ook een belangrijke sociale functie kunnen hebben, maar dat die sociale voordelen niet meewegen in de economische afweging over het wel of niet handhaven ervan. En dat die sociale functie zo belangrijk kan zijn dat er een overheidstaak opduikt. Want een overheid bekommert zich natuurlijk niet alleen over onze economische, maar ook over onze sociale welvaart. Nog een citaat:
Een ding is duidelijk: door dat louter economische overwegingen mogen overheersen bij vestigingskeuzes, benutten we niet de mogelijkheden om economische en sociale functies te combineren. Daardoor zien we dat er in buurten te weinig ontmoetingsplekken zijn. Die alleen met veel inspanningen van beroepskrachten en vrijwilligers soms toch nog succesvol tot stand komen. En met subsidies van diezelfde gemeenten die dat proces van schaalvergroting en ruimtelijke concentratie vrij baan geven.
zondag 13 januari 2019
Zondagochtendmuziek - Arrau plays Bach - The Goldberg Variations BWV 988
Gisteravond de indrukwekkende film Cold War gezien van Pawel Pawlikowski. Indrukwekkend door het verhaal, maar vooral door de sobere, ja, zelfs wat afstandelijke manier van filmen. In zwart-wit, wat je het gevoel geeft in een kijkdoos naar het verleden te kijken. Lees hier Coen van Zwol over de film: ‘Cold War’: een meesterlijke film zonder een grammetje vet. En lees hier Dana Linssen: ‘Cold War’ is de ultieme film over ontheemde liefde.
Na het dramatische, maar inderdaad "zonder grammetje vet", gefilmde slot, hoor je het begin van Bachs Goldberg-variaties, gespeeld door Glenn Gould, want je hoort hem mee neuriën. En als je dan blijft zitten om de aftiteling te bekijken, dan luister je eigenlijk ook weer als nieuw naar die noten van Bach.
Daarom vanochtend de Goldberg-variaties. Hier uitgevoerd door de legendarische Claudio Arrau (1903 -1991). Overleden kort na de val van de Muur. Deze uitvoering is van 1942.
Na het dramatische, maar inderdaad "zonder grammetje vet", gefilmde slot, hoor je het begin van Bachs Goldberg-variaties, gespeeld door Glenn Gould, want je hoort hem mee neuriën. En als je dan blijft zitten om de aftiteling te bekijken, dan luister je eigenlijk ook weer als nieuw naar die noten van Bach.
Daarom vanochtend de Goldberg-variaties. Hier uitgevoerd door de legendarische Claudio Arrau (1903 -1991). Overleden kort na de val van de Muur. Deze uitvoering is van 1942.
vrijdag 11 januari 2019
Hebben we nieuwe en jonge politici nodig om de bezuinigingszeepbel (austeriteit) achter ons te kunnen laten? Zoals in de VS Alexandria Ocasio-Cortez?
Het eerste bericht op dit blog over de bezuinigingszeepbel dateert van 21 september 2011. Dat was toen de politici aan beide kanten van de Oceaan massaal en ten onrechte begonnen te geloven dat als reactie op de Grote Financiële Crisis (toen nog meestal kredietcrisis genoemd) overheden zo snel mogelijk hun begrotingstekorten moesten terugdringen.
Bezuinigen moest. Er zat niets anders op, werd ons voorgehouden. Austeriteit (strengheid) werd het nieuwe gebod. Denk in Nederland aan de kabinetten Rutte I (2010 - 2012) en Rutte II (2012 - 2017), waarin het ging om bezuinigingspakketten en het "op orde brengen" van de overheidsfinanciën. Denk aan de eurozone, waarin austeriteit werd opgelegd als het middel om zo snel mogelijk uit de crisis te geraken. Denk aan Groot Brittannië en de bezuinigingsdrift van de regering Cameron.
Maar die golf van bezuinigingspolitiek was niet gebaseerd op verstandige economische overwegingen. Er kwam juist van de kant van economen kritiek. Maar de politici zaten nog gevangen in de analogie van de overheidsbegroting met het huishoudboekje en merkten dat ze daar bij de kiezers goed mee wegkwamen. En de neoliberalen onder hen zagen de kans schoon om hun ideologie van de kleine overheid na te jagen. Er ontwikkelde zich een bezuinigingszeepbel, een toestand van economisch onverstand, waarin politici over elkaar heen buitelden in strengheid en stoerdoenerij in plaats van zich te laten leiden door de economische handboeken.
En dat was ook precies de ontwikkeling die ging optreden. Bizar hoge werkloosheidscijfers en bizar lage rentes. Inzakkende investeringen en daardoor nauwelijks nog productiviteitsgroei. Overheidstekorten werden teruggedrongen, maar ten koste van de economie en van veel ellende onder de bevolking. We leerden het begrip hysterese kennen. Het economisch herstel na een crisis was nog nooit zo traag geweest en er moet worden gevreesd voor blijvende negatieve gevolgen. Lees Hysteresis and fiscal policy during the Global Crisis van Antonio Fatás en Lawrence H. Summers uit 2016.
En gelijk op met dat trage herstel bleef er die opvallende kloof tussen het gevoerde economische beleid en de inzichten van de academische economen. De politici bleven volharden, waardoor hun gedrag op dat van sekteleden ging lijken. Uit 2015: In het Europese economische beleid is nog steeds een sekte aan de macht.
