Eerder, in 2022, in delen verschenen op dit blog.
Wat het betekent om niet zelfbewustzijn en taal te hebben - maar wel geheugen. Neem nu planten.
Zolang leven bestaat, zijn organismen geselecteerd op het goed
gebruik maken van de omgeving waarin ze zich bevinden, als het om
planten gaat, en om het zich in een gunstige omgeving te bevinden, als
het om dieren gaat. Dat betekent dat ze geselecteerd zijn op het goed
kunnen waarnemen van de omgeving en op het in staat zijn te leren van
die opgedane "ervaringen". Daar is weer voor nodig dat ze een geheugen
hebben, waarin die ervaringen worden opgeslagen.
Om inzicht te
krijgen in wat het betekent om, als mensen, naast dat geheugen ook taal
en zelfbewustzijn te hebben, lijkt het goed om eerst zo goed mogelijk te
begrijpen wat de afwezigheid daarvan betekent.
Al weer een tijd geleden las ik Plantenrevolutie. Hoe planten onze toekomst bepalen
van Stefano Mancuso. Ik pakte het er nu weer even bij en sloeg het
eerste hoofdstuk, met de titel Geheugen zonder brein. Het eerste van de
twee delen van dat hoofdstuk is getiteld "Dieren of planten: de ervaring
leert" en dat begint met:
Ik
heb me altijd al beziggehouden met de intelligentie van planten, dus
het was onvermijdelijk dat ik ook hun geheugen zou bestuderen. Dat
klinkt misschien vreemd. Maar als je erover nadenkt, kun je je makkelijk
voorstellen dat intelligentie niet het product is van het werk van
slechts één orgaan, maar dat ze inherent is aan leven, ongeacht of er
wel of geen brein is. Vanuit dit gezichtspunt zij planten het
duidelijkste bewijs dat hersenen 'toeval' zijn, een eigenschap die
slechts in een gering aantal levende wezens, namelijk de dieren, is
geëvolueerd, terwijl in het overgrote deel van de levende wezens,
namelijk de plantaardige organismen, intelligentie zich heeft ontwikkeld
zonder een gespecialiseerd orgaan. Ik kan me echter geen enkel type
intelligentie voorstellen dat geen eigen vorm van geheugen heeft, hoe
merkwaardig die vorm misschien ook is.
(...)
zonder geheugen is het onmogelijk om te leren en leren is een van de
vereisten voor intelligentie. We kunnen ons geen intelligent wezen
voorstellen dat de doeltreffendheid van zijn reactie niet verbetert
wanneer hij herhaaldelijk te maken heeft met hetzelfde soort problemen.
(...)
Deze gouden
regel gaat ook op voor planten: wanneer bekende problemen zich in de
loop van hun leven herhalen, reageren zij altijd op de efficiëntste
manier. Dit zou niet mogelijk zijn zonder het vermogen om de informatie
de relevant is om die specifieke obstakels te overwinnen, ergens op te
slaan. Oftewel: dit zou niet mogelijk zijn zonder geheugen.
Mancuso geeft dan het voorbeeld van de olijfboom. ( Hij is Italiaan en hoogleraar aan de universiteit van Florence.)
Als
die wordt blootgesteld aan stress, zoals droogte, een hoog zoutgehalte
in de bodem of iets dergelijks, zal hij in reactie hierop zijn eigen
anatomie en metabolisme zodanig aanpassen dat hij kan overleven. Tot nu
toe ie hier niets vreemds aan de hand. Maar als diezelfde boom na
verloop van tijd opnieuw wordt blootgesteld aan dezelfde prikkel,
misschien zelfs met een hogere intensiteit, zien we dat er iets
verrassend gebeurt: de plant reageert beter op de stress. Hij heeft dus
een les geleerd! Ergens heeft hij sporen opgeslagen van de oplossingen
die hij de eerste keer heeft gebruikt, en heeft die snel opgehaald toen
ze nodig waren om zo efficiënt en nauwkeurig mogelijk te reageren.
