dinsdag 29 augustus 2023

Het sociaalwetenschappelijk onderzoek wijst steeds meer in een en dezelfde richting: neem de menselijke behoefte aan veiligheid serieus

We maken een tijd mee waarin samenzweringstheorieën veel aanhang lijken te hebben. Dat is verontrustend, al was doordat het geloof in samenzweringen samen gaat met het afwijzen van democratie.

In de nieuwe studie The Conspiratorial Mind: A Meta-Analytic Review of Motivational and Personological Correlates verrichtten de auteurs een meta-analyse op al het bestaande onderzoek naar de motieven en persoonlijkheidseigenschappen van aanhangers van zulke theorieën. Wat leren we daarvan over een mogelijke verklaring voor die toename?

Daarvoor moeten we kijken naar die motieven, aannemende dat persoonlijkheidseigenschappen te stabiel zijn om een toename te kunnen verklaren.

Het blijkt dat drie motieven in die aanhang voor samenzweringstheorieën een rol spelen, geheel in lijn met wat in 2017 al werd gevonden in de studie The Psychology of Conspiracy Theories:

  • Het motief om de wereld snel en intuïtief te begrijpen en om aan die intuïties vast te houden, samengaand met een gesloten wereldbeeld en afkeer van ambiguïteit.
  • Het motief om zich tegenover existentiële onzekerheid veilig te voelen en controle te hebben. Bedreiging van bestaanszekerheid wakkert het beeld aan van een onveilige wereld, waarin vijanden samenspannen en dus bestreden dienen te worden.
  • Het motief om zichzelf en de eigen groep superieur te voelen, verheven boven anderen, die dus een bedreiging vormen voor die superioriteitsgevoelens en niet vertrouwd kunnen worden. Ook hier het beeld van een onveilige wereld, waarin de eigen positie verdedigd dient te worden.

Het tweede en derde motief wijzen duidelijk in de richting van een verklaring voor de toename van de aanhang voor samenzweringstheorieën, een verklaring die te maken heeft met de daadwerkelijke toename van bestaansonzekerheid in de afgelopen decennia, waarin regeringen een neoliberaal beleid voerden. Zie de powerpoint in Heeft de, politiek gemotiveerde, toename van bestaansonzekerheid de tegenstellingen aangewakkerd?voor de aanwijzingen voor die toename van bestaansonzekerheid. 

Als je wereld onveiliger wordt, dan zijn er kennelijk vijanden die het slecht met jou voor hebben. Als we die nu maar bestrijden, onderdrukken of liever nog elimineren, dan zijn daarmee onze problemen opgelost. 

Het sociaalwetenschappelijk onderzoek wijst steeds meer in een en dezelfde richting. Mensen zoeken, zoals alle organismen, naar veiligheid. Als die er is, dan overheerst het gemeenschapspatroon: anderen hebben het goed met jou voor en jij met die anderen. Als die veiligheid er niet is, dan moeten er vijanden zijn en die moeten worden aangepakt. Dan overheerst het statuscompetitiepatroon.

De les daaruit valt gemakkelijk te trekken: neem de menselijke behoefte aan veiligheid serieus. In het persoonlijk leven, in de omgang met anderen en in het politiek-maatschappelijk leven.

woensdag 23 augustus 2023

Het statuscompetitiepatroon in de poëzie - Over het gedicht Haat van Wislawa Szymborska

Als een sociaalwetenschappelijke theorie over menselijke sociale gedragspatronen, zoals de Dual Mode - theorie, iets voorstelt, dan kan het niet anders dan dat je de strekking ervan herkent en aantreft in het zelf ervaren sociale leven en in populair sociaalwetenschappelijke beschrijvingen. Denk wat dat laatste betreft  aan de eerdere berichten:

Mensen hebben wel degelijk inzicht in de innerlijke tegenstrijdigheid van de menselijke sociale natuur en in de wenselijkheid van gemeenschapsgedrag boven statuscompetitiegedrag

Over het statuscompetitiepatroon in de populair-sociaalwetenschappelijke literatuur

Populairwetenschappelijke literatuur over de wenselijkheid van gemeenschapsgedrag - 1. Over de kracht van innemendheid

Populairwetenschappelijke literatuur over de wenselijkheid van gemeenschapsgedrag - 2. Een leven met meer verbinding

Populairwetenschappelijke literatuur over de wenselijkheid van gemeenschapsgedrag - 3. Over de verzorgingsstaat en een nieuw sociaal contract

Populairwetenschappelijke literatuur over de wenselijkheid van gemeenschapsgedrag - 4. Over de wenselijkheid van meer omgang met vreemden

Maar hetzelfde geldt natuurlijk voor de grote literatuur, de grote romans, die immers vrijwel altijd gaan over de "drama's" die zich voordoen als mensen moeten navigeren in een sociale wereld waarin ze zowel met het gemeenschapspatroon als het statuscompetitiepatroon te maken hebben. 

Sterker, zonder die innerlijke tegenstrijdigheid van de menselijke sociale natuur valt moeilijk voor te stellen dat een genre als dat van de roman zou kunnen bestaan. Van een sociaalwetenschappelijke theorie waarvan je de strekking nergens in de wereldliteratuur zou kunnen aantreffen, zou ik voorspellen dat hij ook slecht bestand zal blijken te zijn tegen empirische toetsingen.

Maar laten we het ook even over de grote dichters hebben. Of nee,laat ik me beperken tot die ene grote dichteres en Nobelprijswinnaar Wislawa Szymborska. 

Die in het gedicht Haat, uit de bundel Einde en Begin uit 1993, zo nauwkeurig het statuscompetitiepatroon neerzet. Ik citeer enkele strofes uit de verzamelde gedichten (p. 282-283), vertaald door Gerard Rasch:

 ------------------------------------------------------------------------------------

HAAT

Zie eens hoe doelmatig nog steeds,

hoe goed in vorm

in onze eeuw de haat is.

Hoe moeiteloos hij hoge hindernissen neemt.

Hoe makkelijk hij springt, zijn prooi bereikt

 

Hij is niet als andere gevoelens. 

Tegelijk ouder en jonger dan zij. 

Hij brengt zelf de oorzaken voort,

die hem tot leven wekken.

Als hij inslaapt, is zijn slaap nooit eeuwig.

Hem verzwakt de slapeloosheid niet, maar sterkt.

(...)

Ach, die andere gevoelens -

wat sukkelen ze lusteloos,

Sinds wanneer kan broederschap

op de massa rekenen?

Heeft medelijden ooit

als eerste de finish bereikt?

Hoeveel mensen wekt de twijfel op tot daden?

Dat lukt hem alleen die zeker van zijn zaak is.

(...)

Laten we het eerlijk toegeven:

hij weet wat schoonheid is.

Schitterend is zijn vuurgloed in de zwarte nacht.

Prachtig zijn zijn rokende explosies in de roze dageraad.

Ruïnes kun je moeilijk hun pathos ontzeggen,

noch kun je de grove humor loochenen

van de zuil die er kaarsrecht bovenuit steekt.

 

Hij is een meester in het contrast

tussen gedonder en stilte,

tussen rood bloed en witte sneeuw.

En wat hem boven alles nooit verveelt:

het motief van de propere beul

die boven zijn besmeurde slachtoffer oprijst.

--------------------------------------------------------------------------
 

Het gedicht gaat, natuurlijk, over de haat van de statuscompetitie. De haat die al die andere gevoelens,  die van broederschap en medelijden van het gemeenschapspatroon, lusteloos laat sukkelen. De haat die nog springlevend is. Ook als hij eens mocht inslapen, dan kan hij elk moment de kop opsteken. Het statuscompetitiepatroon ligt altijd klaar om geactiveerd te worden. Hoe? "Hij brengt zelf de oorzaken voort die hem tot leven wekken." Sociaalwetenschappelijk gezegd: statuscompetitie lokt statuscompetitie uit. 

En dan komt het sarcasme, als het gaat over de "schoonheid" van de kwaadaardigheid en het geweld van de statuscompetitie: vuurgloed, zwarte nacht, rokende explosies, ruïnes, rood bloed, de propere beul en zijn besmeurde slachtoffer.