En de vraag die blijft hangen is of die bezuinigingszeepbel ooit nog zal barsten. Zullen de politici ooit nog inzien hoe zeer ze gedwaald hebben?
Daar lijkt veel voor nodig te zijn. Misschien is de lezing waarmee Olivier Blanchard, bepaald niet de minste, op 4 januari de American Economic Association toesprak een gebeurtenis die invloed zal uitoefenen. Je kunt de lezing hier volgen en de tekst lees je hier: Public Debt and Low Interest Rates.
Een korte samenvatting geeft Paul Krugman: Melting Snowballs and the Winter of Debt. Het betoog komt er, ultrakort, op neer dat de vrees voor grote overheidstekorten meestal onterecht is. Zeker zolang de rente lager is dan de economische groei en dat is doorgaans het geval. Bovendien is de vrees dat hoge overheidstekorten slecht zijn voor economische groei meestal ook niet terecht. Lage rentes duiden erop dat de private sector weinig investeert en dan is het juist verstandig om als overheid te investeren in infrastructuur en andere publieke voorzieningen.
En daar komt dus nog bij, Krugman wijst daarop, dat Keynesiaanse argument dat tekorten nodig kunnen zijn om een liquiditeitsval te voorkomen. Krugman sluit af met:
Bezuinigen moest. Er zat niets anders op, werd ons voorgehouden. Austeriteit (strengheid) werd het nieuwe gebod. Denk in Nederland aan de kabinetten Rutte I (2010 - 2012) en Rutte II (2012 - 2017), waarin het ging om bezuinigingspakketten en het "op orde brengen" van de overheidsfinanciën. Denk aan de eurozone, waarin austeriteit werd opgelegd als het middel om zo snel mogelijk uit de crisis te geraken. Denk aan Groot Brittannië en de bezuinigingsdrift van de regering Cameron.
Maar die golf van bezuinigingspolitiek was niet gebaseerd op verstandige economische overwegingen. Er kwam juist van de kant van economen kritiek. Maar de politici zaten nog gevangen in de analogie van de overheidsbegroting met het huishoudboekje en merkten dat ze daar bij de kiezers goed mee wegkwamen. En de neoliberalen onder hen zagen de kans schoon om hun ideologie van de kleine overheid na te jagen. Er ontwikkelde zich een bezuinigingszeepbel, een toestand van economisch onverstand, waarin politici over elkaar heen buitelden in strengheid en stoerdoenerij in plaats van zich te laten leiden door de economische handboeken.
Een citaat uit dat eerste bericht over de bezuinigingszeepbel:
zeepbellen dreigen te ontstaan als mensen te weinig informatie hebben om zelfstandig gefundeerde keuzes te maken. Als ze dan een keuze niet kunnen ontlopen, kopiëren ze het gedrag van anderen. De enkelen die dan als eersten een keuze maken, die ongefundeerd kan zijn, kunnen dan een geweldige invloed hebben.Want die handboeken waarschuwden er juist voor om in tijden van economische neergang, waarin de private sector de hand op de knip houdt en zijn schulden wil aflossen, als overheid ook nog eens op de rem te trappen. Er ontstaat dan immers (Keynes!) een liquiditeitsval, met super lage rentes en hoge werkloosheid. Een evenwicht waaruit moeilijk is te ontsnappen.
En dat was ook precies de ontwikkeling die ging optreden. Bizar hoge werkloosheidscijfers en bizar lage rentes. Inzakkende investeringen en daardoor nauwelijks nog productiviteitsgroei. Overheidstekorten werden teruggedrongen, maar ten koste van de economie en van veel ellende onder de bevolking. We leerden het begrip hysterese kennen. Het economisch herstel na een crisis was nog nooit zo traag geweest en er moet worden gevreesd voor blijvende negatieve gevolgen. Lees Hysteresis and fiscal policy during the Global Crisis van Antonio Fatás en Lawrence H. Summers uit 2016.
En gelijk op met dat trage herstel bleef er die opvallende kloof tussen het gevoerde economische beleid en de inzichten van de academische economen. De politici bleven volharden, waardoor hun gedrag op dat van sekteleden ging lijken. Uit 2015: In het Europese economische beleid is nog steeds een sekte aan de macht.
En de vraag die blijft hangen is of die bezuinigingszeepbel ooit nog zal barsten. Zullen de politici ooit nog inzien hoe zeer ze gedwaald hebben?
Daar lijkt veel voor nodig te zijn. Misschien is de lezing waarmee Olivier Blanchard, bepaald niet de minste, op 4 januari de American Economic Association toesprak een gebeurtenis die invloed zal uitoefenen. Je kunt de lezing hier volgen en de tekst lees je hier: Public Debt and Low Interest Rates.
Een korte samenvatting geeft Paul Krugman: Melting Snowballs and the Winter of Debt. Het betoog komt er, ultrakort, op neer dat de vrees voor grote overheidstekorten meestal onterecht is. Zeker zolang de rente lager is dan de economische groei en dat is doorgaans het geval. Bovendien is de vrees dat hoge overheidstekorten slecht zijn voor economische groei meestal ook niet terecht. Lage rentes duiden erop dat de private sector weinig investeert en dan is het juist verstandig om als overheid te investeren in infrastructuur en andere publieke voorzieningen.