Kortom, hij heeft van de beste reacties geleerd, ze in zijn geheugen
opgeslagen en daarmee zijn overlevingskansen vergroot.
Geheugen moet er dus al heel snel in de evolutie zijn geweest. Wat is daar later allemaal bijgekomen? En hoe?
Leven is geheugen en dus intelligentie. Niet om het in stand te houden, maar om het voortdurend weder op te bouwen
Geheugen moet er dus al heel snel in de evolutie zijn geweest. Dat is niet verwonderlijk, want leven en vooral in leven blijven
veronderstelt dat je van ervaringen kunt leren. Leren om
omgevingsgevaren af te wenden en om te profiteren van de mogelijkheden
die de omgeving biedt.
Die "intelligentie" was er zodra het leven
ontstond. Wij denken bij intelligentie al snel aan die van onszelf, dus
aan een organisme met een centraal zenuwstelsel. Maar intelligentie is
er zodra er gedrag is en gedrag zonder tenminste enige mate van
intelligentie verdient de naam gedrag niet.
Geheugen
staat dus in dienst van het leven. Niet zozeer om dat leven "in stand
te houden", maar om het voortdurend "weder op te bouwen". Dat laatste
ontleen ik aan Vanuit de plant gezien. Pleidooi voor een plantaardige planeet
van Arjen Mulder, dat ik nu bijna uit heb. Een mooie aanvulling op
Plantenrevolutie. Hoe planten onze toekomst bepalen van Stefano Mancuso. Daar kom ik zo op terug, maar eerst
even over Arjen Mulder.
Tussen
haakjes: het zal te maken hebben met de dreigingen van de
klimaatverandering dat er weer zo veel aandacht is voor het
plantenleven. Weer, want die aandacht was er al wel in de negentiende
eeuw, met het botanische werk van Charles Darwin (1809 - 1882). Darwin
was met On the Origin of Species (1859) en The Descent of Man
(1871) niet alleen de grondlegger van de evolutietheorie, hij was ook
en vooral een groot botanicus. Daarover is er het prachtige boek Botanische revolutie. De plantenleer van Charles Darwin
van Norbert Peeters. Tussen nog weer andere haakjes: mijn interesse in
planten zal er ook mee te maken hebben dat ik samen met Nicoline een
moestuin heb. De voorgezaaide kapucijners staan sinds eergisteren in de
volle grond. Morgen volgen de tuinbonen.
Het
mooie van Arjen Mulder is dat hij op allerlei zaken wijst die je
eigenlijk zou moeten weten, maar waar je meestal niet bij stilstaat.
Zoals dat inzicht dat leven zichzelf niet "in stand houdt", maar
zichzelf voortdurend opnieuw opbouwt. Op p. 133-135 lees je:
Alle
bouwstenen van levende lichamen, alle organen en cellen en moleculen
hebben de neiging na enige tijd spontaan uit elkaar te vallen.
Biochemische krachten zijn niet zo sterk (...) Lichamen houden niet
zichzelf in stand, dat kan niet, leven is vergankelijk. Wat ze wel doen,
is zichzelf continu wederopbouwen, tegen elk onvermijdelijk verval in.
Een lichaam onderhoudt zichzelf, vervangt wat kapotgaat en maakt nieuw
wat verdwijnt. Leven is instabiel en is daardoor in staat ook de
elementen instabiel te houden, bereid het leven te dragen. Levende
organismen onderscheiden zich van dode dingen doordat ze - letterlijk -
onophoudelijk zichzelf voortbrengen. Productieproces en product vallen
samen.
Dit voor alle leven kenmerkende voortdurende herstelproces heet autopoiesis, zelfmaking. De term is in 1984 bedacht door de Chilenen Humberto Matuarana en Francesco Varela, die verduidelijkten:
Autopoiesis is het mechanisme dat levende wezens tot autonome systemen maakt.
