woensdag 29 januari 2020

Aanwijzingen voor het vermoeden dat de toename van bestaansonzekerheid een belangrijke oorzaak was van het toegenomen rechts-extremistisch populisme blijven komen.

Aanwijzingen voor het vermoeden dat de toename van bestaansonzekerheid een belangrijke oorzaak was van het toegenomen rechts-extremistisch populisme blijven komen. In The Great Recession and the Rise of Populism doet Evgenia Passari verslag van een analyse van veranderingen in werkloosheid en veranderingen in de aanhang van populistische partijen in 220 regio's in 26 Europese landen tussen 2000 en 2017. De volledige analyse is na te lezen in The European Trust Crisis and the Rise of Populism.

De uitkomst is in het onderstaande plaatje samen te vatten. Daarin worden die landen onderscheiden in Centrum (Oostenrijk, België, Frankrijk, Duitsland, Nederland, Zwitserland), Noord (Denemarken, Finland, IJsland, Ierland, Verenigd Koninkrijk), Oost (Bulgarije, Tsjechië, Estland, Hongarije, Polen, Roemenië, Slovakije, Slovenië) en Zuid (Cyprus, Griekenland, Italië, Portugal, Spanje).

Al met al zie je dat een toename van werkloosheid gepaard gaat met een toename van de aanhang van populistische partijen. Een werkloosheidstoename van een procent wordt gevolgd door een  groei van stemmen op populistische partijen van een procent. En we weten dat een toename van werkloosheid gepaard gaat met een toename van bestaansonzekerheid, niet alleen van hen die werkloos werden, maar ook van degenen die vrezen het te worden. Als het bestaan onzekerder wordt, als mensen zich onveiliger en bedreigd voelen, dan zijn ze vatbaarder voor populistische boodschappen.



Dat zou er aan kunnen liggen dat mensen door die grotere bestaansonzekerheid het vertrouwen verliezen in het politieke establishment, in hun parlement en in de instellingen van de Europese Unie. En dat blijkt uit analyses van de data van de European Social Survey over de periode tussen 2000 en 2014 ook precies het geval te zijn.

Dat het een met het ander samenhangt is plausibel als je bedenkt dat er in diezelfde periode geen verband was tussen de toename van werkloosheid en het interpersonele vertrouwen (het vertrouwen in andere mensen).

Interessant is dat toenames van werkloosheid ook gepaard gaan met een negatievere houding tegenover immigranten, maar dan specifiek in de zin dat de toename van immigranten wordt gezien als een economische bedreiging. Er is geen aanwijzing voor toenames van aanhang voor de populistische stelling dat immigranten een culturele bedreiging zouden vormen.

Wat betekent dit nu voor het beleid? Evgenia Passari is daar heel duidelijk over: ga niet mee met met dat culturele anti-immigranten frame, maar doe wat aan die bestaansonzekerheid. Voorkom werkloosheid door anticyclisch macro-economisch en fiscaal beleid:
If populism is entrenched in deeply rooted cultural differences, addressing it is a non-trivial endeavor. Our results, however, show that the rise in unemployment results in increased support for anti-establishment parties via the loss of trust in political institutions. Economic factors seem to be an important part of the populism story, and a key determinant of its recent pan-European electoral success. This presents an exceptional opportunity to address populism through the implementation of countercyclical macroeconomic and fiscal policies that will fight unemployment and foster growth.

dinsdag 28 januari 2020

Over hoe het kon dat zoveel joodse Nederlanders in 40 - 45 werden gedeporteerd en vermoord

Update. Lees nu ook Sander van Walsum in de Volkskrant: De Joden? Die konden zich beter gedeisd houden. Van Walsum herinnert eraan dat de naoorlogse zuiveringscommissie ook al hard oordeelde over de meegaandheid van de Nederlandse overheidsdienaren tijdens de bezetting. Een citaat:
De houding die Rutte hekelde, werd bij uitstek belichaamd door Karel Johannes Frederiks, secretaris-generaal van Binnenlandse Zaken en feitelijk de hoogste Nederlandse gezagsdrager tijdens de bezetting. Ook Frederiks was geen nazivriend. Integendeel: hij poogde de invloed van de NSB op het openbaar bestuur zo klein mogelijk te houden. Om dat te bereiken, was hij - naar het oordeel van de naoorlogse zuiveringscommissie - de Duitsers echter onaanvaardbaar ver tegemoet gekomen. De commissie kenschetste zijn beleid in maritieme bewoordingen: 'schipperen, meevaren, laveeren, bakzeil halen, dobberen en afhouden'. Met mensen als Frederiks hadden de Duitsers de NSB helemaal niet nodig.
Wat we nu weten, wisten we dus toen ook al. Het was helemaal niet raar geweest als die excuses niet pas in 2020, maar 75 jaar eerder waren aangeboden.
Onze minister-president heeft eergisteren, tijdens de Nationale Auschwitzherdenking te Amsterdam, namens de regering excuses aangeboden voor het overheidshandelen tijdens de bezetting van 1940 - 1945. Je kunt zijn toespraak hier nalezen. Een citaat:
Toen een groep landgenoten onder een moorddadig regime apart werd gezet, buitengesloten en ontmenselijkt, zijn we tekortgeschoten. Toen het gezag een bedreiging werd, zijn onze overheidsinstanties tekortgeschoten, als hoeders van recht en veiligheid.

Zeker, ook binnen de overheid was er individueel verzet, maar te veel Nederlandse functionarissen voerden uit wat de bezetter van hen vroeg. Anderen verdroegen het grote kwaad in de hoop nog iets goeds te kunnen doen – wat soms lukte, maar veel vaker niet. En de bittere consequenties van registratie en deportatie werden niet tijdig en niet voldoende onderkend.

Nu de laatste overlevenden nog onder ons zijn, bied ik vandaag namens de regering excuses aan voor het overheidshandelen van toen. Dat doe ik in het besef dat geen woord zoiets groots en gruwelijks als de Holocaust ooit kan omvatten.
Je kunt er twee vragen over stellen. Als eerste, hoe te verklaren dat het met die officiële erkenning van het tekort geschoten zijn en met het aanbieden van excuses zo lang heeft geduurd? Hoe kan het dat er 75 jaar over heen moest gaan?

En als tweede, hoe dat tekort schieten te verklaren? Waardoor kwam het dat Nederlandse ambtenaren, uitzonderingen daargelaten, zo gewillig uitvoerden wat de bezetter van hen vroeg? Waardoor kon een zo groot deel van de joodse inwoners van ons land (naar schatting 73 procent) door de Duitsers worden afgevoerd en vermoord?

Hoe kon het dat de spoorwegen hen zo massaal naar het doorgangskamp Westerbork vervoerde, waar voor de Duitsers omgerekend naar nu circa 2,5 miljoen euro betaalden? Terwijl de "passagiers" ook nog gewoon hun eigen kaartje moesten betalen? 
De NS bood daarvoor in 2005 haar excuses aan. Vorig jaar gevolgd door het besluit een schadevergoeding aan de nog overlevenden toe te kennen. Zie NS trekt 40 tot 50 miljoen euro uit voor het compenseren van Holocaustslachtoffers.
Sociaalwetenschappelijk gezien moeten de antwoorden op beide vragen wel te maken hebben met de sterke menselijke neiging tot beïnvloedbaarheid. Onder omstandigheden van individuele onzekerheid over wat het juiste gedrag is of over de gevolgen van het eigen gedrag, laten mensen zich sterk leiden door het gedrag van anderen. Het lijkt dan het veiligst om te doen wat anderen doen. Je kunt het mis hebben, maar liever samen met anderen de verkeerde weg ingeslagen dan in je eentje de goede weg.