En daar komt dus nog bij, Krugman wijst daarop, dat Keynesiaanse argument dat tekorten nodig kunnen zijn om een liquiditeitsval te voorkomen. Krugman sluit af met:
debt looks like a hugely overblown issue, and the way debt displaced unemployment at the heart of public debate in 2010-2011 just keeps looking worse.
Update. En lees ook Jared Bernstein in de Washington Post: A very good economic idea may be about to replace a very bad one. Een veelzeggend citaat daaruit:
one of my greatest hopes for this paper is that Blanchard’s straightforward analysis, in tandem with his stature, puts a knife through the heart of austerity economics, the heedless, reckless, premature removal of fiscal support from weak economies for no good reason.Misschien hebben we nieuwe en jonge politici nodig voor een echte wending. Zoals in de Verenigde Staten de uit het niets opgedoken en wel heel goed geïnformeerde Alexandria Ocasio-Cortez: Alexandria Ocasio-Cortez says the theory that deficit spending is good for the economy should ‘absolutely’ be part of the conversation.
donderdag 10 januari 2019
Slechte leiders kunnen een slechte invloed hebben. Na de verkiezing van Donald Trump nam op scholen in Republikeinse districten het pesten toe
Eerder stond ik erbij stil dat statuscompetitieve leiders, zoals de kwaadaardige narcist Donald Trump er een is, een slechte invloed kunnen hebben op het gedrag van delen van de bevolking. Daar is voor nodig dat zulke leiders en hun gedrag veel in de media te zien zijn en aan die voorwaarde is wat Trump betreft ruimschoots voldaan.
In dat bericht (volg de link hierboven) ging het o.a. over 54 incidenten verspreid over de Verenigde Staten, waarin een leerling een mede-leerling pest met verwijzing naar Trump als een soort van rechtvaardiging. Met dit citaat uit het bericht van Buzzfeed News:
Dat roept in dit geval de vraag op of "het verschijnsel Trump" ook van invloed is geweest op hoeveel er door leerlingen op Amerikaanse scholen gepest wordt. Zou het zo zijn dat niet alleen Trump vaker bij dat pesten wordt aangeroepen, maar dat het pesten zelf ook is toegenomen? Dat zou je verwachten, als je bedenkt dat pesten een vorm van statuscompetitie is.
En inderdaad, het pas verschenen onderzoek School Teasing and Bullying After the Presidential Election verschaft aanwijzingen in die richting. In de staat Virginia was in de jaren 2013, 2015 en 2017 op scholen onderzoek gedaan naar het schoolklimaat, waarin ook vragen waren gesteld naar pesten. Zo kon worden nagegaan of er na de verkiezing van Trump in 2016 meer gepest werd dan daarvoor.
En dat was inderdaad het geval. Het verschil is natuurlijk maar klein, want er zijn meer factoren van invloed op pesten. Je ziet hier de veranderingen tussen 2015 en 2017 afgebeeld, waarbij blauw staat voor scholen in districten met een grotere voorkeur voor een Republikeinse kandidaat en rood voor scholen in districten met een grotere voorkeur voor een Democratische kandidaat.
In de eerste kolom zie je bijvoorbeeld dat de frequentie van pesten toenam op scholen in Republikeinse districten en zelfs iets afnam op scholen in Democratische districten. Anders gezegd, het "Trump-effect" trad op in die gevallen waarin de kans groter was dat Trump ook als voorbeeld werd gezien. Slechte leiders kunnen een slechte invloed hebben.
In dat bericht (volg de link hierboven) ging het o.a. over 54 incidenten verspreid over de Verenigde Staten, waarin een leerling een mede-leerling pest met verwijzing naar Trump als een soort van rechtvaardiging. Met dit citaat uit het bericht van Buzzfeed News:
On a school bus in San Antonio, Texas, a white eighth-grader said to a Filipino classmate, “You are going to be deported.” In a classroom in Brea, California, a white eighth-grader told a black classmate, “Now that Trump won, you're going to have to go back to Africa, where you belong.” In the hallway of a high school in San Mateo County, California, a white student told two biracial girls to “go back home to whatever country you're from.” In Louisville, Kentucky, a third-grade boy chased a Latina girl around the classroom shouting “Build the wall!” In a stadium parking lot in Jacksonville, Florida, after a high school football game, white students chanted at black students from the opposing school: “Donald Trump! Donald Trump! Donald Trump!”Gegeven de ambivalente menselijke sociale natuur, met gemeenschapsgedrag en statuscompetitiegedrag als aan elkaar tegengestelde gedragspatronen die klaarliggen om uitgevoerd te worden als het overeenkomstige gedrag maar genoeg in de sociale omgeving voorkomt, kun je je voorstellen dat het aan de macht en in de media komen van een statuscompetitieve leider invloed kan hebben. Meestal overheerst (gelukkig) het gemeenschapsgedrag, voortkomend uit empathie met anderen, maar statuscompetitiegedrag, voortkomend uit egoïsme en de zucht tot overheersing van anderen, kan ook gemakkelijk door in het oog springende voorbeelden uitgelokt worden.