Samengevat, waar een gedicht zich natuurlijk slecht voor leent, is er het thema van het statuscompetitiepatroon dat altijd klaar ligt en "goed in vorm is" (Stelling 1 van de theorie), dat zichzelf in stand houdt, zelf de oorzaken voortbrengt die hem tot leven wekken (Stelling 2) en dat geweld en ellende met zich mee brengt (Stelling 3).

vrijdag 18 augustus 2023

Meer over het belang van de hang naar vertrouwdheid voor het begrijpen (en verklaren) van menselijk gedrag

 (De editie van deze week van mijn LinkedIn-Nieuwsbrief.)

In de vorige aflevering over vertrouwdheid ging het over zaken als territoriumdrift (eigenlijk vertrouwdheidsdrift), slechte relaties,slechte gewoonten, contacten met vreemden, vriendschap, sociale vluchtigheid en vaak verhuisd zijn. In deze aflevering het vervolg, aan de hand van verder terug in de tijd op Toegepastesocialewetenschap verschenen berichten. Alles om meer inzicht te krijgen in het belang van vertrouwdheid voor het begrijpen en verklaren van menselijk gedrag. Met als diepste inzicht dat mensen, net als andere organismen, erop zijn ingesteld om zich zoveel mogelijk in een veilige omgeving te bevinden en dat vertrouwdheid een belangrijke aanwijzing is voor die veiligheid. Een belangrijke, maar niet perfecte, aanwijzing. Want als je nooit verder kijkt dan naar wat vertrouwd is, ben je slecht voorbereid op veranderingen die zich natuurlijk altijd eens zullen voordoen. Tegenover die hang naar vertrouwdheid kennen we ook de neiging tot exploratie, tot het verder kijken dan je neus lang is.

En we hebben inzicht in hoe die twee samenhangen. Want we weten ook dat mensen precies in een veilige, en dus meestal vertrouwde, omgeving het meest geneigd zijn tot exploratie, tot het verkennen van het onbekende. Denk aan het belang van de secure base (John Bowlby) als voorwaarde voor het exploratiegedrag van kinderen. Juist in een onveilige omgeving zoeken mensen verkrampt naar vertrouwdheid en wenden ze zich af van alles wat onbekend is. Dat verklaart waarom rechts-extremisten, die een onveilig wereldbeeld aanhangen, zo vijandig staan tegenover alles wat nieuw is en terugverlangen naar de vertrouwdheid van een geïdealiseerd verleden.

Later meer daarover. Maar nu eerst terug naar wat ik eerder schreef op Toegepastesocialewetenschap. Over ontmoetingsplekken, de contacthypothese, over de oudste bekende dierlijke levensvormen, over de vraag naar het authentieke zelf, over hoeveel tijd het neemt om vrienden te worden, over WhatsApp-stress en over waarom we ons in vertrouwde contacten beter voelen.

Ontmoetingsplekken dichterbij zorgen voor minder sociaal isolement en meer vertrouwen in andere mensen

(21 mei 2019) Een sociaal vluchtige samenleving als de onze, waarin het moeilijk is om op volwassen leeftijd nog nieuwe vrienden te maken en waarin dus eenzaamheid voor velen op de loer ligt, vraagt om woonomgevingen waarin mensen elkaar gemakkelijk kunnen ontmoeten. Want hoe vaker je iemand ontmoet, hoe groter de kans dat er een vertrouwde relatie groeit en mensen voelen zich in vertrouwde relaties beter dan in vluchtige.

Maar we hebben het niet zo geregeld dat er in onze woonomgevingen, onze buurten en dorpen, standaard ontmoetingsplekken aanwezig zijn. In plaats daarvan hebben we in de afgelopen halve eeuw door schaalvergroting, ruimtelijke concentratie en functiescheiding (wonen - werken) woonbuurten laten ontstaan waarin, inderdaad, alleen maar gewoond wordt. Met een blinde vlek voor het belang en het creëren van de voorwaarden voor het opbloeien van een sociaal leven.

Niet verwonderlijk dus dat we steeds minder bij elkaar over de vloer komen en dat eenzaamheid een groot maatschappelijk probleem is geworden.

Die blinde vlek voor de voorwaarden voor de bloei van een sociaal leven bestaat ook in de wereld van het beleid. Want als het daar gaat over preventie van eenzaamheid (of van depressie), dan gaat het maar weinig over die voorwaarden en te vaak over "algemene bewustwording" en "vroegsignalering" door "professionals". Natuurlijk doen professionals goed en belangrijk werk, maar ze kunnen onvermijdelijk pas in actie komen als het probleem al is ontstaan.

Dat het beleid veel meer zou moeten inzetten op het creëren van die voorwaarden (denk ook aan het omwegbeleid), en dus op ontmoetingsplekken, komt ook naar voren uit het recente Amerikaanse onderzoek The Importance of Place. Neighborhood Amenities aa a Source of Social Connection and Trust. De onderzoekers geven in The Atlantic een samenvatting van hun onderzoek: Having a Library or Café Down the Block Could Change Your Life.

Uit dat onderzoek, op basis van een steekproef uit de Amerikaanse bevolking, blijkt wat het voor mensen uitmaakt hoever ze van een ontmoetingsplek wonen (winkel of winkelcentrum, horeca, park, bibliotheek, buurthuis, bioscoop, kegelbaan, fitness). Want ook bij statistische controle voor achtergrondkenmerken als leeftijd, inkomen, opleiding en etniciteit, zijn Amerikanen met een kleinere afstand tot ontmoetingsplekken niet alleen tevredener met hun woonbuurt, maar ook zijn ze minder sociaal geïsoleerd en hebben ze meer vertrouwen in andere mensen.

Mensen zijn een groepsdier, dat er op is ingesteld om zich te bewegen in een groep van vertrouwde anderen. In onze huidige samenleving groeien we nog maar zelden op in zo'n vertrouwde groep. Dat maakt een sociale infrastructuur, waarin we elkaar kunnen ontmoeten en vertrouwde relaties kunnen opbouwen, van zo groot belang.

Maar dat inzicht blijkt niet als vanzelf aanwezig in het denken over de inrichting van onze woonomgeving. En dus ligt er een taak voor het sociaalwetenschappelijk onderzoek.

Door meer contact en dus vertrouwdheid bewegen we naar het gemeenschapsevenwicht

(10 mei 2019) Als het vak sociologie zich zou baseren op het inzicht van de ambivalente menselijke sociale natuur en op het inzicht dat van de twee sociale evenwichten die daaruit voortkomen het gemeenschapsevenwicht te prefereren valt boven het statuscompetitie-evenwicht, dan zou dat kunnen helpen om het vak maatschappelijk belangrijker te maken. Zie hier het vorige deel van deze reeks berichten.

Het theoretische construct van het gemeenschapsevenwicht zou dan richtinggevend werken voor onderzoeksvragen en voor beleidsadvisering. Het gaat dan om onderzoek naar de voorwaarden waaronder dat gemeenschapsevenwicht meer aanwezig is en over beleid om die voorwaarden dichterbij te brengen. Denk wat dat laatste betreft maar even aan de gedachte van het omwegbeleid.

Allerlei bestaand sociologisch onderzoek gaat natuurlijk al over die voorwaarden. Het zou vreemd zijn als dat niet zo was. Alleen, het is verspreid over allerlei theoretische aanzetten.

Een boeiende vraag is nu in hoeverre een en ander geïntegreerd kan worden in het kader van die drie stellingen van de Dual Mode-theorie, de theorie dus die zich rekenschap geeft van die ambivalente sociale natuur.

Ik moest in dat verband denken aan het onderzoek in het kader van de sociale contact-hypothese. Zie daarover de eerdere berichten Meer contact helpt tegen vooroordelen en tegen (gewelddadige) conflicten. En over hoe dat komt en Minder anti-immigrantensentiment door meer sociaal contact - Nieuwe aanwijzingen.

De aanduiding sociale contact-hypothese wijst er al op dat het hier niet gaat om een in een algemener theoretisch kader ingebedde aanzet. Maar dat kader is er dus wel. Want we weten dat de kans op gemeenschapsgedrag (of pro-sociaal gedrag) en dus op een beweging in de richting van het gemeenschapsevenwicht groter is als mensen meer met elkaar vertrouwd zijn. Onderlinge vertrouwdheid schept een gevoel van veiligheid, een toestand waarin statuscompetitie niet aan de orde is. Zie Draait alles om vertrouwdheid?