Denk in dat verband aan de tweede stelling van de Dual Mode-theorie. Mensen zijn in staat tot gemeenschapsgedrag, maar ook tot statuscompetitiegedrag. En laten zich bij de keuze tussen die twee sterk leiden door het gedrag dat ze in hun omgeving het meeste waarnemen.

In die jaren van de bezetting, om me nu te beperken tot die tweede vraag, bestond er natuurlijk die grote onzekerheid. Zowel over het risico dat je kon lopen als je verzet zou bieden, als over de bereidheid van anderen om mee te doen. Waarbij het individuele risico naar verwachting zou afnemen hoe meer anderen zouden meedoen.

Er was de Februaristaking in 1941, als reactie op de eerste razzia's in Amsterdam, die even informatie verschafte over die bereidheid van anderen. Maar de Duitsers wisten die te onderdrukken. Kennelijk waren de voorwaarden niet aanwezig voor een massiever en langer volgehouden verzet. Als de Nederlandse bevolking op grotere schaal was opgestaan en als de overheidsdienaren geweigerd hadden om de Duitse opdrachten uit te voeren, dan, ja, dan waren er misschien ook doden gevallen, maar was het percentage vermoorde Joodse inwoners misschien aanzienlijk lager geweest.

Ten aanzien van die vraag naar de voorwaarden is er wel gewezen op de vergelijking met wat er in Denemarken gebeurde. Daar over schreef Bo Lidegaard het boek Landgenoten. Het 'wonder van Denemarken'. Hoe de joodse inwoners in 1943 werden gered door het moedige optreden van de bevolking.

Want in Denemarken kwam, ik citeer de achterflap, in september 1943 een grootscheepse actie op gang om de joodse inwoners te redden en naar Zweden te brengen. De meesten van hen overleefden de naziterreur en troffen na de oorlog hun huizen en bezittingen precies zo aan als ze die hadden achtergelaten.

Een misschien doorslaggevend verschil met ons land was dat de Deense regering en het koningshuis na de bezetting in 1940 aanbleven. Anders gezegd, ze accepteerden een "vreedzame bezetting". Dat had voor de Denen als voordeel dat de instituties van de democratie intact bleven. Waar tegenover stond dat veel van de Deense landbouwproductie in Duitsland terechtkwam en dat de Duitse bezettingsmacht beperkt in omvang kon blijven.

Dit alles tegenover de vlucht in mei 1940 van de Nederlandse regering en het koningshuis naar Engeland. Waardoor de Duitsers een rijkscommissaris (Seiss-Inquart) konden aanstellen die in feite het wettig gezag overnam

Daardoor bleven er in Denemarken een koning en een regering die openlijk verzet konden bieden toen de Duitsers ook de Deense joden wilden deporteren. Koning Christiaan X moet verklaard hebben dat hij zelf ook de davidsster zou gaan dragen als dat zou worden opgelegd aan zijn joodse onderdanen. Dergelijke berichten moeten invloed op de Denen hebben gehad en hen hebben geholpen bij het bepalen van wat het juiste gedrag was. Ook al omdat mensen van elkaar wisten dat ze van die berichten op de hoogte waren.


Dat zal een element zijn geweest van de voorwaarden waaronder de Denen wel en de Nederlanders niet massaal in actie kwamen om hun joodse landgenoten te redden.

Bo Lidegaard concludeert aan het eind van zijn boek (p. 418) over de rol van de Deense politieke leiders:
De grootste helden van de redding waren misschien wel de politieke leiders, die in een decennium waarin het heel gewoon was geworden om te spreken over 'wij' en 'zij' de moed hadden om vast te houden aan de uitgangspunten van de democratie: dat alle burgers zijn onderworpen aan dezelfde wetten en aanspraak kunnen maken op dezelfde gerechtigheid.
Waarbij je natuurlijk ook moet bedenken dat de Denen het voordeel hadden dat Zweden zo dichtbij lag dat je in een nacht met een bootje heen en weer kon.

En je moet bedenken dat natuurlijk ook in Nederland mensen hun leven hebben gewaagd om hun joodse landgenoten te redden.
Ik ben in juni 1943 geboren midden in Friesland en ik denk nu aan mijn vader. Ook al door de relatief beperkte aanwezigheid van de Duitsers in Friesland, konden veel joodse Nederlanders bij boeren onderduiken. Boeren waren bereid om dat risico te nemen, maar het hielp wel als daar extra levensmiddelen tegenover stonden. Daar werd voor gezorgd. Er was de Landelijke Organisatie (LO) voor hulp aan onderduikers. Mijn vader werkte daar aan mee door op de slachterij waar hij werkte overdag porties vlees apart te leggen en die 's nachts met zijn roeibootje op te halen. Zodat die over de boerderijen konden worden verspreid. Zonder risico was dat natuurlijk niet.

zondag 26 januari 2020

Zondagochtendmuziek - REYNALDO HAHN chante et s'accompagne au piano (AUDIO)


Alexandre Tharaud speelde tijdens zijn optreden in TivoliVredenburg vorige week ook muziek van Reynaldo Hahn (1874 - 1947).

De nooit zo bekend geworden Hahn werd geboren in Venezuela, met van vaders kant een Duits-Joodse en van moeders kant een Spaanse (Baskische) achtergrond. Al toen hij drie jaar was verhuisde het gezin naar Parijs en daar werd Hahn een muzikaal wonderkind. Hij ontwikkelde zich tot componist, vooral van liederen, maar werd ook dirigent, muziekcriticus, dagboekschrijver, theaterdirecteur en "salonzanger". Alles volgens de Engelse Wikipediapagina.

In de Parijse salons werd hij bewonderd om zijn liederen die meestal over de liefde gingen en die hijzelf uitvoerde achter de piano. Aanbeden door mooie vrouwen, was hij in zijn persoonlijk leven verlegen en afstandelijk. Tot hij in 1894 Marcel Proust ontmoette, toen nog een schrijver in wording, en diens minnaar werd. Althans dat wordt verondersteld, want ook Proust hield zijn homoseksualiteit eigenlijk zijn hele leven verborgen. Met Proust deelde hij in zijn schrijven een "deft skill in depicting small details".

Er zijn opnames van uitvoeringen door Hahn van zijn eigen liederen. Zoals deze CD, die je even meeneemt naar die salons van het Parijs van het begin van de vorige eeuw.

vrijdag 24 januari 2020

Maakt de Commissie-Borstlap de "fallacy of composition"? Waarom Lodewijk Asscher gelijk heeft

Het Eindrapport van de Commissie Regulering van Werk (Cie. Borstlap) getuigt van een inzicht dat misschien snel een nieuwe consensus wordt, namelijk dat de neoliberale ideologie van deregulering en kleine overheid zijn langste tijd heeft gehad. Misschien keren we gewoon terug op het pad van de vooruitgang. Je kunt dat rapport hier lezen: In wat voor land willen wij werken? Naar een nieuw ontwerp voor de regulering van werk.