Autonoom wil zeggen: op eigen kracht levend. (...)
Ooit
meende men dat de drager van de erfelijke code een molecuul moest zijn
dat miljoenen jaren meegaat en ongewijzigd van generatie op generatie
wordt doorgegeven. Het idee dat dit molecuul zou kunnen breken en weer
aan elkaar worden geplakt, al dan niet op dezelfde plek, deed men af als
onzin, eerder horror dan humor. En toch is dat wat er de hele tijd
gebeurt. Zelfs moleculen die aan alle kanten zijn ingepakt en
afgeschermd, zoals het DNA in zijn chromosoom, blijken niet bestand
tegen de man met de zeis. De basenparen en fosfaatgroepen in de dubbele
helix laten spontaan los en moeten telkens opnieuw aan elkaar worden
gekoppeld, wil de keten niet bezwijken. En dat is nog maar een molecuul.
Kun je nagaan hoe groot de verwoestingen en reconstructiewerken een
niveau hoger moeten zijn, in de cel als geheel, of de organen, of de
lichamen. (...) En dan gaan plantencellen nog lang mee, weken tot
maanden. Cellen in de darmwand van een mens sterven al na een etmaal en
drijven dan weg richting de uitgang.
Het geheugen was de eerste grote, ja, grootste, stap in de evolutie - en het mechanisme ervan is nog steeds een mysterie
Zodra het eerste leven ontstond, was er meteen het probleem van de
instandhouding ervan. Of beter gezegd, het handhaven van de voorwaarden
waaronder leven zichzelf voortdurend opnieuw opbouwt. De eerste eencelligen grensden zich met een membraan van de buitenwereld
af, maar waren voor hun voortdurende heropbouw van die buitenwereld
afhankelijk.
Dat betekende dat die aangrenzende buitenwereld
gunstig of ongunstig kon zijn. Gunstig in de zin van de energie
verschaffend die voor dat leven nodig was. En ongunstig in de zin van
voor dat leven bedreigend. Daarmee lag de aanvangsvoorwaarde klaar voor
het zich in de loop van de evolutie ontwikkelen van intelligentie, van
het vermogen om de omgeving te leren kennen, ervan te profiteren en om
bedreigingen en gevaren het hoofd te bieden. Hoe meer ontwikkeld dat
vermogen, hoe groter de kans op "gedrag" dat bijdraagt aan overleving en
vermenigvuldiging.
Een cruciaal element van intelligentie is
het kunnen leren van wat er in het verleden is voorgevallen, dus van
"ervaringen". En daar is weer voor nodig dat je die ervaringen op kunt
slaan. Dat je kunt onthouden. Een geheugen hebt. Een geheugen moet er
dus al heel vroeg in de evolutie zijn geweest.
De bioloog Stefano Mancuso vertelt over de interesse van Jean-Baptiste de Lamarck
(1744 - 1829), die van de theorie van de overerving van verworven
eigenschappen (het Lamarckisme), in het gedrag van het
kruidje-roer-mij-niet (Mimosa pudica). Het was Lamarck opgevallen
dat dat plantje na herhaalde aanrakingen stopte met het sluiten van
zijn blaadjes, terwijl er weinig redenen waren aan te nemen dat dat kwam
door een te laag energieniveau ("vermoeidheid"). Samen met een collega
schreef hij een artikel voor de Botanische Sociëteit over een onderzoek
dat was uitgevoerd door René Desfontaines (1750 - 1833), dat eruit
bestond dat met een flink aantal plantjes een koetsrit door de hobbelige
straten van Parijs werd gemaakt. De student die het onderzoek
uitvoerde, zag dat de plantjes bij de eerste trillingen van de koets hun
blaadjes sloten. Maar ook zag hij dat ze na verloop van enige tijd hun
blaadjes weer openden, terwijl de straten even hobbelig bleven. De
student noteerde dat de plantjes begonnen te wennen (Mancuso, Plantenrevolutie, p. 21-2).