En die sociale contact-hypothese past daar precies in. Want hoe meer contact er tussen mensen is geweest, hoe meer ze met elkaar vertrouwd zijn. En dus hoe meer ze elkaar vertrouwen en hoe meer ze onderling, elkaar versterkend, gemeenschapsgedrag zullen vertonen.

Het is natuurlijk niet toevallig dat die sociale contact-hypothese in de sociologie, en breder de sociale wetenschap, is opgekomen. De oorsprong ervan ligt in het werk van Gordon Allport in de jaren vijftig van de vorige eeuw, waarin het ging om hoe mensen in de smeltkroes van een immigrantenmaatschappij kunnen leren om samen te leven. Want in de hedendaagse samenlevingen is die onderlinge vertrouwdheid altijd maar beperkt aanwezig.

In dat verband is er nu de pas verschenen studie Humans adapt to social diversity over time. De onderzoekers analyseerden datasets die beschikbaar waren voor meer dan 100 landen over een periode van 20 jaar.

Ze komen tot de conclusie dat een toename van (religieuze) diversiteit aanvankelijk leidt tot een verlaging van de kwaliteit van leven (een index waarin geluk, tevredenheid met het leven en de zelf-gerapporteerde gezondheid zijn gecombineerd), maar dat dit effect na verloop van tijd verdwijnt.

En dat verdwijnen kan er aan worden toegeschreven dat het sociale contact tussen groepen toeneemt en daarmee het onderlinge vertrouwen. Een toename van diversiteit heeft dus aanvankelijk tot gevolg dat het gemeenschapsevenwicht verder weg komt te liggen, maar als je op de langere termijn kijkt, dan zie je dat het door meer contact en daardoor meer onderling vertrouwen weer dichterbij komt.

En wat beleidsadvisering betreft, wijst dit dus op het belang van sociale contacten en daarmee op het bevorderen van de voorwaarden waaronder die contacten tot stand komen.

Ontstond de hang naar vertrouwdheid op het moment in de evolutie dat levende wezens zich gingen voortbewegen?

(29 maart 2019) Draait alles om vertrouwdheid? Vroeg ik me eerder af. Toen ging het erom dat vertrouwdheid wel eens de cruciale voorwaarde zou kunnen zijn voor pro-sociaal gedrag en dus voor een aangename en florerende maatschappij:

Als je bedenkt dat het met mensen, maar waarschijnlijk met zoogdieren in het algemeen, altijd twee kanten op kan, die van gemeenschap of statuscompetitie, dan dan zie je dat het voor pro-sociaal gedrag altijd nodig is om de statuscompetitie te onderdrukken. En die vertrouwdheid zou wel eens het eerste en betrouwbaarste signaal kunnen zijn dat statuscompetitie niet nodig is. Vertrouwdheid is geruststelling. Een signaal dat het niet het moment is voor vechten of vluchten of voor onderdrukking of onderdanigheid, maar voor tolerantie, welwillendheid en zelfs zo nodig goedgeefsheid.

Maar misschien moet je dat belang van vertrouwdheid wel veel breder opvatten. In de zin dat alle levende wezens erop geselecteerd zijn om vertrouwdheid te zien als een signaal van veiligheid. Als de omgeving waarin je je bevindt, vertrouwd is, dan betekent dat immers dat hij in ieder geval tot nog toe de veiligheid heeft verschaft, die ervoor gezorgd heeft dat je nog in leven bent.

En precies dat zou ook ten grondslag kunnen liggen aan dat wonderbaarlijke instinct van trekvogels en andere migrerende dieren om terug te keren naar hun geboortegrond om zich daar voort te planten. Er zullen vast andere veilige plekken zijn, maar op de basis van wat je weet lijkt het verstandig om te kiezen voor die vertrouwde geboortegrond.

Anders gezegd, was vertrouwdheid misschien van cruciaal belang vanaf het moment dat levende wezens zich uit zichzelf gingen voortbewegen? Dus van cruciaal belang voor dieren? Want planten kennen ook veel uitdagingen, maar niet de uitdaging van waar je je het beste op welk moment kunt bevinden. Waar ze zich bevinden is ook precies de omgeving die hen vertrouwd is.

Dat kwam bij me op bij het lezen van Over paden. Een ontdekkingstocht van Robert Moor (vertaling van On Trails. An Exploration.). Moore beschrijft daar zijn bezoek, samen met de paleobioloog Alex Liu, aan Mistaken Point op Newfoundland, waar fossiele sporen zijn ontdekt van de ediacarische biota, de oudst bekende dierlijke levensvormen. Moor daarover (p. 46-47, 70-71):

buitengewoon merkwaardige wezens. Ze hadden een week lichaam, waren grotendeels immobiel en hadden geen mond of anus; sommige waren schijfvormig, andere leken op een gewatteerde deken of op een varenblad. En er zit er ook eentje bij die vaak omschreven wordt als 'een zak modder'.

Hoewel dus grotendeels immobiel, duiden de sporen erop dat dit wezen

iets deed wat nog nooit op deze planeet was vertoond: het huiverde, zwol op, reikte naar voren, kromp ineen en begon zich daardoor onwaarneembaar langzaam over de zeebodem te bewegen, en liet daarbij een spoor na.

Waarom die voortbeweging? Het antwoord op die vraag is intrigerend. We menen te weten dat het eerste leven ontstond in de vorm van grote eiwitmoleculen, die in zee dreven. Om van leven te kunnen spreken, moeten die zich zijn gaan reproduceren. Daarvoor was "materiaal" nodig van buiten af, dat ook in zee dreef. Maar als je met dat materiaal meedrijft, kom je het nooit tegen; daarvoor moet het tegen jou op botsen.

Hoe krijg je dat voor elkaar? Door jezelf te verankeren aan de zeebodem "met een zuignap-achtige voet". Dan komt dat materiaal ("voedsel") niet alleen voorbij, maar ook al botsend met je in aanraking. En kun je het dus tot je nemen.

Die eerste ediacarische biota zullen zich ook zo hebben verankerd. Maar, zo legde Alex Liu aan Moor uit, soms schoten ze los. En dan moesten ze "door los sediment ploeteren om weer vaste grond onder de voeten te krijgen". Dat ze zich voortbewogen, was dus niet omdat ze op zoek waren naar voedsel of seks, maar vanuit de behoefte aan stabiliteit. Ze wilden terug naar waar ze vandaan kwamen. Moor:

We kunnen op geen enkele manier met zekerheid vaststellen wat de oeroude ediacarische biota voelden, áls ze al iets konden voelen. Maar hier was een aanwijzing, gebeiteld in steen. Uiteindelijk, of liever gezegd in den beginne, wilden de eerste wezens die de kracht opbrachten om zich voort te bewegen misschien wel gewoon terug naar huis.

Ja, dan zou die behoefte aan vertrouwdheid dus inherent zijn aan alle leven dat zich weet voort te bewegen, aan alle dieren dus. Ik vind het een intrigerende gedachte.

Zelf-compassie en zelfcontrole zijn belangrijk om nog jezelf te kunnen zijn

(7 februari 2019) De samenleving waarin wij ons bewegen is er een die, in vergelijking met de Paleo Sociale Omgeving van lang geleden, gekenmerkt wordt door een grote mate van sociale vluchtigheid. Ons sociale leven bestaat voor een groot deel uit ontmoetingen en relaties met anderen die we niet zo goed kennen.

Daardoor zijn we er vaak mee bezig hoe we op anderen overkomen en hoe we willen overkomen. En dus met de reacties van anderen op hoe wij ons presenteren. Denk even aan Erving Goffmans The Presentation of Self in Everyday Life, dat in 1956 verscheen en vele malen is herdrukt. Het vormde het begin van wat de dramaturgische analyse van het sociale leven ging heten, waarin het erom gaat dat mensen voortdurend, meer of minder onbewust, bezig zijn met impression management.