Maar het rapport kent een opvallende ambivalentie. Aan de ene kant zijn er voorstellen om de flexibiliteit op de arbeidsmarkt vergaand terug te dringen. Maar daar staat weer het voorstel tegenover om de vaste contracten aanzienlijk flexibeler te maken. In de woorden van de Commissie (p. 65):
Om werkgevers ruimte te bieden voor het organiseren van aanpassingsvermogen binnen hun organisatie, adviseert de Commissie werkgevers soortgelijke rechten toe te kennen als de rechten van werknemers op grond van de Wet flexibel werken. Dit betekent concreet dat de interne wendbaarheid binnen het contract voor onbepaalde tijd voor werkgevers wordt vergroot op het terrein van arbeidsomvang en salaris (tot een bepaald percentage), maar ook op het terrein van functie, werklocatie en arbeidstijden. De werkgever krijgt de mogelijkheid deze arbeidsvoorwaarden eenzijdig te wijzigen indien bedrijfseconomische omstandigheden daartoe aanleiding geven.
En dat is opvallend, omdat alle argumenten die de Commissie noemt om de flexibiliteit terug te dringen, hier ineens geen rol meer lijken te spelen. Hier is ineens weer doorslaggevend dat werkgevers voldoende aanpassingsvermogen moeten hebben en dat ze daarom over voldoende "interne wendbaarheid" moeten beschikken. Met als gevolg dat, in de woorden van PvdA-voorman Lodewijk Asscher, je "zes of zeven miljoen mensen flex gaat maken in plaats van zekerheid geven."

Wat de Commissie met de ene hand, de hand van de vooruitgang, geeft, neemt ze met de andere, neoliberale, hand weer terug. Het lijkt alsof het rapport hier terugschiet in een neoliberale reflex, zonder oog te hebben voor die zorg om de behoefte van mensen aan bestaanszekerheid die eerder zo werd beleden.

Een element van die reflex lijkt een fallacy of composition te zijn. De fout namelijk om geen oog te hebben voor niveauverschillen. Want natuurlijk hebben individuele werkgevers behoefte aan interne wendbaarheid. Ze willen graag snel kunnen reageren op veranderingen, op fluctuaties in de vraag naar hun producten. Want ze moeten immers kunnen concurreren en dan is het zaak om snel je arbeidskosten te kunnen terugdringen.

Maar dat is het niveau van de individuele werkgever. En de regelingen omtrent het arbeidscontract spelen natuurlijk op het niveau van de markt. Ook die concurrenten hebben er mee te maken. Dat is de gedachte van het gelijke speelveld.

Waarbij aan elke werkgever wordt opgelegd om de werkelijke kosten van arbeid op te brengen en te verrekenen in de prijs van het product. En het voldoen aan de menselijke behoefte aan bestaanszekerheid hoort mee te wegen in die werkelijke kosten. Kosten die dus over de consumenten van dat product worden verdeeld.

En ja, het klopt dat wij nu met zijn allen voor veel producten te weinig betalen.

Door de overwegingen op het niveau van de individuele werkgever van toepassing te verklaren op het niveau van de markt waarop die werkgever opereert, maak je de fallacy of composition.

maandag 20 januari 2020

In een vluchtige maatschappij hebben mensen ontmoetingsplekken nodig

Update. Er is nu het bericht in het AD dat de gemeente Arnhem jaarlijks een half miljoen uittrekt om ontmoetingsplekken in buurten te stimuleren. "Dat de gemeente geld steekt in ontmoetingsplekken komt niet uit de lucht vallen. In bijna alle bestaande plannen die er al zijn voor de leefbaarheid in wijken geven Arnhemmers zelf aan dat zij het belangrijk vinden dat er in de buurt een gelegenheid is om elkaar tegen te komen en dat dit beter is dan langs elkaar heen leven of in een isolement te geraken."
Een sociaal vluchtige samenleving als de onze, waarin het moeilijk is om op volwassen leeftijd nog nieuwe vrienden te maken en waarin dus eenzaamheid voor velen op de loer ligt, vraagt om woonomgevingen waarin mensen elkaar gemakkelijk kunnen ontmoeten. Want hoe vaker je iemand ontmoet, hoe groter de kans dat er een vertrouwde relatie groeit en mensen voelen zich in vertrouwde relaties beter dan in vluchtige.
Zo begon mijn laatste bericht over het belang van ontmoetingsplekken voor mensen:
Ontmoetingsplekken dichterbij zorgen voor minder sociaal isolement en meer vertrouwen in andere mensen. Met daarin een verwijzing naar onderzoek waaruit dat belang blijkt.

In een vluchtige samenleving is het niet gegarandeerd dat mensen op dagelijkse basis in contact komen met vertrouwde anderen. Bij de fysieke en ruimtelijke inrichting van onze maatschappij hebben we met die menselijke basisbehoefte aan vertrouwde contacten te weinig rekening gehouden.

Sterker, in het naoorlogse sociaalwetenschappelijke denken heerste de opvatting dat die basisbehoefte als ouderwetse "territoriale integratie" naar de geschiedenis kon worden verwezen en succesvol zou kunnen worden vervangen door de nieuwe en eigentijdse 'functionele integratie". Zie nog eens het bericht Van het afscheid van de wijkgedachte in 1955 naar de buurtrechten in 2015 - hoe het denken over de buurt veranderde.

In lijn met die manier van denken hebben we Nederland sindsdien zo ingericht dat allerlei voorzieningen ruimtelijk geconcentreerd werden, vaak gepaard gaande met schaalvergroting, en dat wonen en werken ruimtelijk werden gescheiden. Dat was een proces waarin vergaand werd tegemoet gekomen aan de eisen en overwegingen van de markt en voor de economische welvaart. En waarin weinig oog was voor die "ouderwetse" sociale behoeften en dus voor sociale welvaart.

Daardoor zijn mensen meer in buurten en dorpen komen te wonen waarin ze elkaar niet zo goed kennen. Omdat ze moeten verhuizen in verband met baan en carrière. Of doordat ze meer tijd kwijt zijn aan woon-werk verkeer. Dat alles heeft eraan bijgedragen dat het moeilijker is geworden om sociale contacten te behouden. Vandaar dat we dat probleem van eenzaamheid kennen en van de psychische problemen die deels daarmee samenhangen (depressie, angststoornissen).

Als we meer vooruitziend waren geweest, en als de sociale wetenschappen daarbij hadden geholpen, dan hadden we er voor gezorgd dat mensen er op kunnen rekenen dat ze in hun woonomgeving een ontmoetingsplek tot hun beschikking hebben. Want we weten dus dat die helpen bij het met elkaar in contact komen. Elk buurtje en elk dorp zou als basisvoorziening een ontmoetingsplek dienen te hebben. Maar de markt zorgt daar niet voor. En de overheid laat het afweten.

Vandaar dat er nu zo nu en dan berichtjes in het nieuws komen over buurt- of dorpsbewoners die er samen in slagen, als een vorm van zelforganisatie, om zo'n ontmoetingsplek te creëren of in stand te houden.

Vorige week was dat het bericht in de Volkskrant van Jurre van den Berg over de inwoners van het Drentse dorp Langelo, die verenigd in een stichting er voor gezorgd hebben dat er in het dorp een café blijft bestaan: In Langelo beheert het dorp het laatste dorpscafé: de ziel is gered. En er was het bericht dat de inwoners van het Groningse dorp Sauwerd, verenigd in een coöperatie, de supermarkt in stand hebben weten te houden: NOS bezoekt Sauwerd vanwege strijd tegen leegloop: saamhorigheid in Sauwerd een voorbeeld voor andere dorpen.

Dat zijn mooie berichten. Maar je denkt meteen aan al die dorpen en buurten waarin zulke initiatieven niet lukken of niet eens op gang komen. En die dus niet het nieuws halen. En dat zijn dus precies die plekken waar de kans op eenzaamheid het grootst is.

Het zou eigenlijk zo moeten zijn dat elke gemeente het standaard tot haar taken rekent om er voor te zorgen dat mensen in hun woonomgeving kunnen rekenen op de aanwezigheid van een ontmoetingsplek. Als dat zou lukken, dan zou het wel eens kunnen dat het huidige eenzaamheidsbeleid grotendeels overbodig wordt.

zondag 19 januari 2020

Zondagochtendmuziek - Piano Sonata No. 30 in E Major, Op. 109: III. Gesangvoll, mit innigster ...