Dat
wees dus op het bestaan van geheugen. Die eerste trillingen wezen op
gevaar, op de mogelijkheid van beschadiging, maar toen zich die na
verloop van tijd niet voordeed, "besloten" de plantjes dat deze nieuwe
omstandigheden niet langer als gevaarlijk hoefden te worden
"beoordeeld".
Hoe kon dat? Dat was een interessante vraag, maar
dat artikeltje van Lamarck en collega werd al gauw weer vergeten. Totdat
Mancuso het opdiepte en in zijn laboratorium een proefopstelling maakte
om het experiment te herhalen. Preciezer: om na te gaan of het
kruidje-roer-mij-niet in staat was om een bekend geworden prikkel te
onderscheiden van een nieuwe prikkel. De onderzoekers maakten een
apparaat waarmee de plantjes konden worden onderworpen aan een val van
ongeveer tien centimeter. De blaadjes sloten zich, maar stopten daarmee
na ongeveer zeven, acht herhalingen. Elke volgende val werd "met
vorstelijke onverschilligheid" (p. 24) genegeerd.
Maar was dat
alleen maar "vermoeidheid" of "hadden de planten werkelijk begrepen dat
er niets te vrezen was"? Om dat na te gaan werden ze vervolgens in
horizontale richting heen en weer geschud. Een nieuwe onbekende prikkel
dus. Dat er geen vermoeidheid in het spel was, bleek er uit dat ze
onmiddellijk hun blaadjes sloten. Er dreigde een nieuw gevaar. Ze waren
in staat om een bekende, vertrouwd geworden prikkel te onderscheiden van
een nieuwe.
Werden die "ervaringen" opgeslagen? Was er een
geheugen? Jazeker, want nadat de plantjes veertig dagen met rust waren
gelaten, reageerden ze nog steeds niet op de val, maar wel op de
horizontale trilling. Ze hadden kennis over de werkelijkheid opgeslagen
in hun geheugen. Die veertig dagen is volgens Mancuso "heel lang
vergeleken met de standaardduur van het geheugen van veel insecten, en
even lang als het geheugen van verschillende hogere diersoorten"(p.25).
Mancuso: "Hoe zo'n mechanisme functioneert in breinloze wezens als planten is nog steeds een mysterie." (p.25).
Een
mysterie waarmee de evolutie een aanvang nam. Op de basis waarvan veel
later wij mensen op het toneel verschenen, toegerust met taal en
zelfbewustzijn. Eigenlijk is die eerste stap, die van het mysterie van
het geheugen, een veel grotere stap dan die van taal en zelfbewustzijn.
Dat zijn maar recente toevoegingen, waarvan we het belang geneigd zijn
te overschatten.
Draait alles in de evolutie om vertrouwdheid? Jazeker, niet alleen bij dieren, maar ook al bij planten
Nu we hebben vastgesteld dat het ontstaan van geheugen, het vermogen
om ervaringen op te slaan en terug te roepen, de wellicht grootste en
onvermijdelijk eerste stap in de evolutie van het leven moet zijn
geweest, is het zaak om stil te staan bij het verband met het belang van
vertrouwdheid.
Het
belang van vertrouwdheid werd mij duidelijk als een afgeleide van het
cruciale belang van veiligheid of onveiligheid van de omgeving waarin
een organisme zich bevindt. Ik redeneerde dat levende wezens altijd
veiligheid zoeken en onveiligheid uit de weg proberen te gaan en dat
vertrouwdheid van de omgeving een aanwijzing is voor veiligheid. Als je
je in een vertrouwde omgeving bevindt en je je dat realiseert, dan ben
je nog in leven en is die omgeving kennelijk veilig.
We zien dat
hier het geheugen al in werking is. Doordat ervaringen kunnen worden bewaard, kan de vertrouwdheid
met een omgeving (of met een soortgenoot) groeien en opgemerkt worden.