Dat roept in dit geval de vraag op of "het verschijnsel Trump" ook van invloed is geweest op hoeveel er door leerlingen op Amerikaanse scholen gepest wordt. Zou het zo zijn dat niet alleen Trump vaker bij dat pesten wordt aangeroepen, maar dat het pesten zelf ook is toegenomen? Dat zou je verwachten, als je bedenkt dat pesten een vorm van statuscompetitie is.
En inderdaad, het pas verschenen onderzoek School Teasing and Bullying After the Presidential Election verschaft aanwijzingen in die richting. In de staat Virginia was in de jaren 2013, 2015 en 2017 op scholen onderzoek gedaan naar het schoolklimaat, waarin ook vragen waren gesteld naar pesten. Zo kon worden nagegaan of er na de verkiezing van Trump in 2016 meer gepest werd dan daarvoor.
En dat was inderdaad het geval. Het verschil is natuurlijk maar klein, want er zijn meer factoren van invloed op pesten. Je ziet hier de veranderingen tussen 2015 en 2017 afgebeeld, waarbij blauw staat voor scholen in districten met een grotere voorkeur voor een Republikeinse kandidaat en rood voor scholen in districten met een grotere voorkeur voor een Democratische kandidaat.
In de eerste kolom zie je bijvoorbeeld dat de frequentie van pesten toenam op scholen in Republikeinse districten en zelfs iets afnam op scholen in Democratische districten. Anders gezegd, het "Trump-effect" trad op in die gevallen waarin de kans groter was dat Trump ook als voorbeeld werd gezien. Slechte leiders kunnen een slechte invloed hebben.
maandag 7 januari 2019
Is in Nederland het recht op het absolute bestaansminimum wel gegarandeerd? Nee dus
De zorg die de overheid (en dus wij met zijn allen) voor de bestaanszekerheid van iedereen behoort te hebben, is vastgelegd in Artikel 20 van de Grondwet. En uitgewerkt in wetten en regels omtrent de sociale zekerheid en de bijstand. In de regels van de verzorgingsstaat.
Een bijzondere uitwerking van die zorg is de verplichting van de Belastingdienst om bij loonbeslag in geval van schulden rekening te houden met de beslagvrije voet, dat gedeelte van het inkomen dat als het absolute bestaansminimum mag worden beschouwd. Dat deel dus dat altijd in stand hoort te blijven.
Als dat laatste niet gegarandeerd is, dan kun je wel stellen dat de overheidszorg voor de bestaanszekerheid niet wordt uitgeoefend.
En dat laatste lijkt helaas in ons land het geval te zijn. Al in 2015 (!) schreef ik daarover in het bericht
Onze morele intuïties en de zorg voor kwetsbaren, met de link naar het blog op Sociaalweb. Dat ging over het besluit van de Nationale Ombudsman dat de Belastingdienst die beslagvrije voet ten alle tijden dient te respecteren, in voorkomende gevallen ook met terugwerkende kracht. En dat de Belastingdienst hier een zorgplicht heeft, dus zich er zelf dient van te vergewissen dat het bestaansminimum altijd in acht wordt genomen.
Een bijzondere uitwerking van die zorg is de verplichting van de Belastingdienst om bij loonbeslag in geval van schulden rekening te houden met de beslagvrije voet, dat gedeelte van het inkomen dat als het absolute bestaansminimum mag worden beschouwd. Dat deel dus dat altijd in stand hoort te blijven.
Als dat laatste niet gegarandeerd is, dan kun je wel stellen dat de overheidszorg voor de bestaanszekerheid niet wordt uitgeoefend.
En dat laatste lijkt helaas in ons land het geval te zijn. Al in 2015 (!) schreef ik daarover in het bericht
Onze morele intuïties en de zorg voor kwetsbaren, met de link naar het blog op Sociaalweb. Dat ging over het besluit van de Nationale Ombudsman dat de Belastingdienst die beslagvrije voet ten alle tijden dient te respecteren, in voorkomende gevallen ook met terugwerkende kracht. En dat de Belastingdienst hier een zorgplicht heeft, dus zich er zelf dient van te vergewissen dat het bestaansminimum altijd in acht wordt genomen.
Dat zou ook vanzelf moeten spreken, denk je dan. In een verzorgingsstaat. Maar ja, sinds de ideologie van het neoliberalisme heeft postgevat, is het niet meer zo vanzelfsprekend dat onze overheid de bestaanszekerheid van haar burgers een hoge prioriteit geeft. Zie Heeft de, politiek gemotiveerde, toename van bestaansonzekerheid de tegenstellingen aangewakkerd?
Maar goed, dat bericht dateerde van 2015. We zijn nu 2019 en de Belastingdienst zal die zorgplicht nu toch wel in acht nemen?
Nee, dat blijkt niet het geval te zijn. Een en ander zou geregeld worden in de Wet vereenvoudiging beslagvrije voet, maar de implementatie van die wet is uitgesteld en zal nu waarschijnlijk pas in 2021 ingaan. Vandaag bericht Binnenlands Bestuur dat hierover vragen zijn gesteld door de CDA-Tweede Kamerleden René Peters en Pieter Omtzigt (hulde!) aan de staatssecretarissen Menno Snel (Financiën) en Tamara van Ark (Sociale Zaken en Werkgelegenheid): UITERST KRITISCHE VRAGEN OVER UITSTEL NIEUWE BESLAGVRIJE VOET.