Straks naar levende zondagochtendmuziek, namelijk naarTivoliVredenburg, waar om 11:00 uur Alexandre Tharaud werk speelt van Debussy, Couperin, Hahn en Rameau.

Maar omdat het nu het Beethovenjaar is, luisteren we naar Tharauds uitvoering van het derde deel van Beethovens pianosonate no. 30 (opus 110). Dit is een van de late pianosonates, die Beethoven schreef in de maanden na het overlijden van zijn 'onsterfelijke geliefde' (en verre geliefde) Josephine. En in de tijd dat zijn doofheid al vrijwel totaal geweest moet zijn.

Biograaf Jan Caeyers (Beethoven. Een biografie, Bezige Bij, 2012) schrijft dat de speculatie dat deze sonate bedoeld zou zijn als een requiem voor Josephine gevoed wordt door het feit dat hij aan niemand is opgedragen.

Het derde deel is, weer volgens Caeyers (p. 521-2),  een van de meest eigenzinnige pianostukken die Beethoven heeft geschreven. Na drama, wanhoop en totale uitputting is er aan het eind "een wezensverandering, te vergelijken met een beeld dat een schilderij wordt. Geen transformatie dus, maar een transfiguratie. Niemand heeft voor Beethoven zoiets gedaan, en men is geneigd te geloven dat men doof moet zijn om zoiets onmogelijks te proberen."

vrijdag 17 januari 2020

Is zelfbewustzijn iets wat onze hersenen leren om te doen? - deel 3

Dat zelfbewustzijn iets is wat onze hersenen leren om te doen, is niet een gekke gedachte als je bedenkt dat leren en ergens wel of niet een besef van te hebben met elkaar in verband blijven staan ook nadat het zelfbewustzijn is ontwikkeld. Zie hier het vorige bericht.

De auteurs van Learning to be conscious illustreren dat met het voorbeeld van het effect van verworven expertise. Als je geen wijnkenner bent, kun je natuurlijk wijn proeven. Maar als je door vaak te proeven wijnkenner bent geworden, proef je, en heb je een besef van, allerlei smaakeffecten die je eerst niet had. Je hebt geleerd je ergens van bewust te zijn. In de trant van "O ja, nu proef ik kersen, dat had ik eerst niet door."

Andersom kun je iets ook zo goed geleerd hebben dat er een "automatische piloot" gaat werken, die maakt dat je je niet meer echt bewust bent van wat je doet.  Dat merk je bijvoorbeeld bij een fietstochtje over een bekend parcours als je je ineens realiseert dat je net een flink stuk van dat parcours hebt afgelegd waarvan je je niets kunt herinneren. Je hebt er geen bewustzijn bij gehad. Of je merkt het doordat die automatische piloot een foutje heeft gemaakt. Ik ging lang geleden eens met de auto naar mijn werk terwijl ik dat altijd op de fiets deed. Bij stoplichten links afslaand stuurde mijn automatische piloot mij het fietspad op. Na zo'n honderd meter drong dat tot mijn bewustzijn door, schrok ik en kon ik gelukkig snel de weg weer op.

Dat verband met leren wijst er op dat je naar zelfbewustzijn moet kijken in het kader van de aanpassing aan de omgeving. Voor die aanpassing hebben je hersenen informatie over die omgeving nodig, voor de verwerking waarvan niet per se bewustzijn nodig is. Ook voor je bewustzijn was "doorgebroken" toen je bijna twee jaar was, had je al leren lopen. En een stukje fietsen op de automatische piloot blijkt heel goed te kunnen.

In termen van de auteurs gaat het om de tussenliggende afbeeldingen van de werkelijkheid, dus tussen die van het onbewuste leren en die van de automatische piloot, waar we ons expliciet van bewust zijn en die in het kader staan van de bewuste controle over ons gedrag.

Bewustzijn houdt dus in dat we een afbeelding tot onze beschikking hebben (een meta-afbeelding) van een afbeelding van de werkelijkheid die we door waarneming en ons eigen gedrag onbewust geleerd hebben. De auteurs illustreren dat met de volgende twee plaatjes.


Links zien we hoe het ontstaan van zo'n meta-afbeelding er uit zou kunnen zien. In het blauwe vak leren de hersenen een onbewust afbeelding van de werkelijkheid te maken. Je ziet wat, je loopt er om heen of je manipuleert het en die informatie verwerk je tot een afbeelding. Alles nog onbewust. En alles in het kader van de succesvolle aanpassing aan de omgeving, waarbij het noodzakelijk is om de wereld te kennen. Om te weten waar je je op welk moment het beste kunt bevinden. Om te weten of de situatie veilig dan wel gevaarlijk is. En dus om te weten wat je moet doen.

Van die afbeelding ontstaat een meta-afbeelding, het bruine vak. Rechts zie je hoe de opstapeling van zulke afbeeldingen en meta-afbeeldingen door de tijd heen met elkaar gaan samenhangen, geïntegreerd worden, tot een globale werkruimte, een beeld van jezelf in de wereld.

Merk op dat er in het linker plaatje boven langs een lus loopt die self-other loop genoemd wordt. En die is essentieel in het gehele proces. Want die interactie met anderen leidt er toe dat je een afbeelding kunt maken van iemand zoals jij zelf, van een "ik" die model kan staan voor jouw "ik". En van waaruit je naar jezelf kunt kijken. Met als uitkomst jouw zelfbewustzijn. Hier een wat langer citaat:
This third, ‘self–other loop’, we argue, is the scaffolding that makes it possible for an agent to redescribe its own activity to itself [92]; for now it is endowed with an (implicit, unconscious, enactive, embodied) internal model of what it takes to be an agent [93], precisely what social theories of consciousness have proposed [19., 20., 21.]. This proposal is supported by the hypothesis that theory of mind [94,95] can be understood as rooted in the very same mechanisms of predictive redescriptions as involved when interacting with the world or with oneself [18]. Rather than seeing such redescriptions as internally generated, qualitatively different representations of discrete knowledge about the world, the ‘social’ redescription is an ongoing learning process driven by increasingly complex interactive contexts [96], such as when moving from dyadic to triadic interaction, for instance [97]. Social context as a driving force for learning has, indeed, been recognized in language learning [98], child development [99], and social cognition [100].
Thus, something unique happens when a developing agent has models of itself available to it [18] in the form of other agents, of which it can infer the unobservable internal states merely by interacting with them [101,102]. Selves are thus embodied, virtual, and transparent renditions of the underlying biological machinery [103] that produces them and emerge progressively over development as a mandatory consequence of dynamic interactions with other agents [19,92]. (…)
In this light, the social world is thus instrumental in generating conscious experience, for something special happens when we try to build a model of the internal, unobservable states of agents that are just like ourselves [16,17].
De auteurs hebben het niet over spiegelneuronen, maar het bestaan ervan lijkt me in deze weergave onmisbaar. Zie het bericht Spiegelneuronen, nadenken en intuïtie.

Dat zelfbewustzijn ontstaat in en door sociale interactie is te begrijpen als een extra stap in de aanpassing aan de omgeving. Ten behoeve van die aanpassing moeten we de wereld leren kennen en begrijpen. Dus voortdurend onze eerste orde afbeeldingen bijstellen en verbeteren. Dat lukt extra goed als we via onze tweede orde afbeeldingen, ons besef van dat we iets denken te weten, met anderen kunnen communiceren. Om zo wat we denken te weten te kunnen checken aan wat anderen denken te weten.

Dat was in het verleden nodig om goed te kunnen samenwerken. En dat was nodig om te kunnen overleven.