Denk aan de eerdere berichten over vertrouwdheid als de proximate verklaring voor pro-sociaal gedrag (gemeenschapsgedrag) in verband met de ultimate verklaringen van wederkerigheidsaltruïsme en verwantschapsaltruïsme. Zie Draait alles om vertrouwdheid? en Berust wederkerigheid op vertrouwdheid of op berekening? en Over vertrouwdheid en het verschil tussen een ultimate en een proximate verklaring.
De neiging tot gemeenschapsgedrag kan worden doorgegeven aan
volgende generaties als er een genetische grondslag voor is en als dat
gedrag ten goede komt aan anderen met diezelfde genetische grondslag.
Dus aan verwanten of aan anderen waarmee gemeenschapsgedrag wordt
uitgewisseld. Maar daarvoor is niet nodig dat die verwantschap of die
uitwisseling perfect worden herkend, vertrouwdheid volstaat. Verwanten
groeien meestal samen op en zijn dus elkaar vertrouwd. En
uitwisselingspartners ('vrienden") zijn elkaar vertrouwd door die
geschiedenis van uitwisseling. Vandaar die vraag: Draait alles om
vertrouwdheid?
Daar op terugkijkend, moet ik mezelf op een punt
corrigeren. Want ik nam aan dat die hang naar vertrouwdheid de evolutie
binnenkwam op het moment dat organismen zich "uit zichzelf" gingen
voortbewegen, op het moment dus dat wat wij dieren noemen ontstonden. In
het bericht Ontstond de hang naar vertrouwdheid op het moment in de evolutie dat levende wezens zich gingen voortbewegen? stelde ik dat weliswaar als vraag, maar ik ging er gemakshalve maar vanuit dat het antwoord bevestigend was.
Daar had ik wat dieper over moeten nadenken. Want wat blijkt dus,
ook planten, althans zoals vastgesteld bij het kruidje-roer-mij-niet,
hebben een geheugen en zijn dus in staat om een vertrouwde, en dus
veilige, prikkel te onderscheiden van een nieuwe. Planten kunnen zich
weliswaar niet verplaatsen, maar ze kunnen wel omgevingsveranderingen
(prikkels) registreren en die registraties ("ervaringen") opslaan. Ze
hebben dus, geheel bij afwezigheid van een zenuwstelsel, wel zoiets als
een geheugen en dus het vermogen om vertrouwd te onderscheiden van
nieuw.
Dus: draait alles in de evolutie om vertrouwdheid? Jazeker, niet alleen bij dieren, maar ook al bij planten.
Dat maakt de vraag naar dat "mysterie" van het mechanisme achter het geheugen des te dringender.
Over epigenetische veranderingen als mechanisme van geheugen - en over de Hongerwinter
Hoe zit dat met het mysterie van het functioneren van het geheugen in breinloze wezens als planten? We kwamen al tot de conclusie dat geheugen of zoiets als wat wij
geheugen noemen er al vanaf het begin van de evolutie moet zijn geweest.
Omdat elk organisme voor zijn voortbestaan afhankelijk is van zijn
omgeving, van het gebruik maken van wat de omgeving te bieden heeft en
van het zich wapenen tegen de gevaren die zich voordoen. Anders gezegd,
het gaat om het kunnen onderscheiden tussen een veilige omgeving en een
onveilige omgeving en daar is waarneming, opslag van ervaringen
(geheugen) en gebruik maken daarvan (leren, intelligentie) voor nodig.
Dat
wijzelf en algemener: dieren met een centraal zenuwstelsel, geheugen
hebben, vinden we niet gek. Maar planten? Hoe doen die dat dan?
Dat
is een belangrijke vraag omdat het geheugen van dieren ergens in de
loop van de evolutie is ontstaan en dat zal, zoals altijd in de
evolutie, gebeurd zijn op de basis van wat er al was. En dat wat er al
was, is misschien het mechanisme van dat geheugen van planten.