Uit die vragen blijkt ook dat er in juni vorig jaar een uitvoeringstoets is geweest door de Belastingdienst met "alarmerende resultaten", hetgeen ten onrechte niet met de Tweede Kamer is gedeeld. Ook wijzen de Kamerleden erop dat de toenmalige Nationale Ombudsman Alex Brenninkmeijer in 2013 al (!) waarschuwde dat overheden de beslagvrije voet regelmatig niet respecteren.
Je kunt moeilijk anders dan je afvragen of we nog wel een overheid hebben die de zorg voor het absolute bestaansminimum, en dus voor bestaanszekerheid, serieus neemt.
zondag 6 januari 2019
Zondagochtendmuziek - "Four Silesian Melodies" ViolUNTi performs Lutoslawski
Deze zondag de "Four Silesian Melodies" van de Poolse componist Witold Lutoslawski (1913 - 1994).
Omdat ze me doen denken aan de Roemeense Volksdansen van Béla Bartók.
Maar vooral ook omdat ik deze week met mijn hoofd in Polen zat. En dat kwam weer doordat ik de roman Drive Your Plow Over The Bones Of The Dead van de Poolse schrijfster Olga Tokarczuk las. Het boek is uit 2009, maar deze vertaling uit het Pools is van vorig jaar. De titel is een citaat uit een gedicht van William Blake, de Engelse Romantische dichter en schilder.
Hoewel Tokarczuk vorig jaar jaar de Man Booker Prize won, had ik niet eerder van haar gehoord. Ik zag dit boek bij Broese liggen en de eerste pagina beviel me. Bovendien las ik in het dankwoord dat zij de roman geschreven had tijdens een verblijf aan het Netherlands Institute for Advanced Science (NIAS), waar ikzelf lang geleden, toen het nog in Wassenaar zetelde, een jaar doorbracht. Niet dat dat laatste er iets toe deed, maar toch schiep het een band.
De roman speelt zich af in het Poolse Silezië, tegen de grens met Tsjechië, wat ook de geboortegrond is van Tokarczuk. Dat laatste werd mij pas duidelijk toen ik haar, nadat ik het boek uit had, ging googelen en onder meer dit boeiende interview met haar bekeek.
En wat me bij dat kijken meteen trof is hoe sterk de schrijfster overeenkwam met het beeld dat ik mij had gemaakt van de vrouwelijke hoofdpersoon van de roman. Het was alsof ik haar herkende. De roman is intrigerend, verrassend en geestig en kun je, naar de vorm, ook lezen als een detective.
Tokarczuk is in Polen een kritische publieke intellectueel. Lees vooral ook dit artikel dat de Guardian aan haar wijdde: Olga Tokarczuk: ‘I was very naive. I thought Poland would be able to discuss the dark areas of our history’.
Maar omdat dit niet de zondagochtendliteratuur is, maar de zondagochtendmuziek, zocht ik iets van Lutoslawski. En zo kwam ik terecht bij die Vier Silezische Melodieën. Die zo goed aansluiten bij dat Silezische landschap zoals dat in de roman wordt beschreven.
Omdat ze me doen denken aan de Roemeense Volksdansen van Béla Bartók.
Maar vooral ook omdat ik deze week met mijn hoofd in Polen zat. En dat kwam weer doordat ik de roman Drive Your Plow Over The Bones Of The Dead van de Poolse schrijfster Olga Tokarczuk las. Het boek is uit 2009, maar deze vertaling uit het Pools is van vorig jaar. De titel is een citaat uit een gedicht van William Blake, de Engelse Romantische dichter en schilder.
Hoewel Tokarczuk vorig jaar jaar de Man Booker Prize won, had ik niet eerder van haar gehoord. Ik zag dit boek bij Broese liggen en de eerste pagina beviel me. Bovendien las ik in het dankwoord dat zij de roman geschreven had tijdens een verblijf aan het Netherlands Institute for Advanced Science (NIAS), waar ikzelf lang geleden, toen het nog in Wassenaar zetelde, een jaar doorbracht. Niet dat dat laatste er iets toe deed, maar toch schiep het een band.
De roman speelt zich af in het Poolse Silezië, tegen de grens met Tsjechië, wat ook de geboortegrond is van Tokarczuk. Dat laatste werd mij pas duidelijk toen ik haar, nadat ik het boek uit had, ging googelen en onder meer dit boeiende interview met haar bekeek.
En wat me bij dat kijken meteen trof is hoe sterk de schrijfster overeenkwam met het beeld dat ik mij had gemaakt van de vrouwelijke hoofdpersoon van de roman. Het was alsof ik haar herkende. De roman is intrigerend, verrassend en geestig en kun je, naar de vorm, ook lezen als een detective.
Tokarczuk is in Polen een kritische publieke intellectueel. Lees vooral ook dit artikel dat de Guardian aan haar wijdde: Olga Tokarczuk: ‘I was very naive. I thought Poland would be able to discuss the dark areas of our history’.