En het was ook de grondslag waarop cultuur kon ontstaan. En wetenschap.

woensdag 15 januari 2020

Is zelfbewustzijn iets wat onze hersenen leren om te doen? - deel 2

Wat gebeurt er na onze geboorte dat maakt dat we ergens aan het eind van ons tweede levensjaar zelfbewustzijn hebben ontwikkeld? Volgens de studie Learning to be conscious leren onze hersenen gedurende die periode om zich van zichzelf bewust te zijn. Zie hier het vorige bericht.

Als je je van jezelf bewust bent, dan neem je niet alleen jezelf en je omgeving waar, maar je hebt er ook een besef van dat je dat doet. In termen van de auteurs van die studie houdt zelfbewustzijn in dat je in staat bent om een afbeelding tot je beschikking te hebben van een toestand buiten jezelf (een eerste orde representatie) en daarbovenop een afbeelding van het gegeven dat je die afbeelding tot je beschikking hebt (een tweede orde representatie).

Zoals in het bericht Het ontstaan van zelfbewustzijn bij kinderen en de vroegste herinnering omschreven als "Als je dit leest, ben je in staat om het besef te hebben "ik lees dit"".

Wat houdt "ik" precies in? Ik zocht het nog even op bij Antonio Damasio in zijn Het zelf wordt zich bewust. Hersenen, bewustzijn, ik. Damasio maakt het onderscheid tussen het kernbewustzijn en het uitgebreid of biografisch bewustzijn, die in reikwijdte verschillen (p. 195-6):
Minimale reikwijdte geeft ruimte aan een zelfbesef waarbij je bijvoorbeeld thuis een kop koffie drinkt en je niet druk maakt over de herkomst van het kopje of de koffie, of over je hartslag, of over wat je vandaag moet doen. Je bent rustig aanwezig in het moment.
Dan gaat het om het bewustzijn van minimale reikwijdte, het besef van het 'hier-en-nu'. Dit kernbewustzijn "gaat over een persoon zijn, maar niet noodzakelijk over identiteit."
Vergelijk dat eens met net zo'n kop koffie drinken in een restaurant waar je hebt afgesproken met je broer die over de erfenis van je ouders wil praten, en over hoe je halfzuster, die een beetje vreemd doet, moet worden benaderd. Je bent nog steeds zeer aanwezig en 'in het moment' (…), maar nu wordt je ook beurtelings meegenomen naar talrijke andere plaatsen, met veel andere mensen én je broer (…). Fragmenten van hoe je leven is geweest stelt je geheugen snel ter beschikking, en fragmenten van hoe je leven al dan niet zou kunnen worden, zoals je je dat vroeger hebt voorgesteld of zoals je dat nu doet, maken ook deel uit van dit ervaringsmoment. Je bent in alle opzichten druk bezig met talrijke perioden van je leven, voorbije en toekomstige. Maar jij, dat wil zeggen, het mij in jou, verdwijnt nooit uit zicht.
Daar hebben we te maken met het uitgebreide of autobiografische bewustzijn, wat niet alleen gaat over een persoon zijn, maar ook over het autobiografische zelf.

De auteurs van die studie Learning to be conscious maken dit onderscheid niet, maar ik denk dat ze het in de eerste plaats hebben over het kernbewustzijn. Want als je als bijna tweejarige voor het eerst je van jezelf bewust bent, dan kan er niet veel meer zijn dan dat aanwezig zijn in het moment. Het hier en nu. Later, en op basis daarvan, groeit het uitgebreide of autobiografische bewustzijn.

Ik denk even aan mijn vroegste herinnering, toen mijn iets oudere nichtje mij vertelde dat "ze (mijn moeder en mijn tante) het over jou hebben". Dat zou wel eens het moment geweest kunnen zijn dat mijn zelfbewustzijn doorbrak.

Maar dat moet dan het kernbewustzijn geweest zijn. Ik besefte dat ik een persoon was. En ik besefte wat er gebeurde. Maar ik was in dat moment. Er was nog geen identiteit en geen autobiografie, maar die konden wel vanaf dat moment worden opgebouwd.

Daarna is het nog wel mogelijk dat alleen dat kernbewustzijn aanwezig is, dat je rustig aanwezig bent in het moment. Maar dat lijkt een niet-alledaagse toestand, waar mensen misschien wel een mindfulness training voor nodig hebben.

Daarvoor zijn dus onze hersenen bezig met een leerproces dat er in uitmondt dat op een gegeven moment dat kernbewustzijn er is. Daarover meer in het volgende bericht.

dinsdag 14 januari 2020

Is zelfbewustzijn iets wat onze hersenen leren om te doen? - deel 1

Wat speelde er zich allemaal precies af gedurende de evolutionaire ontwikkeling van de eerste dieren, dus organismen die zichzelf kunnen voortbewegen, naar het ontstaan van het vermogen tot zelfbewustzijn, zoals bij mensen?

Die intrigerende en veelomvattende vraag kwam bij me op toen ik het net verschenen Learning to Be Conscious onder ogen kreeg.

We weten dat de eerste zichzelf voortbewegende organismen, dieren dus, meteen voor de uitdaging kwamen te staan om uit te vinden waar ze zichzelf op welk moment het beste konden bevinden. Met het oog op hun voortbestaan en hun voortplanting. Met het gegeven dat de omgeving heterogeen is naar gunstige en ongunstige eigenschappen.

"Gunstig" staat voor veiligheid en "ongunstig" voor gevaar. En omdat organismen energie nodig hebben, dus voedsel, concurreren ze met elkaar in het verkrijgen van toegang tot energie Naast de concurrentie in de toegang tot voortplantingsmogelijkheden. Bovendien zijn ze ook zelf een bron van energie, dus een mogelijke prooi, voor anderen.

Daardoor ontwikkelde zich bij dieren een zenuwstelsel dat voortdurend op basis van informatie vanuit de zintuigen over de omgeving risico's beoordeelt. Stephen W. Porges noemt dat neuroceptie: een onderbewust systeem voor de detectie van gevaar en veiligheid (p. 37-8):
In het erfelijk materiaal van onze soort ligt een onbewust proces van neuroceptie besloten dat plaatsvindt in primitieve delen van onze hersenen. De inschatting van een persoon als veilig of gevaarlijk leidt tot prosociaal of defensief gedrag. Dat gebeurt via een neurobiologisch proces. Hoewel we op cognitief niveau misschien niet bewust gevaar detecteren, kan ons lichaam op neurofysiologisch niveau al een reeks neurale processen zijn gestart ter voorbereiding op bepaald adaptief verdedigingsgedrag zoals vechten, vluchten of bevriezen.
Dat proces van het detecteren van gevaar en veiligheid heeft natuurlijk een input nodig van ervaring met de omgeving, waardoor informatie binnenkomt in de vorm van signalen die met gevaarlijke dan wel veilige situaties in verband blijken te staan. Dat begint uiteraard vanaf de geboorte. En het allereerste signaal voor veiligheid is de mate van vertrouwdheid van de omgeving.

Zolang je je immers ergens bevindt en nog in leven bent, is kennelijk de plaats waar je je bevindt een veilige plek. Vandaar dat de eerste diervormen, de ediacarische biota, waarschijnlijk op weg waren naar waar ze vandaan kwamen. Zoals bleek uit het bericht Ontstond de hang naar vertrouwdheid op het moment in de evolutie dat levende wezens zich gingen voortbewegen?