Stefano Mancuso schrijft daarover in Plantenrevolutie. Hoe planten onze toekomst bepalen op p. 25-6:
Talloze
onderzoeken, met name op het gebied van de invloed van stress op het
geheugen, lijken aan te tonen dat epigenetica van essentieel belang is
bij het ontstaan van stressgerelateerde herinneringen. Epigenetica
beschrijft de erfelijkheid van variaties die niet zijn toe te schrijven
aan veranderingen in de DNA-sequentie. Het gaat dus om veranderingen -
zoals die van de histonen, eiwitten met als voornaamste taak het organiseren an het DNA, of methylering,
de verbinding van een methylgroep (CH3-groep) met een nucleobase van
het DNA - waardoor de genexpressie wel verandert maar de gensequentie
niet.
Zie over epigenetica de webpagina van erfelijkheid.nl. Daar lees je dat
genen
door bijvoorbeeld stress, roken of eetgewoontes aan of juist uit worden
gezet. Op een gen ligt de informatie om een eiwit aan te maken. Al deze
eiwitten hebben een taak in het lichaam. Als een gen actief is, kan
eiwit kan zijn werk doen. Als het gen inactief wordt, wordt het eiwit
niet meer gemaakt en kan het eiwit zijn taak niet meer uitvoeren. Gaat
het bijvoorbeeld om een eiwit dat een rol speelt bij de ontwikkeling van
de hersenen? Dan kan het inactief maken van dit eiwit er voor zorgen
dat er iets mis gaat met de ontwikkeling van de hersenen.
Terwijl
het DNA vastligt, kunnen ervaringen (stress, roken, eetgewoontes) er
dus voor zorgen dat genen aan of uit worden gezet. Als voorbeeld worden
de epigenetische veranderingen genoemd die optraden bij kinderen die
tijdens de Hongerwinter van 1944-45 werden verwekt. Het Leids Universitair Medisch Centrum vertelt over het onderzoek dat werd gedaan naar die kinderen toen ze rond de zestig jaar waren.
Doordat
in de Hongerwinter maar een kwart van de hoeveelheid voedsel
beschikbaar was van wat een mens nodig heeft, werden de groeigenen van
de nog ongeboren kinderen anders afgesteld. Dit zorgde ervoor dat ze
toch met een normaal lichaamsgewicht geboren werden. (Er zal zich een parent-offspring conflict
hebben voorgedaan.) Maar die andere afstelling bleef na de geboorte en
in hun latere leven bestaan (geheugen!), waardoor ze in een omgeving met
meer dan genoeg voedsel een grotere kans op gezondheidsproblemen kregen
(een hogere cholesterolspiegel in het bloed). Doordat die afstelling
van genen voor een groot deel gebeurt in de eerste weken na de
bevruchting, kan het dus gebeuren dat een epigenetische aanpassing aan
de omgeving die op korte termijn gunstig is, denk aan dat normale
geboortegewicht, dat op langere termijn niet is.
Hier
zien we dus een mogelijk mechanisme van geheugen dat zijn werk doet via
epigenetische veranderingen. Naar ik aanneem een mechanisme dat
gemiddeld genomen in het evolutionaire verleden heeft bijgedragen aan
overleving. Want tegenover die grotere kans op gezondheidsproblemen op
latere leeftijd in een omgeving met meer dan genoeg voedsel, staat naar
alle waarschijnlijkheid dat die Hongerwinterkinderen beter voorbereid
waren op nieuwe hongerperiodes. Dat epigenetische geheugen "gaat ervan
uit" dat wat nu gebeurt, later nog een keer kan gebeuren. (Ik ben zelf
in juni 1943 geboren, eerder dus dan de Hongerwinter, maar bovendien in
Friesland, waar ook in 1944-45 genoeg voedsel beschikbaar was.)
Zien
we dan datzelfde epigenetische geheugen bij planten?
