Update. Lees nu ook Sander van Walsum in de Volkskrant: De Joden? Die konden zich beter gedeisd houden. Van Walsum herinnert eraan dat de naoorlogse zuiveringscommissie ook al hard oordeelde over de meegaandheid van de Nederlandse overheidsdienaren tijdens de bezetting. Een citaat:
De houding die Rutte hekelde, werd bij uitstek belichaamd door Karel Johannes Frederiks, secretaris-generaal van Binnenlandse Zaken en feitelijk de hoogste Nederlandse gezagsdrager tijdens de bezetting. Ook Frederiks was geen nazivriend. Integendeel: hij poogde de invloed van de NSB op het openbaar bestuur zo klein mogelijk te houden. Om dat te bereiken, was hij - naar het oordeel van de naoorlogse zuiveringscommissie - de Duitsers echter onaanvaardbaar ver tegemoet gekomen. De commissie kenschetste zijn beleid in maritieme bewoordingen: 'schipperen, meevaren, laveeren, bakzeil halen, dobberen en afhouden'. Met mensen als Frederiks hadden de Duitsers de NSB helemaal niet nodig.
Wat we nu weten, wisten we dus toen ook al. Het was helemaal niet raar geweest als die excuses niet pas in 2020, maar 75 jaar eerder waren aangeboden.
Onze minister-president heeft eergisteren, tijdens de Nationale Auschwitzherdenking te Amsterdam, namens de regering excuses aangeboden voor het overheidshandelen tijdens de bezetting van 1940 - 1945. Je kunt
zijn toespraak hier nalezen. Een citaat:
Toen een groep landgenoten onder een moorddadig regime apart werd gezet, buitengesloten en ontmenselijkt, zijn we tekortgeschoten. Toen het gezag een bedreiging werd, zijn onze overheidsinstanties tekortgeschoten, als hoeders van recht en veiligheid.
Zeker, ook binnen de overheid was er individueel verzet, maar te veel Nederlandse functionarissen voerden uit wat de bezetter van hen vroeg. Anderen verdroegen het grote kwaad in de hoop nog iets goeds te kunnen doen – wat soms lukte, maar veel vaker niet. En de bittere consequenties van registratie en deportatie werden niet tijdig en niet voldoende onderkend.
Nu de laatste overlevenden nog onder ons zijn, bied ik vandaag namens de regering excuses aan voor het overheidshandelen van toen. Dat doe ik in het besef dat geen woord zoiets groots en gruwelijks als de Holocaust ooit kan omvatten.
Je kunt er twee vragen over stellen. Als eerste, hoe te verklaren dat het met die officiële erkenning van het tekort geschoten zijn en met het aanbieden van excuses zo lang heeft geduurd? Hoe kan het dat er 75 jaar over heen moest gaan?
En als tweede, hoe dat tekort schieten te verklaren? Waardoor kwam het dat Nederlandse ambtenaren, uitzonderingen daargelaten, zo gewillig uitvoerden wat de bezetter van hen vroeg? Waardoor kon een zo groot deel van de joodse inwoners van ons land (
naar schatting 73 procent) door de Duitsers worden afgevoerd en vermoord?
Hoe kon het dat de spoorwegen hen zo massaal naar het doorgangskamp Westerbork vervoerde, waar voor de Duitsers omgerekend naar nu circa 2,5 miljoen euro betaalden? Terwijl de "passagiers" ook nog gewoon hun eigen kaartje moesten betalen?
De NS bood daarvoor in 2005 haar excuses aan. Vorig jaar gevolgd door het besluit een schadevergoeding aan de nog overlevenden toe te kennen. Zie NS trekt 40 tot 50 miljoen euro uit voor het compenseren van Holocaustslachtoffers.
Sociaalwetenschappelijk gezien moeten de antwoorden op beide vragen wel te maken hebben met de sterke menselijke neiging tot beïnvloedbaarheid. Onder omstandigheden van individuele onzekerheid over wat het juiste gedrag is of over de gevolgen van het eigen gedrag, laten mensen zich sterk leiden door het gedrag van anderen. Het lijkt dan het veiligst om te doen wat anderen doen. Je kunt het mis hebben, maar liever samen met anderen de verkeerde weg ingeslagen dan in je eentje de goede weg.
Denk in dat verband aan de
tweede stelling van de Dual Mode-theorie. Mensen zijn in staat tot gemeenschapsgedrag, maar ook tot statuscompetitiegedrag. En laten zich bij de keuze tussen die twee sterk leiden door het gedrag dat ze in hun omgeving het meeste waarnemen.