Dat bezig zijn met hoe we willen overkomen is begrijpelijk als de sociale relaties vluchtig van aard zijn. Iedereen vraagt zich dan af met wat voor iemand hij te maken heeft. En andersom is iedereen ervan doordrongen dat anderen zich die vraag stellen. Hoe je je presenteert en hoe je je tegenover wie presenteert, is dan een voortdurende opgave.

Dat kan ertoe leiden, en leidt er kennelijk vaak toe, dat mensen zich gaan afvragen wie ze zelf nu eigenlijk zijn. Wat is je authentieke zelf? Hoe vind je nog je ware zelf achter al die vaak verschillende facades waarmee je jezelf aan anderen presenteert? Die vragen hebben enige urgentie, want het blijkt dat mensen zich beter voelen als ze meer het gevoel hebben dat ze zichzelf kunnen zijn.

Bedenk daarbij dat dat authenticiteitsprobleem zich niet of veel minder voordoet als het sociale leven zich meer afspeelt tussen vertrouwde anderen. Als mensen hun leven doorbrengen in een groep van vertrouwde contacten, zoals dat het geval was in die Paleo Sociale Omgeving van de jagers-verzamelaars, dan is er altijd de gezamenlijke geschiedenis die maakt dat niemand zich anders hoeft voor te doen dan hij is. De opdracht van het zich presenteren is geheel afwezig. Je kunt zijn wie je bent, want anderen, en jijzelf, weten wie je bent.

De vraag naar het authentieke zelf en de dringendheid van die vraag zijn dus "moderniteitsproducten". Onvermijdelijke gevolgen van de sociale vluchtigheid van het tegenwoordige sociale leven.

Waarin natuurlijk nog wel eilandjes van sociale vertrouwdheid bestaan, de kringen van familie en vrienden, waarin nog een gezamenlijke geschiedenis bestaat. En het is inderdaad zo dat mensen zich beter voelen in die kring van vertrouwde contacten en we weten dat dat eraan ligt dat mensen in die contacten meer het gevoel hebben dat ze zichzelf kunnen zijn. Zie Hoe komt het dat we ons in vertrouwde contacten beter voelen dan in vluchtige contacten?

Toch slagen sommige mensen er nog behoorlijk goed in om ondanks die sociale vluchtigheid zichzelf te kunnen zijn en hun authentieke zelf te bewaren. Dat zijn degenen die in staat zijn tot zelf-compassie.

Het hebben van zelf-compassie houdt in dat je in staat bent om (a) aardig te zijn voor jezelf in plaats van streng en veroordelend, (b) in te zien dat het algemeen menselijk is om fouten te maken en om je wel eens slecht te voelen, en (c) je falen en je pijn met gelijkmoedigheid (mindful) te constateren. Mensen met meer zelf-compassie zijn minder bezig met hoe anderen over hen oordelen en dus ook minder met zich altijd maar zo goed mogelijk voor te doen.

En volgens de nieuwe studie Choosing goals that express the true self: A novel mechanism of the effect of self‐control on goal attainment helpt het ook als je beter in staat bent tot zelfcontrole. Dus tot het volgen van een uitgezette gedragslijn en het weerstaan van verleidingen om daarvan af te wijken.

Het blijkt namelijk dat het bekende verband tussen het hebben van zelfcontrole en succesvol zijn in het bereiken van je doelen, mede verklaard wordt doordat mensen met meer zelfcontrole zichzelf meer doelen stellen die overeenkomen met hun authentiek zelf. Die dus in staat zijn om zich meer door hun ware zelf te laten leiden

Want het nastreven van zaken die uit je ware zelf voortkomen, die dus echt zelf gekozen zijn, is natuurlijk motiverender en beter vol te houden, dan het najagen van doelen die van buitenaf zijn opgelegd of waartoe je je hebt laten overhalen of waarvan je denkt dat je er goede sier mee kunt maken.

Dat we in een toestand leven met een grote mate van sociale vluchtigheid, betekent dus dat het om nog onszelf te kunnen zijn, aankomt op individuele eigenschappen als zelf-compassie en zelfcontrole. En het betekent ook dat niet iedereen even goed in staat is om zichzelf te kunnen zijn.

Hoeveel tijd "kost" het om goede vrienden te worden? En waarover heb je het dan?

(23 maart 2018) Hoe maak je nieuwe vrienden? Hoeveel tijd moet je daarvoor samen doorbrengen, wat doe je in die tijd en waarover praat je?

Je kunt dat onderzoeken bij mensen die nog niet zo lang geleden verhuisd zijn en bij eerstejaarsstudenten. Dat gebeurde in de studie How many hours does it take to make a friend?

Het deelonderzoekje naar die eerstejaarsstudenten was longitudinaal, wat wil zeggen dat de studenten na 3, 6 en 9 weken na het begin van de colleges ondervraagd werden.

Het bleek dat de samen doorgebrachte tijd voorspellend was voor of iemand een goede vriend was geworden. Tussen 6 en 9 weken verdubbelde de samen doorgebrachte tijd met "vage vrienden", die daardoor "vrienden" werden. Eveneens verdubbelde de samen doorgebrachte tijd met "vrienden", die daardoor "goede of beste vrienden" werden. Dat ging ten koste van de tijd die werd doorgebracht met medestudenten die in mate van vriendschap gelijk bleven.

De samen doorgebrachte tijd maakte vooral verschil als hij werd besteed aan zaken als bijpraten, elkaar op de hoogte houden van wat je gedaan hebt sinds de vorige ontmoeting, praten over serieuzere zaken waarbij je allebei aan het woord komt en het maken van grappen en samen plezier hebben. En je ziet dat bij degenen waarbij die vriendschap niet toenam, de tijd besteed aan small talk (praten over koetjes en kalfjes) juist toenam. Met vrienden praat je over meer dan koetjes en kalfjes.

Het zijn geen opzienbarende resultaten. Maar wat je er wel van leert, is dat waarover je met elkaar praat als je vrienden wordt, datgene is wat de wederzijdse vertrouwdheid doet toenemen. Het gaat bij vriendschap om vertrouwdheid. En die groeit als je elkaar bij praat over wat er gebeurd is en wat je deed toen je ergens anders was. Die sociale leemtes tussen ontmoetingen, die moeten worden opgevuld. En natuurlijk schep je ook die vertrouwdheid door het niet alleen over koetjes en kalfjes te hebben, maar ook echt over wat serieuzere zaken, waarbij je elkaar aan het woord laat.

Bij het maken van nieuwe vrienden gaat het dus kennelijk om het "zo snel mogelijk" die toestand van onderlinge vertrouwdheid tot stand te brengen, waar we als een sociale diersoort altijd naar op zoek zijn.

Hoe een sociale diersoort sociale media uitvond en ging gebruiken - neem nu WhatsApp en WhatsApp-stress

(27 december 2017) Het internet heeft ons de sociale media opgeleverd. Zo zijn velen van ons lid geworden van een of meer WhatsApp-groepen. Waarom zijn we dat in zo grote getale gaan doen? Hoe worden we erdoor beïnvloed en hoe gaan we ermee om?

Ik bedacht me dat je veel van het menselijk gedrag kunt begrijpen als dat van een sociale diersoort die verzeild is geraakt in een nieuwe omgeving. Een omgeving die afwijkt van de oorspronkelijke omgeving, waarin die diersoort is geëvolueerd en waaraan hij is aangepast. Die gedachte staat wel bekend als die van de evolutionaire mismatch theorie.

Mensen zijn geëvolueerd in en aangepast aan hun zogenaamde Omgeving van Evolutionaire Aangepastheid (de term is van de hechtingsonderzoeker John Bowlby), ruwweg de omstandigheden die bestonden in de lange periode dat mensen leefden als jagers-verzamelaars. De uitdagingen in die periode bestonden eruit dat je door samenwerken en delen moest zien te overleven.

Dat bleek te lukken, en wel zeer succesvol, in min of meer stabiele groepen waarin je elkaar persoonlijk kende. Met naburige groepen was van tijd tot tijd contact, al was het maar in het kader van de uithuwelijking. De relaties binnen en tussen de groepen waren gebaseerd op de voor die samenwerking en dat delen wenselijke vertrouwdheid.