Maar omdat dit niet de zondagochtendliteratuur is, maar de zondagochtendmuziek, zocht ik iets van Lutoslawski. En zo kwam ik terecht bij die Vier Silezische Melodieën. Die zo goed aansluiten bij dat Silezische landschap zoals dat in de roman wordt beschreven.
vrijdag 4 januari 2019
Bij gehuwden met een paar goede vrienden zijn echtelijke conflicten minder stressvol
In een maatschappij zoals die waarin wij leven, kennen we een historisch gezien hoge mate van sociaal isolement van gezinnen. Dat isolement lijkt bovendien nog steeds toe te nemen, blijkend uit de aanwijzingen dat we steeds minder bij elkaar op bezoek gaan. Zie verder ook de berichten achter het label sociaal isolement van gezinnen.
Dat gezinnen zo sociaal geïsoleerd leven, en dus zo weinig contacten hebben buiten het gezin, heeft grote nadelen. Want mensen zijn een groepsdier, met sociale behoeften die uitgaan boven de wel heel kleine groep van het eigen gezin. Dat isolement is niet goed voor hoe kinderen opgroeien. Maar ook vergroot het de kans op conflicten tussen partners, ja zelfs op huiselijk geweld, en op echtscheidingen.
Het nieuwe onderzoek The Importance of a Few Good Friends: Perceived Network Support Moderates the Association Between Daily Marital Conflict and Diurnal Cortisol laat nu zien dat de conflicten binnen het huwelijk minder stressvol zijn als je buiten je huwelijk een paar goede vrienden hebt.
De onderzoekers lieten jonggehuwden een dagboekje bijhouden waaruit kon worden opgemaakt hoe vaak er conflicten waren. Daarnaast werd hen gevraagd om gedurende zes dagen 's ochtends en 's avonds hun speeksel op te sturen, waarmee het dagelijks verloop van het cortisolniveau kon worden vastgesteld, een maat voor de ervaren stress.
Het bleek toen dat voor degenen die buiten het huwelijk een paar goede vrienden hadden de conflicten die er waren met minder stress gepaard gingen in vergelijking met degenen die niet een paar goede vrienden hadden.
De sociale inbedding van de relatie zorgde ervoor dat de conflicten minder bedreigend waren. Als je als groepsdier voor de bevrediging van je sociale behoeften heel uitsluitend bent aangewezen op die ene partner, dan is een conflict stressvoller dan wanneer je ook nog bij anderen terechtkunt.
In dat laatste geval is een conflict minder beladen. Wat gepaard zal gaan met een meer ontspannen relatie, waarin je best wel eens ruzie kunt hebben. En waarin dus de kans op echtscheiding kleiner zal zijn.
Dat gezinnen zo sociaal geïsoleerd leven, en dus zo weinig contacten hebben buiten het gezin, heeft grote nadelen. Want mensen zijn een groepsdier, met sociale behoeften die uitgaan boven de wel heel kleine groep van het eigen gezin. Dat isolement is niet goed voor hoe kinderen opgroeien. Maar ook vergroot het de kans op conflicten tussen partners, ja zelfs op huiselijk geweld, en op echtscheidingen.
Het nieuwe onderzoek The Importance of a Few Good Friends: Perceived Network Support Moderates the Association Between Daily Marital Conflict and Diurnal Cortisol laat nu zien dat de conflicten binnen het huwelijk minder stressvol zijn als je buiten je huwelijk een paar goede vrienden hebt.
De onderzoekers lieten jonggehuwden een dagboekje bijhouden waaruit kon worden opgemaakt hoe vaak er conflicten waren. Daarnaast werd hen gevraagd om gedurende zes dagen 's ochtends en 's avonds hun speeksel op te sturen, waarmee het dagelijks verloop van het cortisolniveau kon worden vastgesteld, een maat voor de ervaren stress.
Het bleek toen dat voor degenen die buiten het huwelijk een paar goede vrienden hadden de conflicten die er waren met minder stress gepaard gingen in vergelijking met degenen die niet een paar goede vrienden hadden.
De sociale inbedding van de relatie zorgde ervoor dat de conflicten minder bedreigend waren. Als je als groepsdier voor de bevrediging van je sociale behoeften heel uitsluitend bent aangewezen op die ene partner, dan is een conflict stressvoller dan wanneer je ook nog bij anderen terechtkunt.
In dat laatste geval is een conflict minder beladen. Wat gepaard zal gaan met een meer ontspannen relatie, waarin je best wel eens ruzie kunt hebben. En waarin dus de kans op echtscheiding kleiner zal zijn.
woensdag 2 januari 2019
Judith Rich Harris overleden. Ze dwong ons om anders en beter te kijken naar de rol van ouders in het opgroeien van kinderen
Update. Meer lezen over en van Judith Rich Harris? Edge besteedt nu uitgebreid aandacht aan haar werk en haar invloed: Judith Rich Harris: 1938 - 2018.
Ooit hebben we eens bedacht dat bij de goede ontwikkeling van kinderen alles draait om de goede opvoeding door de ouders. Het is in onze maatschappij niet gegarandeerd dat kinderen zich gunstig ontwikkelen, dat ze verantwoordelijkheid leren dragen voor zichzelf en voor anderen. Het is niet zeker dat ze in een positief ontwikkelingstraject terecht komen, wat o.a. wil zeggen dat ze het goed doen op school en dat ze geen last krijgen van gedragsproblemen of van depressie, eetstoornissen, zelfbeschadiging en suïcidale gedachten. Maar om voor elkaar te krijgen dat het met kinderen goed gaat, is het eerst en vooral nodig dat ze goed worden opgevoed.