Inherent aan het je kunnen voortbewegen is dus het vermogen tot waarneming van de omgeving. En van de veranderingen daarin. Maar als je die veranderingen waarneemt, is het wel zaak om die te kunnen onderscheiden van de veranderingen die jij met jouw voortbeweging en gedrag zelf teweegbrengt. Je moet een besef hebben van je eigen lichaam en daarmee van de effecten van je gedrag op de omgeving. Zie het bericht Wat was er voor we ons zelfbewustzijn hadden ontwikkeld? Over het "besef" van het eigen lichaam

Wat ook meteen de grondslag is voor je vermogen om te leren. Het besef van het eigen lichaam behelst het vermogen om je eigen gedrag als zodanig te herkennen en daarmee ook de effecten van je gedrag. Effecten op de omgeving, maar ook op je eigen lichaam, al was het maar ter voorkoming van zelfbeschadiging.

Het besef van wat je teweegbrengt. Met meteen dus het vermogen om te beoordelen of het effect bijdraagt tot jouw veiligheid of juist het gevaar vergroot. Ben ik op de goede weg? Of juist niet? Vragen die een organisme ook zonder zelfbewustzijn kan beantwoorden.

Je zou kunnen zeggen dat dat besef van het eigen lichaam een eerste stap is op weg naar zelfbewustzijn. Dat wil zeggen naar het vermogen van mensenkinderen om laat in het tweede levensjaar ineens dat zelf bewustzijn te hebben. 

Maar wat zit daar allemaal tussen in? Volgens dat artikel waar ik in het begin van dit bericht naar linkte (Learning to Be Conscious) is zelfbewustzijn een proces dat onze hersenen, in die bijna twee jaar, leren om te doen:
consciousness is something that the brain learns to do, by which we mean to suggest that phenomenal experience, rather than being an intrinsic property of some patterns of neural activation, should instead be viewed as the product of active, plasticity-driven mechanisms through which the brain learns to redescribe its own activity to itself.
Dat is een intrigerende gedachte. In een volgend bericht een poging om daar meer helderheid over te krijgen. Zie hier dat volgende bericht.

zondag 12 januari 2020

Zondagochtendmuziek - Bruckner Symphony No 9 in D minor Philippe Herreweghe Orchestre Champs E...

Op VRTNU kun je een marathoninterview met Phillipe Herreweghe bekijken (wel registreren). Van A tot Z, maar ik ben nog maar tot de D van Dirigeren gekomen. Maar al geleerd over zijn afkeer van de barok ("een leegte in de muziekgeschiedenis"), met enkele uitzonderingen, zoals uiteraard Bach.

En over zijn grote liefde voor de muziek van Anton Bruckner (1824 - 1896). Muziek waar voor hij graag meer aandacht zou willen hebben: "als er maar tien mensen zijn die Bruckner niet zouden kennen en er nu toch naar zouden gaan luisteren, dan is mijn doel bereikt". Zijn eerste kennismaking met Bruckner dateert van toen hij als tienjarige met zijn moeder in Gent die muziek hoorde uitvoeren door het Concertgebouworkest onder leiding van Bernard Haitink.

En hij was overweldigd. "Ik denk dat dat niet zoveel voorkomt, kleine jongetjes die van Bruckner houden." Hoe dat kon? Onder de B van Bruckner probeert Herreweghe dat uit te leggen.  Bruckner als een soort meteoriet uit de middeleeuwen, uit de tijd dat muziek nog niet ging over woorden en de bijbehorende emoties, maar over, ja, over niets.

Herreweghe is niet alleen een heel goede dirigent, maar ook een boeiende verteller. Ik hang aan zijn lippen en maak zeker het alfabet af.

En dus ook weer eens luisteren naar Bruckner. Eerder kwam zijn zevende symfonie langs. Nu de negende, uitgevoerd door het Orchestre Champs Elysées en Collegium Vocale Gent, uiteraard onder leiding van Phillipe Herreweghe.

vrijdag 10 januari 2020

Wapenbezit onder jongeren, waar we ons zorgen over maken, is een uitvloeisel van de statuscompetitie, waar we ons geen zorgen over maken.

Er lijkt een toename te zijn van het aantal steekincidenten onder jongeren. Zie de recente berichten
Jongeren met messen over straat, burgemeesters maken zich zorgen en Drachten huilt: ‘Waarom hebben jongeren messen in hun zakken?’

Die incidenten, en die berichten, bevestigen een vermoeden dat al langer bestaat, namelijk dat het onder jongeren een trend is om een mes bij zich te dragen. Niet een gewoon zakmes om een appeltje te kunnen schillen, maar een steekwapen. Zoals op de foto die je ziet in dat tweede bericht. Wapens waarvan je je afvraagt hoe het kan dat ze zomaar verkocht kunnen worden.

Als het inderdaad zo is dat meer jongeren een mes, of een "steekwapen", bij zich dragen, dan zou dat kunnen duiden op een toename van statuscompetitie tussen hen. Het zou dan gaan om een verschijningsvorm van de statuscompetitie, zoals het pesten, waarvan we ook denken dat het is toegenomen.

En net zoals met het pesten, kun je dan op het idee komen dat het erdoor wordt bevorderd doordat jongeren buiten het eigen gezin veel tijd doorbrengen onder uitsluitend leeftijdsgenoten. Want we weten dat die kunstmatige sociale omgeving gemakkelijk statuscompetitie uitlokt. (Zie hier het bericht met een kleine inventarisatie van verschijningsvormen van statuscompetitie.)

Wapenbezit valt als een gevolg van statuscompetitie onder jongeren te verwachten, omdat die doorgaans plaats vindt als intimidatiepogingen niet alleen door middel van verbale, maar ook fysieke agressie. En dan gaan verschillen in fysieke kracht en behendigheid een rol spelen. Een bully kan dan zijn gang gaan en een zwakkeling delft het onderspit.

Dat is precies de situatie die leidt tot de vraag naar wapens. Want ook een bullebak wordt kwetsbaar als zijn slachtoffers een wapen bij zich zouden kunnen dragen. Denk aan de rol die wapens (stokken, speren, stenen) gespeeld kunnen hebben, als de grote gelijkmaker, bij het onderdrukken van de statuscompetitie en dus het bevorderen van samenwerken en delen onder jagers-verzamelaars. Zie
De oorsprong van ons pro-sociale gedrag: grote hersenen en wapens.

We maken ons zorgen om het wapenbezit onder jongeren, maar dat is een te verwachten en "natuurlijk" uitvloeisel van de statuscompetitie onder jongeren. De statuscompetitie waar we ons geen zorgen over maken, ja, die we zelfs bevorderen door jongeren zo uitsluitend te laten opgroeien onder leeftijdsgenoten.

woensdag 8 januari 2020

Mensen die meer streven naar succes en status zijn meer tevreden met zichzelf. Dat is het narcisme-element van de statuscompetitie

Een sociaalwetenschappelijke onderzoekslijn die ondersteunend is voor Stelling 1 van de Dual Mode-theorie is die naar agency en communion als de twee fundamentele patronen van het menselijke sociale gedrag. Even ter recapitulatie, die Stelling 1 luidt als volgt:
In hun sociale gedrag (d.i. gedrag ten opzichte van anderen) zijn er twee aan elkaar tegengestelde bundels van gedragspatronen die mensen vaak onbewust en ongepland Zie verder het bericht Hoe kan de sociologie een maatschappelijk belangrijker vak worden? En over wat de Dual Mode-theorie te bieden heeft- deel 1.
Die agency - communion onderzoekslijn begon in 1966, toen David Bakan het essay
The duality of human existence: An essay on psychology and religion schreef. Agency is het gedragspatroon dat er op gericht is om de omgeving te controleren, om zichzelf te doen gelden en om zich competent, succesvol en machtig te voelen. Daartegenover is het patroon van communion op verbondenheid en samenwerking met anderen gericht en daarmee op het zich onderdeel voelen van een groep.