In die jaren van de bezetting, om me nu te beperken tot die tweede vraag, bestond er natuurlijk die grote onzekerheid. Zowel over het risico dat je kon lopen als je verzet zou bieden, als over de bereidheid van anderen om mee te doen. Waarbij het individuele risico naar verwachting zou afnemen hoe meer anderen zouden meedoen.
Er was de Februaristaking in 1941, als reactie op de eerste razzia's in Amsterdam, die even informatie verschafte over die bereidheid van anderen. Maar de Duitsers wisten die te onderdrukken. Kennelijk waren de voorwaarden niet aanwezig voor een massiever en langer volgehouden verzet. Als de Nederlandse bevolking op grotere schaal was opgestaan en als de overheidsdienaren geweigerd hadden om de Duitse opdrachten uit te voeren, dan, ja, dan waren er misschien ook doden gevallen, maar was het percentage vermoorde Joodse inwoners misschien aanzienlijk lager geweest.
Ten aanzien van die vraag naar de voorwaarden is er wel gewezen op de vergelijking met wat er in Denemarken gebeurde. Daar over schreef Bo Lidegaard het boek
Landgenoten. Het 'wonder van Denemarken'. Hoe de joodse inwoners in 1943 werden gered door het moedige optreden van de bevolking.
Want in Denemarken kwam, ik citeer de achterflap, in september 1943 een grootscheepse actie op gang om de joodse inwoners te redden en naar Zweden te brengen. De meesten van hen overleefden de naziterreur en troffen na de oorlog hun huizen en bezittingen precies zo aan als ze die hadden achtergelaten.
Een misschien doorslaggevend verschil met ons land was dat de Deense regering en het koningshuis na de bezetting in 1940 aanbleven. Anders gezegd, ze accepteerden een "vreedzame bezetting". Dat had voor de Denen als voordeel dat de instituties van de democratie intact bleven. Waar tegenover stond dat veel van de Deense landbouwproductie in Duitsland terechtkwam en dat de Duitse bezettingsmacht beperkt in omvang kon blijven.
Dit alles tegenover de vlucht in mei 1940 van de Nederlandse regering en het koningshuis naar Engeland. Waardoor de Duitsers een rijkscommissaris (Seiss-Inquart) konden aanstellen die in feite het wettig gezag overnam
.
Daardoor bleven er in Denemarken een koning en een regering die openlijk verzet konden bieden toen de Duitsers ook de Deense joden wilden deporteren. Koning Christiaan X moet verklaard hebben dat hij zelf ook de davidsster zou gaan dragen als dat zou worden opgelegd aan zijn joodse onderdanen. Dergelijke berichten moeten invloed op de Denen hebben gehad en hen hebben geholpen bij het bepalen van wat het juiste gedrag was. Ook al omdat mensen van elkaar wisten dat ze van die berichten op de hoogte waren.
Dat zal een element zijn geweest van de voorwaarden waaronder de Denen wel en de Nederlanders niet massaal in actie kwamen om hun joodse landgenoten te redden.
Bo Lidegaard concludeert aan het eind van zijn boek (p. 418) over de rol van de Deense politieke leiders:
De grootste helden van de redding waren misschien wel de politieke leiders, die in een decennium waarin het heel gewoon was geworden om te spreken over 'wij' en 'zij' de moed hadden om vast te houden aan de uitgangspunten van de democratie: dat alle burgers zijn onderworpen aan dezelfde wetten en aanspraak kunnen maken op dezelfde gerechtigheid.
Waarbij je natuurlijk ook moet bedenken dat de Denen het voordeel hadden dat Zweden zo dichtbij lag dat je in een nacht met een bootje heen en weer kon.
En je moet bedenken dat natuurlijk ook in Nederland mensen hun leven hebben gewaagd om hun joodse landgenoten te redden.
Ik ben in juni 1943 geboren midden in Friesland en ik denk nu aan mijn vader. Ook al door de relatief beperkte aanwezigheid van de Duitsers in Friesland, konden veel joodse Nederlanders bij boeren onderduiken. Boeren waren bereid om dat risico te nemen, maar het hielp wel als daar extra levensmiddelen tegenover stonden. Daar werd voor gezorgd. Er was de Landelijke Organisatie (LO) voor hulp aan onderduikers. Mijn vader werkte daar aan mee door op de slachterij waar hij werkte overdag porties vlees apart te leggen en die 's nachts met zijn roeibootje op te halen. Zodat die over de boerderijen konden worden verspreid. Zonder risico was dat natuurlijk niet.