Voor de individuele levensloop hield dat in dat je opgroeide en je leven doorbracht in een groep van vertrouwde anderen. Daarbinnen ontwikkelde iedereen de bijpassende sociale motivaties en vaardigheden. Het was nodig om voldoende vrijgevig, bescheiden en vriendelijk te zijn en om je voldoende in te spannen voor de anderen en het gezamenlijke welzijn. Denk even aan Persoonlijkheid en maatschappij: de Big Five en de Big Two.

Tegen die achtergrond is het niet verwonderlijk dat in onze huidige maatschappij de sociale media en in het bijzonder die WhatsApp-groepen werden bedacht en zo snel populair werden.

Ik schreef daarover in 2004, toen de sociale media nog minder ver ontwikkeld waren, maar die ontwikkeling zich al wel aandiende: Community and Human Social Nature in Contemporary Society: Opportunities and Restrictions for Online Cooperation.

Wij hebben nu veel minder altijd die groep van vertrouwde anderen om ons heen. Familie en vrienden zijn over de ruimte verspreid en we ontmoeten elkaar niet dagelijks en niet als vanzelf. Een sociaal leven is niet vanzelfsprekend en moet altijd georganiseerd worden.

Vandaar dat we als we elkaar dan toch ontmoeten, altijd eerst vragen "hoe het gaat". We proberen de ontbrekende gezamenlijke tijd zo gauw mogelijk weer in te vullen. De vertrouwdheid dient steeds opnieuw te worden hersteld. Eigenlijk verlangen we, onbewust, naar die gezamenlijke, continue geschiedenis van weleer.

Aan die behoefte aan vertrouwde sociale contacten komt onze huidige manier van leven altijd maar beperkt tegemoet. We verkeren ook veel onder vluchtige contacten en die geven ons minder een goed gevoel dan de vertrouwde contacten.

Vandaar dat bijna iedereen graag meer (vertrouwde) sociale contacten zou willen. Want hoe meer contact met familie, vrienden en buren, hoe gelukkiger. En vandaar dat we niet graag alleen zijn en dat we eenzaamheid erkennen als een belangrijk maatschappelijk probleem.

De vraag is dan natuurlijk in hoeverre de sociale media ons nu echt behulpzaam zijn in ons sociale leven. Eerder onderzoek wees uit dat tijdsbesteding op sociale media, in tegenstelling tot tijdsbesteding aan face-to-face contacten, niet gelukkiger maakt.

Wat me wel opvalt is dat de populariteit van sociale media samen gaat met negatieve berichten van gebruikers. Die gaan niet alleen over de vraag naar de veiligheid ervan, maar ook over de "sociale druk" die ervan uit kan gaan. Je hebt je telefoon eigenlijk altijd bij je en op elk moment kan er een berichtje binnenkomen. Dat maakt nieuwsgierig, waardoor je gaat kijken en de ander kan zien dat je hebt gekeken. En dus hoopt hij of zij op een reactie. Omdat iedereen, ook jijzelf, zo nu en dan de behoefte voelt om iets van zich te laten horen, kan dat dus de hele dag doorgaan. Hoe ga je daar mee om, is een veel gestelde vraag. Hoe voorkom je "WhatsApp-stress"?

Misschien hangt die stress ermee samen dat het medium nog nieuw is en dat we nog moeten leren hoe het in ons dagelijks leven in te passen.

In ieder geval zou het kunnen helpen om je te realiseren dat die sociale druk niet alleen door de anderen op jou wordt uitgeoefend, maar dat jij omgekeerd hetzelfde doet. Net zo als in het echte sociale leven is het goed om wat tolerant te zijn voor elkaar. Net als de anderen, heb jij ook zelf wel eens behoefte aan belangstelling en aandacht. Een zekere mate van "druk" hoort er dus bij. Is nu eenmaal een onderdeel van dat sociale leven dat we nodig hebben en dat ons gelukkiger maakt. Misschien moeten we dus weer leren om er voldoende tijd en aandacht voor te hebben.

Maar aan de andere kant is het ook een onderdeel van datzelfde sociale leven om elkaar zo nu en dan te corrigeren. Als iemand teveel aandacht opeist, dan kunnen we dat laten weten. Dat kan, net zo als in het echte sociale leven, een subtiele feedback zijn. Wat langer laten wachten op een reactie of zelfs niet reageren. Of een grapje als "nou kan ie wel weer".

Misschien is die WhatsApp-stress dezelfde sociale stress die we so wie so al kennen. Onze sociale contacten zijn nu eenmaal minder vanzelfsprekend en vertrouwd dan ze in het verleden waren. Zo heel goed weten we vaak niet wie onze echte vrienden zijn. Daardoor zijn we wel eens bang of we "er nog wel bij horen". En menen we al gauw signalen van sociale afwijzing te bespeuren. Waardoor we sneller die sociale druk ervaren. Toch maar snel reageren, anders zien ze mij over het hoofd.

Maar dat is dus "gewoon" de sociale stress die we toch al hadden. Ook zonder WhatsApp.

Hoe komt het dat we ons in vertrouwde contacten beter voelen dan in vluchtige contacten?

(1 augustus 2017) Dat wij groepsdieren zijn, wil zeggen dat we er als gevolg van onze evolutionaire geschiedenis op zijn ingesteld om op te groeien en ons te bewegen in een groep van vertrouwde anderen.

In zo'n groep werken we samen en delen we de beschikbare middelen. En hebben we een gezamenlijke geschiedenis, die eraan bijdraagt dat we de onderlinge relaties als vanzelfsprekend accepteren. Daardoor is de onderlinge (status-)competitie afwezig of neemt hij onschuldige vormen aan, zoals die van spel en wat we tegenwoordig sport noemen. Wat de ruimte creëert om jezelf te kunnen zijn, want je hoeft je niet beter voor te doen dan je bent. Er zijn redenen om te denken dat het leven in zo'n groep van vertrouwde anderen het zinvolle leven is. Zie Gedachten over de positieve gezondheidseffecten van een zinvol leven.

Maar in onze huidige maatschappij is zo'n groep van vertrouwde anderen (familie, vrienden) er nog maar beperkt. Niet alleen is hij voor de meesten van ons nog maar klein van omvang (vandaar de problemen van het sociale isolement van gezinnen en van eenzaamheid), maar ook hebben we daarnaast contacten met anderen met wie we niet of veel minder vertrouwd zijn. Dat zijn de vluchtige contacten of "zwakke bindingen" of "kennissen".

We weten al dat je veel van die vluchtige contacten kunt hebben, terwijl je toch eenzaam bent. Wat eenzaamheid betreft, kunnen we dus het gemis aan die vertrouwde contacten niet compenseren door vluchtige contacten.

Maar het is ingewikkeld, want toch blijken die vluchtige contacten iets toe te voegen aan ons geluksgevoel. Mij lijkt dat je dat moet opvatten als een aanwijzing dat voor de meesten van ons die kring van vertrouwde anderen te klein is. We zoeken naar meer en vinden dat een beetje door die contacten aan de rand van onze groep.

Maar je zou verwachten dat we de voorkeur geven aan de omgang met die vertrouwde contacten. Omdat we daarin meer ons zelf kunnen zijn.

En precies dat komt uit het nieuwe onderzoek Hedonic Benefits of Close and Distant Interaction Partners: The Mediating Roles of Social Approval and Authenticity.

Het onderzoek werd uitgevoerd met behulp van de Experience Sampling Method, die inhield dat een groep van 178 studenten gedurende twee weken vier maal per dag op toevallige tijdstippen een mail ontvingen met een kort vragenlijstje over de laatste interactie die ze daar voor gehad hadden en over hoe goed of slecht ze zich voelden. Dat laatste gebeurde met behulp van de Positive and Negative Affect Schedule .Zo ontstond een bestand van bijna 7000 korte verslagen van sociale interacties. (Natuurlijk had je liever een bredere groep gehad dan alleen studenten.)

De onderzoekers konden vervolgens laten zien dat de studenten zich beter hadden gevoeld in contacten met vertrouwde anderen dan in vluchtige contacten.