Ik noemde dat eerder de mythe van de opvoedbaarheid. Zie Moreel besef en de "fallacy of misplaced concreteness": opvoeders en God en De hechtingstheorie van Bowlby en de mythe van de opvoedbaarheid. Met de achterliggende gedachte dat kinderen in onze maatschappij al heel snel doorhebben dat ze hun toekomstige leven niet in het ouderlijk gezin zullen doorbrengen en zich dus oriënteren op de buitenwereld. Wat vooral de wereld is van de leeftijdsgenoten, de peers. Waardoor de invloed van die buitenwereld op hun latere gedrag veel groter is dan de invloed van de ouders. En dat heeft er natuurlijk mee te maken dat onze gezinnen vergaand sociaal zijn geïsoleerd.
Toch is de neiging groot om te denken dat ouders heel veel invloed op hun kinderen hebben. En dat het dus goed is om te bevorderen dat ouders hun kinderen goed opvoeden. Die gedachte ligt ook ten grondslag aan ons jeugdbeleid, aan de opvoedondersteuning en aan al die andere opvoedinterventies. Zie Jeugdzorg en de taaie mythe van de opvoedbaarheid.
Mijn betoog over die mythe van de opvoedbaarheid is sterk beïnvloed door het voor het eerst in 1998 verschenen boek The Nurture Assumption. Why Children Turn Out The Way They Do van Judith Rich Harris, vertaald als Het misverstand opvoeding. Harris laat in dat boek zien dat het vele onderzoek dat suggereert dat ouders door hen op te voeden (of niet) zoveel invloed op hun kinderen hebben, er aan lijdt dat geen rekening is gehouden met de genetische component. Door de genetische overeenkomst tussen ouders en hun kinderen ontstaat ook altijd een deel van de overeenkomsten in hun gedrag. Als bijvoorbeeld ouders snel agressief zijn, dan dragen ze die aanleg over op hun kinderen. Rechtstreeks, via de gemeenschappelijke genen, en daarbovenop via de huiselijke omgeving, waar geweld nogal eens wil voorkomen.
Wat zou er gebeuren als je onderzoek zou kunnen doen waarin je biologische kinderen en geadopteerde kinderen vergelijkt? Als de stelling van het misverstand opvoeding klopt, dan zou je moeten zien dat je bij die biologische kinderen wel effecten ziet van het opvoedingsgedrag van de ouders, maar bij de geadopteerde kinderen niet. En dan zou dus blijken dat het hele "opvoedingseffect" weg verklaard wordt door de genetische component.
Precies zulk onderzoek is nu net verschenen. Het gaat om de studie The role of parenting in the prediction of criminal involvement: Findings from a nationally representative sample of youth and a sample of adopted youth (betaalpoort). De onderzoekers keken naar de invloed van verschillende kenmerken van de ouders op de kans dat hun kinderen met de politie in aanraking kwamen, werden veroordeeld of gedetineerd waren geweest. De kans zeg maar op een vorm van negatief ontwikkelingstraject. Bij die ouderkenmerken ging het om zaken als betrokkenheid bij de kinderen, de zorg voor de kinderen en de mate van intimiteit (alles zoals gezien door het kind).
Het blijkt dan dat er bij de biologische kinderen wel significante verbanden bestaan tussen de ouderkenmerken en de kans op dat negatieve ontwikkelingstraject, maar bij de geadopteerde kinderen in het geheel niet.
En dat is dus een aanwijzing dat die invloed van de biologische ouders op hun kind bovenal tot stand komt door de genetische component. Dat is interessant, want eerdere aanwijzingen kwamen vooral uit het bekende tweelingenonderzoek, waarin broers/zussen, twee-eiige en een-eiige tweelingen worden vergeleken. Er valt wat voor te zeggen dat de beste vergelijking is die tussen biologische en geadopteerde kinderen. En de uitkomst daarvan blijkt dus overeen te komen met de stelling van het misverstand opvoeding en met die van de mythe van de opvoedbaarheid.
Judit Rich Harris is vorige week zaterdag overleden. Ze is 80 jaar geworden. Nadat ze als psycholoog cum laude was afgestudeerd, liep haar academische carrière vast. Mede doordat ze door een slepende ziekte aan huis gebonden was, ging ze inleidende handboeken psychologie schrijven. Dat bracht haar ertoe om zich op een breed terrein te oriënteren en de wetenschappelijke literatuur bij te houden.
Door de vergaande specialisering is dat aan de universiteiten een zeldzaamheid geworden. En dat verklaart misschien dat zij wel en de universitaire onderzoekers niet, tot een belangrijke ontdekking kwam.
De ontdekking namelijk dat een omvangrijk terrein van onderzoek, dat naar de invloed van ouders op hun kinderen, op een heel verkeerd spoor zat. En zit, want veel van dat soort onderzoek is gewoon doorgegaan.