Ook zonder een zenuwstelsel is leren en geheugen, en dus intelligentie, mogelijk
Hoe
kunnen planten de informatie uit hun omgeving opslaan en daarvan leren
terwijl ze niet zoals wij een perifeer en centraal (hersenen,
ruggenmerg) zenuwstelsel hebben? Die vraag is interessant omdat voor
alles wat leeft geldt dat het in staat moet zijn tot leren en aanpassing
en dus in die zin "intelligent" moet zijn. Hoe kun je intelligent zijn
zonder een zenuwstelsel?
We
zagen al dat er een epigenetisch mechanisme valt aan te wijzen, dat er
voor zorgt dat opgedane ervaringen genen aan of uit kunnen zetten. Bij volwassenen die als nog ongeboren kind
de Hongerwinter van 1944-45 hadden ervaren, vond een aanpassing plaats aan een
omgeving met weinig voedsel, waardoor ze beter voorbereid waren op
nieuwe periodes van honger. Alleen, die periodes deden zich niet voor,
integendeel er was steeds meer dan genoeg voedsel. Daardoor ontwikkelden
ze op latere leeftijd gezondheidsproblemen (door een hogere
cholesterolspiegel). Dat epigenetische proces "ging ervan" uit dat wat
eenmaal gebeurt (voedselschaarste), nog een keer kan gebeuren en dat het
maar beter is om daarop voorbereid te zijn.
Uit
die studie die ik hierboven noem, maak ik op dat zulke epigenetische
veranderingen, die dus bij mensen zowel als planten kunnen optreden,
zich voltrekken door middel van calcium signalering. Cellen communiceren met elkaar door calciumionen (Ca2+) en kunnen zo concentraties van eiwitten, waaronder calmoduline (CaM) beïnvloeden en zo de expressie van genen bepalen. In de woorden van de onderzoekers: The Ca2+/CaM signalling system controls the expression of
genes whether their transcription occurs in the neurons of a big-brained
animal (Limback-Stokin et al. 2004) or in the root apex cells of a plant (Kim et al. 2009). This might be the starting point from which a minute, yet measurable Ca2+/CaM signal acting on voltage-gated ion channels (Halling et al. 2005) and their production of electrical waves (Yellen 1998), culminates in the formation of memories and expression of the most remarkable behaviours in animals [e.g. Aplysia (Esdin et al. 2010)] and plants alike.
Wat
we vermoedden, dat ook zonder een zenuwstelsel, leren en geheugen, en
dus intelligentie, mogelijk is, dat klopt. Er voltrekt zich in planten,
maar ook in ons, een proces van calciumsignalering dat een intelligentie
mogelijk maakt die analoog is aan onze "zenuwstelsel-intelligentie".
Conclusie van de onderzoekers:
Because
of the very fact that much of the advances in learning research come
from humans and animals, the acquisition and use of information through
the learning process is implicitly accepted to be contingent on neuronal
processes (or artificial neural networks modelled on their biological
counterparts, in the case of machines), a view that inevitably excludes
non-neural organisms such as plants from the behavioral realm of
learning, memory and decision-making (but see Trewavas
2003).
What we have shown here, however, leads to one clear, albeit quite
different, conclusion: the process of remembering may not require the
conventional neural networks and pathways of animals; brains and neurons
are just one possible, undeniably sophisticated, solution, but they may
not be a necessary requirement for learning.
Voor
leren en geheugen, en dus voor intelligentie, is niet een zenuwstelsel
nodig. Dat je dat als een verrassend inzicht kunt ervaren, zal er aan
liggen dat wij ons maar moeilijk kunnen losmaken van hoe wij met onze
intelligentie in de wereld staan.
Als
intelligentie zo onlosmakelijk is verbonden met alle leven, dan zou het
dus ook moeten zijn aan te wijzen bij evolutionair oudere organismen,
zoals bacteriën. Dan zouden die op zijn minst geheugen moeten hebben en
dat is volgens de studie Memory in bacteria and phage van Josep Casadesús en Richard D’Ari inderdaad het geval.