En waardoor voelden ze zich beter? Doordat ze meer het gevoel hadden te worden geaccepteerd (meer gerespecteerd worden, aardiger gevonden worden) en meer het gevoel hadden zichzelf te kunnen zijn (trouw aan zichzelf, niet beïnvloed, trouw aan eigen principes en waarden).

Ook een klein en beperkt onderzoekje kan dus zomaar uitwijzen dat wij nog steeds die sociale diersoort zijn die zich graag omgeven voelt door vertrouwde anderen.

zondag 13 augustus 2023

Zondagochtendmuziek - 10 Preludes for Solo Cello - composed by Sofia Gubaidulina

Zo nu en dan moet je nog eens een aflevering van Toonmeesters van Reinbert de leeuw en Cherry Duyns bekijken. Zoals deze, die gaat over Sofia Gubaidulina. 

Haar lijst met composities is indrukwekkend en ik ken maar een fractie daarvan.  Dit zijn haar Tien preludes voor solo cello, uitgevoerd door David Hetherington, in 2020 in Toronto, Canada. Ook prachtig in beeld gebracht.

woensdag 9 augustus 2023

Aanhangers van samenzweringstheorieën wijzen de democratie af - En over waardoor dat zo is en over de tragiek ervan

De pas verschenen studie Is democracy under threat? Why belief in conspiracy theories predicts autocratic attitudes laat zien dat het aanhangen van samenzweringstheorieën samen gaat met het afwijzen van democratie. (Een van de onderzoekers is Jan Willem van Prooijen van de VU Amsterdam, die we eerder tegenkwamen in het bericht Zowel de arme sloebers die echt slachtoffer zijn van bestaansonzekerheid als de narcisten die het aan niets ontbreekt, zijn vatbaar voor samenzweringstheorieën.)

Het aanhangen van samenzweringstheorieën werd in twee deelstudies vastgesteld door mensen te vragen naar hun instemming met of verwerping van uitspraken als "Ik denk dat er geheime organisaties zijn die een sterke invloed hebben op politieke besluiten" en "De Amerikaanse regering was betrokken bij de 9/11 aanval". In een derde deelstudie werd mensen gevraagd om zich oftewel in te leven als burger van een land met corrupte politici oftewel in een land met integere politici. 

Het bleek toen dat het aanhangen van samenzweringstheorieën of het zich inleven als burger van een land met corrupte politici samenging met het afwijzen van democratie. Dat laatste wil zeggen het instemmen met uitspraken als "We zouden het parlement kunnen afschaffen, want het is volledig nutteloos" en "Ik zou liever een stelsel hebben waarin een machtige leider onbeperkte en ongecontroleerde bevoegdheid heeft om anderen te overheersen".

Alles doet vermoeden dat we hier aan het werk zien hoe het beeld van een onveilige wereld het statuscompetitiepatroon uitlokt. Ik leef in een land waarin de regering/de politici het niet goed met mij voor hebben en niet zijn te vertrouwen. Daarom is het beter om een alleenheerser te hebben die alle macht heeft en waarvan ik verwacht dat hij wel voor mijn belangen opkomt. Zoals we eerder al zagen, roept een als onveilig ervaren wereld het statuscompetitiepatroon op (En het beeld van een veilige wereld daarentegen het gemeenschapspatroon.)

Dat vermoeden wordt erdoor bevestigd dat de onderzoekers ook vonden dat die samenhang tussen het aanhangen van samenzweringstheorieën en het afwijzen van democratie voor een deel tot stand komt via het gevoel van politieke machteloosheid, van de overtuiging dat ik, of de burgers van dit land, geen invloed hebben op wat de politiek beslist. Want dat gevoel van machteloosheid is zonder meer een goede indicator voor het beeld van een onveilige wereld.

Dat onderliggende mechanisme heeft iets tragisch. Want die ervaren sociale onveiligheid creëert dus de vraag naar een sterke man van wie je verwacht dat hij voor jou opkomt, terwijl de geschiedenis, en de menselijke sociale natuur, leren dat sterke mannen altijd in de eerste plaats voor zichzelf zorgen.

dinsdag 8 augustus 2023

Leidt verbondenheid met de eigen groep tot vijandigheid tegen andere groepen? Nee, dat hoeft helemaal niet - Nieuwe aanwijzingen

In Een sociologie die ertoe doet: een realistisch normatief kader voor sociale hervormingen lees je een paragraaf met als titel Kan er teveel gemeenschap zijn? Ik citeer hem even in zijn geheel. En ik ga daarna in op een nieuwe studie die uitvoerig stilstaat bij alle onderzoek dat licht werpt op de vraag of meer verbondenheid met de eigen groep (parochiaal altruïsme) leidt tot of gepaard gaat met meer vijandigheid tegenover andere groepen.

Kan er teveel gemeenschap zijn?

Het hier geschetste kader van “meer gemeenschap is beter” als richtlijn voor de sociologie zal naar verwachting bij vakgenoten niet meteen op unanieme instemming kunnen rekenen. Dat kan liggen aan een zekere terughoudendheid bij degenen die nu eenmaal gesocialiseerd zijn in het vak zoals het nu is en dat zich op onderzoek concentreert. Maar er zijn ook inhoudelijke tegenwerpingen, die te maken hebben met de wenselijkheid van “meer gemeenschap”.

Een tegenwerping komt bijvoorbeeld naar voren in een discussie over het zogenaamde brede welvaartsbegrip, dat door het Centraal Bureau voor de Statistiek is uitgewerkt in de Monitor Brede Welvaart. Het gaat daarin naast de economische ook om de ecologische en sociaal-maatschappelijke aspecten van welvaart. En wat dat laatste betreft, specifiek om “sociale samenhang”, waarvan de overeenkomst met “gemeenschap” in het oog springt.

En van die sociale samenhang wordt wel gezegd dat die er ook teveel kan zijn, zoals door Carabain en Putters (2019). Meer er van is volgens hen niet per se beter. Want als je bij sociale samenhang denkt aan de contacten die mensen hebben, dan zou de frequentie van contacten die mensen "binnen hun eigen groep" hebben wel eens ten koste kunnen gaan van de contacten en de verbondenheid met mensen buiten die groep. En dat zou dan de sociale samenhang in de maatschappij als geheel kunnen schaden. De vraag is of dat ook zou gelden voor “meer gemeenschap”.

Dit is een bekend sociologisch talking point. In navolging van een veel geciteerd artikel van Mark Granovetter (1973) wordt dan onderscheiden tussen sterke en zwakke bindingen en wordt gewezen op het belang van die zwakke bindingen. Bij Granovetter ging het erom dat die zwakke bindingen (kennissen, mensen die je vaag of via-via kent) juist erg behulpzaam kunnen zijn bij het vinden van een baan. Meer algemeen: het zijn bronnen van informatie over verder af gelegen zaken. Waar de mensen dichtbij, je sterke bindingen, weinig over te vertellen hebben.

Het hebben van veel sterke bindingen zou daardoor ook wel eens niet goed kunnen zijn. In de woorden van Carabain en Putters:

Het uitgangspunt van de indicator ‘frequentie van sociale contacten’ van dashboard ‘hier en nu’ is: hoe meer contacten, hoe beter dit is voor de brede welvaart. Deze indicator richt zich op contacten binnen groepen. Sterke binding binnen groepen hoeft echter niet altijd positief te zijn voor de samenleving in haar geheel. Integendeel, want zwakkere verbondenheid binnen groepen kan zelfs het bruggen slaan naar andere groepen bevorderen.

Dit bezwaar tegen verbondenheid binnen groepen hoor je zo vaak dat je het wel de gebruikelijke opvatting mag noemen. Maar klopt het wel? Er is al dat onderzoek naar het belang van sociale contacten voor mensen en over de negatieve gezondheidseffecten van de stress van eenzaamheid en statuscompetitie. Zou het dan echt zo zijn dat mensen toch ook te veel hechte contacten kunnen hebben? Dat het maar beter is om niet heel goede vriendschappen te hebben, omdat je daardoor minder betrokken kunt zijn bij anderen? Is het maar beter om met zoveel mogelijk mensen een zwakke binding te hebben? Is een sociaal vluchtige maatschappij eigenlijk beter?