Daarover publiceerde ze in 1998 het boek The Nuture Assumption. Why Children Turn Out The Way They Do, dat veel ophef teweegbracht.Ik schreef daarover in 2015 het bericht dat je hieronder in zijn geheel kunt (her)lezen.
Het is mijn eerbetoon aan Judith Rich Harris. Lees ook het in memoriam dat gisteren in de New York Times verscheen: Judith Rich Harris, Who Played Down the Role of Parents, Dies at 80.
Nieuwe aanwijzingen voor het misverstand opvoeding en de de mythe van de opvoedbaarheid
Ooit hebben we eens bedacht dat bij de goede ontwikkeling van kinderen alles draait om de goede opvoeding door de ouders. Het is in onze maatschappij niet gegarandeerd dat kinderen zich gunstig ontwikkelen, dat ze verantwoordelijkheid leren dragen voor zichzelf en voor anderen. Het is niet zeker dat ze in een positief ontwikkelingstraject terecht komen, wat o.a. wil zeggen dat ze het goed doen op school en dat ze geen last krijgen van gedragsproblemen of van depressie, eetstoornissen, zelfbeschadiging en suïcidale gedachten. Maar om voor elkaar te krijgen dat het met kinderen goed gaat, is het eerst en vooral nodig dat ze goed worden opgevoed.
Ik noemde dat eerder de mythe van de opvoedbaarheid. Zie Moreel besef en de "fallacy of misplaced concreteness": opvoeders en God en De hechtingstheorie van Bowlby en de mythe van de opvoedbaarheid. Met de achterliggende gedachte dat kinderen in onze maatschappij al heel snel doorhebben dat ze hun toekomstige leven niet in het ouderlijk gezin zullen doorbrengen en zich dus oriënteren op de buitenwereld. Wat vooral de wereld is van de leeftijdsgenoten, de peers. Waardoor de invloed van die buitenwereld op hun latere gedrag veel groter is dan de invloed van de ouders. En dat heeft er natuurlijk mee te maken dat onze gezinnen vergaand sociaal zijn geïsoleerd.
Toch is de neiging groot om te denken dat ouders heel veel invloed op hun kinderen hebben. En dat het dus goed is om te bevorderen dat ouders hun kinderen goed opvoeden. Die gedachte ligt ook ten grondslag aan ons jeugdbeleid, aan de opvoedondersteuning en aan al die andere opvoedinterventies. Zie Jeugdzorg en de taaie mythe van de opvoedbaarheid.
Mijn betoog over die mythe van de opvoedbaarheid is sterk beïnvloed door het voor het eerst in 1998 verschenen boek The Nurture Assumption. Why Children Turn Out The Way They Do van Judith Rich Harris, vertaald als Het misverstand opvoeding. Harris laat in dat boek zien dat het vele onderzoek dat suggereert dat ouders door hen op te voeden (of niet) zoveel invloed op hun kinderen hebben, er aan lijdt dat geen rekening is gehouden met de genetische component. Door de genetische overeenkomst tussen ouders en hun kinderen ontstaat ook altijd een deel van de overeenkomsten in hun gedrag. Als bijvoorbeeld ouders snel agressief zijn, dan dragen ze die aanleg over op hun kinderen. Rechtstreeks, via de gemeenschappelijke genen, en daarbovenop via de huiselijke omgeving, waar geweld nogal eens wil voorkomen.
Wat zou er gebeuren als je onderzoek zou kunnen doen waarin je biologische kinderen en geadopteerde kinderen vergelijkt? Als de stelling van het misverstand opvoeding klopt, dan zou je moeten zien dat je bij die biologische kinderen wel effecten ziet van het opvoedingsgedrag van de ouders, maar bij de geadopteerde kinderen niet. En dan zou dus blijken dat het hele "opvoedingseffect" weg verklaard wordt door de genetische component.
Precies zulk onderzoek is nu net verschenen. Het gaat om de studie The role of parenting in the prediction of criminal involvement: Findings from a nationally representative sample of youth and a sample of adopted youth (betaalpoort). De onderzoekers keken naar de invloed van verschillende kenmerken van de ouders op de kans dat hun kinderen met de politie in aanraking kwamen, werden veroordeeld of gedetineerd waren geweest. De kans zeg maar op een vorm van negatief ontwikkelingstraject. Bij die ouderkenmerken ging het om zaken als betrokkenheid bij de kinderen, de zorg voor de kinderen en de mate van intimiteit (alles zoals gezien door het kind).
Het blijkt dan dat er bij de biologische kinderen wel significante verbanden bestaan tussen de ouderkenmerken en de kans op dat negatieve ontwikkelingstraject, maar bij de geadopteerde kinderen in het geheel niet.
En dat is dus een aanwijzing dat die invloed van de biologische ouders op hun kind bovenal tot stand komt door de genetische component. Dat is interessant, want eerdere aanwijzingen kwamen vooral uit het bekende tweelingenonderzoek, waarin broers/zussen, twee-eiige en een-eiige tweelingen worden vergeleken. Er valt wat voor te zeggen dat de beste vergelijking is die tussen biologische en geadopteerde kinderen. En de uitkomst daarvan blijkt dus overeen te komen met de stelling van het misverstand opvoeding en met die van de mythe van de opvoedbaarheid.
Abonneren op:
Posts (Atom)