Er is een duidelijke overlap met het onderscheid tussen het statuscompetitiepatroon en het het gemeenschapspatroon, hoewel het competitie-element en speciaal de meer kwaadaardige kanten daarvan in agency in de omschrijving en in de operationaliseringen in het onderzoek vaak wat impliciet blijft. Misschien hangt dat laatste samen met de blinde vlek die de sociale wetenschappen lijken te hebben voor de kwaadaardige kant van de menselijke sociale natuur.

In het onderzoek naar agency en communion is vooral gekeken naar andere persoonskenmerken die samenhangen met verschillen tussen mensen in het zichzelf meer zien als agentic dan wel meer als communal. Zo blijkt bijvoorbeeld, zoals verwacht, dat mensen die meer neigen tot agency andere mensen vooral beoordelen in termen van hoge of lage status. Zie verder Agency and communion attributes in adults’ spontaneous self-representations voor een beknopt overzicht van het onderzoek tot 2004. Onderzoek naar de samenhang tussen het meer aanhangen van het ene dan wel het andere gedragspatroon en de aard van iemands sociale omgeving, zoals verwacht in Stelling 2 van de Dual Mode-theorie, ben ik nog niet tegengekomen.

Uit de nieuwe studie Comparing the facets of the big two in global evaluation of self versus other people komt naar voren dat mensen die zichzelf zien als meer agentic, ook degenen zijn die het meest tevrden zijn met zichzelf (global self-evaluation). Dit geldt in het bijzonder voor hen die zichzelf als meer assertief zien. Dat slaat op een van de twee facetten van agency. Het andere facet is competentie. Die assertiviteit gaat meer de kant op van statuscompetitie en met het streven naar succes en status.

De onderzoekers speculeren erover waar dit verband vandaan zou kunnen komen. Het zou kunnen dat mensen die meer streven naar status en succes ook meer status en succes weten te verwerven en daardoor meer tevreden zijn over zichzelf.

Maar eigenlijk ligt het meer voor de hand te denken dat het meer tevreden zijn met jezelf staat voor het narcisme-element van de geneigdheid tot statuscompetitie. De neiging tot het verdelen van de sociale wereld in winners en losers gaat meestal samen met het jezelf zien als behorend tot de winners. En met het neerkijken op anderen. En met het vinden dat jou meer toekomt dan anderen.

Tevreden zijn met jezelf heeft dan de vorm van agentic self-enhancement. Zoals in het bericht
Zelfverheffing is goed voor je, maar niet als het de narcistische variant is. Waaruit naar voren komt dat het in die zin tevreden zijn met jezelf, dus in de zin van superioriteitsgevoel, niet zo goed is voor je welbevinden. Omdat je er geen vrienden mee maakt.

dinsdag 7 januari 2020

Het gemeenschapsevenwicht en het Joodse begrip Arvut - Over de actualiteit van een tekst uit de Kabbalah

Mensen hebben als jagers-verzamelaars kunnen overleven, ja, zich zelfs over de continenten kunnen verspreiden, doordat ze in staat waren tot samenwerken en delen. Daarvoor was onderdrukking van de neiging tot statuscompetitie nodig. Dat lukte doordat er in die lange periode, bij benadering 98 procent van de duur van de mensheidsgeschiedenis tot nu toe, een selectie plaats vond op de ontwikkeling van de morele gemeenschapsintuïties. Aangevuld met de actieve selectie tegen statuscompetitiegedrag door middel van collectieve, zo nodig gewelddadige, sanctionering van dat gedrag.

Die unieke evolutionaire achtergrond vergroot het inzicht in hoe wij in onze huidige maatschappij samenleven. Want kenmerkend daarvoor is dat wij enerzijds nog steeds zijn toegerust met die morele gemeenschapsintuïties, maar anderzijds dat we sinds de overgang naar landbouw moeilijker onze eigen en elkaars neiging tot statuscompetitie kunnen onderdrukken.

Waardoor we in die ingewikkelde situatie zijn beland dat we met zijn allen zowel in een gemeenschapsevenwicht terecht kunnen komen als in een statuscompetitie-evenwicht. Zie het bericht
Hoe kan de sociologie een maatschappelijk belangrijker vak worden? En over wat de Dual Mode-theorie te bieden heeft - deel 2.Waarbij alles er op wijst dat mensen beter zouden gedijen in een gemeenschapsevenwicht dan in een statuscompetitie-evenwicht.

Nu zijn die twee evenwichten slechts theoretische constructies, omdat maatschappelijke toestanden, nogmaals, sinds de overgang naar landbouw, zowel gemeenschapsgedrag als statuscompetitie kennen.

Maar een veelheid van onderzoek laat zien dat mensen die meer gemeenschapsgedrag vertonen, waarschijnlijk mede doordat ze zich hebben weten te omringen met anderen die hetzelfde doen, daarvan profiteren met een zinvoller leven, een betere gezondheid en zelfs een hogere levensverwachting. Recent onderzoek in dat verband kwam ter sprake in het bericht
Door het volgen van de natuurlijke neiging tot zorgverlening leven mensen langer - nieuwe aanwijzingen.

Moos van Maris had op dat bericht een interessante reactie (zie onderaan dat bericht), met een verwijzing naar het Joodse begrip Arvut, dat staat voor wederzijdse verantwoordelijkheid. En een verwijzing naar een tekst uit de Kabbalah waarin dat wordt uitgelegd.

Daarin kom je een fraaie beschrijving tegen van wat ik een gemeenschapsevenwicht noem:
Because the Torah was not given to them before each and every one from Israel was asked if he agreed to take upon himself the Mitzva (precept) of loving others in the full measure, expressed in the words: “Love thy friend as thyself” (as explained in Items 2 and 3, examine it thoroughly there). This means that each and every one in Israel would take it upon himself to care and work for each member of the nation, and to satisfy all their every needs, no less than the measure imprinted in him to care for his own needs.
En dus ook de bepaling dat het bestaan van dat gemeenschapsevenwicht als voorwaarde gold voor het ontvangen van de Torah, met zijn (vele) geboden en verboden. Met als achterliggende gedachte dat die verboden en geboden op zich niet afdoende zijn. Er dient die bodem van wederzijdse verantwoordelijkheid te bestaan.

Fascinerend aan de tekst die daarop volgt is dat de problemen worden besproken van het leven in een maatschappij waarin dat gemeenschapsevenwicht, de Arvut, (nog) niet is bereikt. Een maatschappij die dus "onzuiver" is. Want:
It turns out that even after the reception of the Torah, if a handful from Israel betray and return to the filth of self-love, without consideration of their friends, that same amount of need that is put in the hands of those few would burden Israel with the need to provide for it themselves.
This is because those few will not pity them at all; hence, the fulfillment of the Mitzva of loving one’s friend will be prevented from the whole of Israel. Thus, these rebels cause those who keep the Torah to remain in their filth of self-love, for they will not be able to engage in the Mitzva, “Love thy friend as thyself,” and complete their love for others without their help.
As a result, all of Israel are responsible for one another, both on the positive side and on the negative side. On the positive side, if they keep the Arvut until each cares and satisfies the needs of his friends, they can fully keep the Torah and Mitzvot, meaning bring contentment to their Maker (Item 13). And on the negative side, if a part of the nation does not want to keep the Arvut, but rather chooses to wallow in self-love, they cause the rest of the nation to remain immersed in their filth and lowliness without ever finding a way out of their filth.
Het taalgebruik komt over als "gedateerd", maar het gaat over niets anders dan het ook nu nog heersende conflict tussen onze morele gemeenschapsintuïties en onze neigingen tot statuscompetitie.

zondag 5 januari 2020

Zondagochtendmuziek - Franz Schubert: Der Hirt auf dem Felsen - Anna Lucia Richter/Ensemble de...