Dat lijkt onwaarschijnlijk. Sterker, het is niet zo. Want het hebben van hechte contacten met je eigen groep gaat helemaal niet gepaard met meer afstand tot andere groepen. Marilynn Brewer, alom erkend onderzoekster op het gebied van intergroepsrelaties, wees daar in 2007 al op (Brewer, 2007). Mensen hebben wel de neiging om hun eigen groep positief te beoordelen, maar dat hangt niet samen met negatieve oordelen over andere groepen. Gehechtheid aan de eigen groep staat niet gelijk aan afstand of vijandigheid tegenover andere groepen. Eerder hebben mensen de neiging om het gevoel van sociale veiligheid dat de eigen groep hen biedt, uit te breiden tot de wereld daar omheen. Dit wordt bevestigd door onderzoek dat laat zien dat de frequentie van contacten met vertrouwde anderen (vrienden, familie, buren) juist samengaat met het zogenaamde gegeneraliseerde vertrouwen, het vertrouwen in “andere mensen”. Hoe meer vertrouwen in je eigen kleine kring, hoe meer vertrouwen in mensen in het algemeen (Glanville, Anderson, Paxton e.a., 2013). Ook McFarland, Brown en Webb (2013) laten zien dat het zich meer identificeren met mensen uit de eigen gemeenschap juist positief samenhangt met de mate van identificatie met alle mensen op de wereld. Ook het onderzoek van Mosleh, Stewart, Plotkin e.a. (2020) wijst erop dat pro-sociaal gedrag juist samengaat met universalisme in plaats van met parochialisme (bevoordeling van de eigen groep).

Die afstand of vijandigheid tegenover andere groepen is er uitsluitend als daar redenen voor zijn, echte of vermeende redenen. Dus als er aanleidingen zijn om een andere groep als een bedreiging te zien. Maar die bedreigingen hebben dan ook een oorzaak: ze zijn er ook in werkelijkheid of ze worden kunstmatig aangewakkerd. Marilynn Brewer (2007) over dat laatste:

When groups are political entities, however, these processes may be exacerbated by group leaders’ deliberate manipulations to mobilize collective action to secure or maintain political power. Social category differentiation provides the fault lines in any social system that can be exploited for political purposes.

En dat komt natuurlijk bekend voor, in deze tijd van opkomend rechts-extremisme. Politici kunnen er belang bij hebben om mensen tegen elkaar op te zetten. En door meer bestaansonzekerheid kunnen maatschappelijke tegenstellingen worden aangewakkerd (De Vos, 2017a).  Maar het is dus niet zo dat meer sociale samenhang binnen de eigen groep gepaard gaat met grotere afstand tot andere groepen.

Anders gezegd, dat gemeenschapsevenwicht is gewoon nastrevenswaardig: hoe meer gemeenschapsgedrag, hoe beter.

Een andere tegenwerping tegen “meer gemeenschap” lijkt te maken te hebben met negatieve associaties van sociale druk, conformisme en geslotenheid die het woord gemeenschap wel eens op wil roepen. Ook in de sociologie komen we die associaties tegen. Er wordt dan gesproken over “lichte gemeenschappen”, omdat gemeenschappen zonder dat bijvoeglijk naamwoord “zwaar” zouden zijn. In de betekenis van naar binnen controlerend en naar buiten zich afsluitend (Duyvendak en Hurenkamp, 2005).

Maar dat is precies tegengesteld aan de sociaalwetenschappelijke betekenis waarin het woord hier gebruikt wordt. Want het is immers een toestand van sociale veiligheid die gemeenschapsgedrag uitlokt en we weten dat mensen juist meer tot exploratie geneigd zijn en meer open staan voor informatie van buitenaf als ze zich veilig voelen. Het is de sociale onveiligheid die geslotenheid en oogkleppen creëert. In het onderzoek naar gehechtheid gaat het om de aanwezigheid van de veilige basis (secure base) die juist aanzet tot exploratie en openheid voor nieuwe ervaringen (Mikulincer en Shaver, 2003).  Daarmee komt overeen dat mensen die meer gericht zijn op gemeenschapsgedrag (intrinsieke aspiraties hebben) meer waarde hechten aan zelfontplooiing dan mensen die meer gericht zijn op statuscompetitiegedrag (extrinsieke aspiraties hebben) (Kasser en Ryan, 1996). 

Oké, nu die nieuwe studie: Parochial altruism: What it is and why it varies. Daarin laten de auteurs met een uitgebreid overzicht van onderzoek zien dat de veel aangehangen stelling dat altruïsme (of gemeenschapsgedrag) altijd parochiaal is, dus altijd beperkt blijft tot de eigen groep en gepaard gaat met afstand of vijandigheid tegen andere groepen, niet klopt. Dat wil zeggen, het onderzoek wijst uit dat zowel het ene als het andere voorkomt. Er is een grote variatie van onderzoeksresultaten.

Wat zijn de omstandigheden die die variatie verklaren? Waardoor is er soms wel die vijandigheid tegen andere groepen en soms niet? In de paragraaf hierboven noemde ik al dat dat ervan afhangt of er redenen zijn voor die vijandigheid, namelijk of die andere groepen een bedreiging vormen. Of als gevoelens van bedreiging worden aangewakkerd door rechts-extremistische politici die daar belang bij hebben. 

Die gedachte vind je terug in de drie verklaringen die de auteurs op basis van onderzoek naar voren halen.
  • De eigen groep concurreert met andere groepen om schaarse bronnen. Andere groepen vormen dus een bedreiging.
  • Er zijn normen ("culturele instituties") die de vijandigheid ontmoedigen, om schadelijke conflicten te vermijden of om te kunnen profiteren van samenwerking met andere groepen. Normen die dus dienen om te voorkomen dat andere groepen als een bedreiging worden gezien.
  • Er zijn negatieve contacten met die andere groepen, waardoor er een gevoel van bedreiging wordt aangewakkerd. Of er zijn juist positieve contacten en dan is er dus geen bedreiging en dus geen vijandigheid. (Denk aan de contacthypothese.
Daarmee wordt het algemene beeld bevestigd, namelijk dat het gemeenschapsgedrag dat mensen bij het opgroeien in kleine kring aanleren zich gemakkelijk uitbreidt naar grotere kringen, naar "mensen in het algemeen". Denk ook terug aan Meer omgang met vrienden, familie en buren vergroot het algemene vertrouwen in anderen. Vijandigheid jegens anderen groepen en tegen "vreemden" is er alleen als daar aanleiding toe is, als mensen zich terecht bedreigd voelen of als hen wordt voorgehouden dat ze bedreigd worden. Mensen zijn in beginsel goed van vertrouwen.

zondag 6 augustus 2023

Zondagochtendmuziek - Ligeti - String Quartet no. 2 | Dudok Quartet live at the Concertgebouw

Het onvolprezen Dudok Quartet bracht de nieuwe CD What Remains uit. Met een combinatie van oude, gearrangeerde en nieuwe composities. Van Guillaume de Machaut en Gesualdo tot Messiaen, Steve Reich en Joey Roukens. Muziek in alle soorten.Waarbij je steeds op het puntje van je stoel zit.

Hun liefde voor muziek brengt altijd verrassende programmeringen voort. Zoals die van dit concert uit 2015 al weer in het Amsterdamse Concertgebouw. Ligeti, gelardeerd met Debussy en Brahms.

vrijdag 4 augustus 2023

Hoe ik doorkreeg hoe belangrijk de hang naar vertrouwdheid is voor het begrijpen van menselijk gedrag

(Verschenen als Editie van mijn LinkedIn-Nieuwsbrief.)

Ik begon in 2011 met de website Toegepaste sociale wetenschap. Dat zou over twee onderwerpen moeten gaan waar ik tot 2010 voor de Groningse sociologie-opleiding colleges over had gegeven: prosociaal gedrag en sociale welvaart. Prosociaal gedrag slaat op het rekening houden met en bijstaan van anderen. En sociale welvaart slaat op het welbevinden dat mensen ontlenen aan het hebben van relaties met anderen. Althans dat waren de omschrijvingen die ik toen hanteerde. Daaraan terugdenkend had ik toen wel het idee dat die twee met elkaar samenhangen en dat er een "groter verhaal" zou bestaan waarin die samenhang een plaats zou krijgen. Ik nam mij voor om het sociaalwetenschappelijk onderzoek te (blijven) volgen dat daar licht op zou werpen. En om daar op die website verslag van te doen.