Is muziek het grootste geheim dat de mensheid met zich mee draagt? Dat wij muziek kennen, moet er mee te maken hebben dat het coöperatief grootbrengen van de kinderen essentieel was voor onze evolutie. In dat verband ontwikkelden we onze grote communicatieve vaardigheden. Gebaren, hoofdbewegingen en daarop voortbordurend vocalisatie. De menselijke stem, die waarschijnlijk eerst muziek voortbracht en toen taal.

Die essentiële rol van muziek in het menselijk bestaan komt aan de orde in hoofdstuk 17 (Muziektherapie, trauma en de polyvagaaltheorie) van Stephen W. Porges, De Polyvagaaltheorie. De neurofysiologische basis van emotie, gehechtheid, communicatie, zelfregulatie.

Volgens die theorie functioneert ons zenuwstelsel als een schildwacht door voortdurend risico's in onze omgeving te beoordelen. We zijn er op ingesteld om meestal onbewust (neuroceptie) op te merken hoe veilig of gevaarlijk, of zelfs levensbedreigend, onze omgeving is.

Daarbij spelen geluiden een rol. Laagfrequente geluiden wijzen op gevaar. Denk aan hoe onze huisdieren, maar dus ook wijzelf, reageren op knalvuurwerk.

Daarentegen ervaren we de akoestische frequentiebanden van de menselijke stem doorgaans als wijzend op een toestand van veiligheid. Waarschijnlijk doordat we met die stem vertrouwd zijn, omdat we die al in de baarmoeder hoorden en omdat we na de geboorte er mee in slaap werden gezongen.

Dat wijst er op dat muziektherapie mensen kan helpen die een sociaal trauma hebben opgelopen. Als je op jonge leeftijd bent mishandeld of misbruikt, dan heb je aangeleerd dat de menselijke stem juist niet wijst op veiligheid, maar op gevaar. Dus ook de menselijke stem van de therapeut, die er op uit is om je te helpen, maar je vertrouwt het niet.

Het luisteren naar muziek, in het bijzonder naar melodieën, omdat die zich meestal bevinden in de frequentieband van de menselijke stem, kan dan een gunstig effect hebben. Dat ligt eraan dat de kalmerende werking ervan niet wordt gehinderd door het bedreigende face to face contact. Door het luisteren naar melodieën vertraagt onze hartslag, voelen we ons veiliger en komen we meer open te staan voor sociale interactie. Ons sociale betrokkenheidssysteem krijgt een kans. Porges (p. 368):
Pogingen om een getraumatiseerde persoon sociaal te betrekken in plaats van te kalmeren, kunnen leiden tot defensieve strategieën van verzet en woede. Levensbedreiging activeert een zeer oud zenuwnetwerk dat het sociale betrokkenheidsgedrag sterk beperkt en de neuroceptie kan vervormen, wat kan resulteren in een valse detectie van risico's. De behandeling van trauma vereist dus een nieuw model dat zich onderscheidt van de traditionele psychotherapeutische strategieën van een face to face tweegesprek om de kalme toestand die samenhangt met het sociale betrokkenheidssysteem weer op gang te brengen. Muziek en muziektherapie kunnen een alternatieve entree naar het sociale betrokkenheidssysteem bieden.
Bij melodieën moet ik vooral denken aan de muziek van Franz Schubert. Je kunt denk ik wel zeggen dat die ons sociale betrokkenheidssysteem aanspreken. Met natuurlijk als dubbele bodem dat het bij Schubert eigenlijk altijd gaat om het verlangen naar die betrokkenheid, meer dan om die betrokkenheid zelf.

Neem nu Der Hirt auf den Felsen D965. Hier zo prachtig gezongen door Anna Lucia Richter, begeleid door  Blaž Šparovec, klarinet en Nicholas Rimmer, piano.

donderdag 2 januari 2020

Nu, in 2020, kun je wel zeggen dat het niet zo goed is afgelopen. We hadden beter naar Kenneth Boulding moeten luisteren.

Waar waren we ook al weer gebleven in de terugblik op de discussie die Kenneth Boulding op 6 mei 1965 in Chicago voerde met Milton Friedman? (Lees hier het vorige bericht.)

Boulding maakte gebruik van zijn gewone mensenverstand en bracht naar voren dat je in onze huidige maatschappij naast het domein ("ordeningsprincipe") van de ruil, dus van de markt, ook de domeinen van de bedreiging/dwang en van de integratie kunt onderscheiden. En dat in een wenselijke maatschappelijke ordening die domeinen van bedreiging/dwang en ruil dienen te zijn ingekaderd in het integratiedomein.

Dat integratiedomein omschrijft hij al improviserend als "an enormous package of religion, ethics, love, security and all this great big ball of wax which I call the integrative system." Ik wees al op de overeenkomst met wat ik het domein van het gemeenschapsgedrag noem. Net zo is er de overeenkomst van bedreiging/dwang met de statuscompetitie.

Merk nog eens op dat daar de academisch-gekunstelde visie van Friedman tegenover staat, die inhoudt dat (1) het integratiedomein beperkt wordt en beperkt dient te worden tot de relaties tussen naasten (familie, vrienden) en (2) het domein van de bedreiging/dwang nagenoeg kan worden verwaarloosd, omdat de markt immers, als enige, zorgt voor vrijheid. Een opvatting die inderdaad het gewone mensenverstand terzijde schuift.

Maar tegelijkertijd ook een opvatting die als zogenaamd wetenschappelijke rechtvaardiging kon dienen voor de maatschappelijke ideologie van het neoliberalisme. Die de weldadigheid van de onbelemmerde marktwerking kon prediken als dekmantel voor degenen die belang hadden bij groeiende ongelijkheid en dus van bedreiging, dwang en uitbuiting. De markt als ogenschijnlijk onschuldige weg naar een maatschappij waarin statuscompetitie en statushiërarchie domineren.

Wat betekent het om daarin niet mee te gaan? Om met Boulding (en het gewone mensenverstand) in te zien dat in een wenselijke maatschappij de domeinen van bedreiging/dwang en van ruil moeten zijn ingekaderd in het integratiedomein?

Boulding is daar heel duidelijk over. In de huidige maatschappij dient het integratiedomein vorm te krijgen in de verzorgingsstaat. Want de verzorgingsstaat representeert
an expansion of the integrative system in the sense that it involves the responsibility of each for all. This is an element in human life and in human motivation that cannot be denied and cannot be neglected.
Anders gezegd, zonder de verzorgingsstaat als collectieve poging om de morele intuïties van het gemeenschapsgedrag (verantwoordelijkheid van ieder voor allen) vorm te geven, loopt het niet goed af.

Boulding zag dat in. in 1965. Maar vervolgens liepen de meesten achter Friedman aan.

Nu, in 2020, kun je wel zeggen dat het besef is doorgedrongen dat het inderdaad niet zo goed is afgelopen. De verzorgingsstaten zijn in veel landen zozeer uitgekleed ("hervormd") dat de bestaansonzekerheid voor grote delen van de bevolking sterk is toegenomen.

En die ontkenning en verwaarlozing van de gemeenschapsintuïties blijft niet zonder gevolgen. De evenzeer menselijke neigingen tot statuscompetitie en dus tot "ieder voor zich" en minachting voor en vernedering van de zwakkeren krijgen er ruim baan door. Bestaansonzekerheid schept rechtsextremistisch populisme.

We hadden kortom beter naar Kenneth Boulding moeten luisteren. Lees hier het volgende bericht: Over waar Boulding en Friedman in 1965 hun mens- en maatschappijvisies vandaan haalden.