Nu terugkijkend zie ik dat dat grotere verhaal inderdaad stap voor stap tot stand kwam, soms zonder dat ik me dat echt realiseerde. Het is het verhaal van de innerlijke tegenstrijdigheid van de menselijke sociale natuur. Daarin zijn mensen zowel tot gemeenschapsgedrag in staat als tot het daaraan tegengestelde statuscompetitiegedrag. En een sociaal veilige omgeving, dat wil zeggen een omgeving met veel gemeenschapsgedrag van anderen, zet mensen aan tot gemeenschapsgedrag. En een sociaal onveilige omgeving, dat wil zeggen een omgeving met veel statuscompetitiegedrag van anderen, zet mensen aan tot statuscompetitiegedrag. Dat betekent dat de menselijke sociale natuur flexibel is, dus in staat tot aanpassing aan de aard van het gedrag van anderen. Ik noemde dat al lang geleden de Dual Mode-theorie, zoals na te lezen in de editie Kijken met de blik van gemeenschap en statuscompetitie naar je eigen leven, de maatschappij en het vak sociologie van deze Nieuwsbrief.

Merk op dat in dat grotere verhaal de term prosociaal gedrag is vervangen door gemeenschapsgedrag. Die laatste term verdient de voorkeur omdat hij aangeeft dat "prosociaal gedrag" als een gezamenlijk iets tot stand komt. Zie, uit 2011(!), Wat is eigenlijk pro-sociaal gedrag?

En de samenhang met sociale welvaart ligt erin besloten dat een toestand waarin gemeenschapsgedrag gezamenlijk tot stand is gekomen naar menselijk welbevinden en gezondheid veel beter uitpakt dan een toestand waarin mensen in de "statuscompetitie-valkuil" terecht zijn gekomen.

Dat grotere verhaal kon naar boven komen doordat ik het sociaalwetenschappelijk onderzoek bleef volgen, maar vooral ook doordat ik me realiseerde dat je als sociale wetenschapper niet alleen moet kijken naar wat de mens onderscheidt van andere organismen, zoals cultuur, taal en zelfbewustzijn, maar ook naar wat hij met hen gemeenschappelijk heeft. Dat laatste is in de sociologie en de sociale wetenschappen nog altijd ongebruikelijk. De biologie wordt zoveel mogelijk buiten de deur gehouden.

Als je wel naar dat kijkt wat gemeenschappelijk is, dan krijg je er oog voor dat de waarneming van veiligheid dan wel onveiligheid van de omgeving waarin je je bevindt, voor het verklaren en begrijpen van menselijk gedrag fundamenteel is. En voor het inzicht dat dat vermogen tot het waarnemen van (on)veiligheid evolutionair al zo oud is dat die waarneming zich onder de bewustzijnsdrempel kan afspelen. Vandaar dat Stephen W. Porges, de neuropsycholoog van de polyvagaaltheorie, spreekt over neuroceptie, het "waarnemen" van veiligheid dan wel onveiligheid door ons autonome zenuwstelsel. Zie Wat betekent het precies dat sociale gedragspatronen, zoals gemeenschapsgedrag en statuscompetitiegedrag, "klaar liggen om uitgevoerd te worden"?

En vandaar dat de neuroceptie van onveiligheid vaak nauwelijks bewust verwerkt wordt en dan tot een trauma kan leiden. Denk aan the body keeps the score van Bessel van der Kolk. Zie Over de biologievrije sociale wetenschap. En over Charles Darwin, de Polyvagaaltheorie en het werk van Bessel van der Kolk.

Zoals eerder gezegd, deze fundamentele inzichten openen je ogen voor wat eerder verborgen bleef omdat het aan je aandacht ontsnapte.

Neem nu het belang van vertrouwdheid als aanwijzing voor veiligheid. Als je (sociale) omgeving je vertrouwd is, dan is hij kennelijk veilig, want je brengt er al langere tijd in door en je leeft nog. Misschien is het elders veel beter, maar dat weet je niet en de weg ernaartoe kan gevaarlijk zijn. Ook je eigen gedrag kan vertrouwd zijn en dat noemen we gewoontes, die vaak moeilijk zijn om af te leren.

Over de hang naar vertrouwdheid schreef ik een aantal keren op Toegepastesocialewetenschap. Hieronder een selectie daarvan. Meer In een van de volgende edities van deze Nieuwsbrief.

De hang naar vertrouwdheid maakt veel menselijk gedrag begrijpelijk - Over territoriumdrift, slechte relaties, vluchtelingen, "gelukszoekers", slechte gewoontes en de klimaatverandering

(12 oktober 2022) Wat komt er zoal je gezichtsveld binnen als je afwijkt van wat in de sociale wetenschap gebruikelijk is en biologische inzichten in de menselijke sociale natuur niet negeert, maar juist binnenhaalt?

Neem dat inzicht dat ons gedrag sterk aangestuurd wordt door ons autonome zenuwstelsel en dat we er daardoor op zijn ingesteld om altijd onze omgeving, vaak onbewust, te beoordelen op signalen van veiligheid dan wel onveiligheid. Alle zichzelf voortbewegende organismen, dieren dus, zijn daar in het verleden op geselecteerd. Een omgeving is veilig als hij gunstig is voor je overleving en je reproductie. Als je genoeg energie aan je omgeving kunt onttrekken, als er weinig bedreigingen zijn, zoals van roofdieren, vijandige soortgenoten of ziekteverwekkers, en als er partners voor reproductie beschikbaar zijn.

Een belangrijk signaal voor veiligheid is de vertrouwdheid van de omgeving. Want bij vertrouwdheid heb je langere tijd doorgebracht waar je nu bent, zonder dat er zich fatale gebeurtenissen hebben voorgedaan. Dat geeft vertrouwen in de toekomst. Waar ik hier ben, is het kennelijk goed toeven, want ik leef nog. Het zou kunnen dat het elders (nog) beter is, maar dat weet ik niet. En ik weet niet welke gevaren ik loop als ik er naar op zoek zou gaan. 

Die rol van vertrouwdheid als signaal voor veiligheid verklaart dat de meeste dieren conservatief zijn. Anders gezegd, dat er een territoriumdrift bestaat. De neiging om je mobiliteit te beperken tot het gebied dat je vertrouwd is en om dat gebied zo goed mogelijk in stand te houden en te verdedigen tegen indringers. Dat die indringers er kunnen zijn, komt eruit voort dat ze hun eigen territorium zijn kwijtgeraakt en op zoek zijn naar een nieuw gebied om zich te vestigen en er vertrouwd mee te worden. Dat op zoek zijn, is ook een vorm van territoriumdrift. 

Eigenlijk zou vertrouwdheidsdrift een beter woord zijn. De drijfveer om vertrouwdheid in stand te houden als je erover beschikt en om er naarstig naar te zoeken als dat niet zo is. 

Want die drijfveer verklaart bijvoorbeeld ook dat mensen in relaties blijven hangen waarvan ze eigenlijk al weten dat die niet goed voor hen zijn. Vertrouwdheid kan er niet alleen zijn met een locatie, maar ook met anderen. Of zelfs met je eigen gedrag en dan spreken we over gewoontes, die ook slecht voor ons kunnen zijn, maar die we toch maar moeilijk kunnen afleren. Vanwege die vertrouwdheid. 

De hang naar vertrouwdheid werpt ook licht op het verschijnsel dat mensen pas hun land ontvluchten als het echt niet anders meer kan. Het verschijnsel dus dat er zich onder vluchtelingen nauwelijks "gelukszoekers" bevinden. Als je je land ontvlucht, dan is daar vrijwel altijd een heel goede reden voor.

En tegelijk wordt begrijpelijk dat een kwart van de Nederlanders het daar niet mee eens is. Want die negatieve houding tegenover vluchtelingen valt op zijn beurt weer te verklaren als voortkomend uit de vrees dat teveel vreemden ("indringers") de vertrouwdheid van Nederlanders met elkaar zullen verstoren. Het zijn maar gelukszoekers, dus is het gerechtvaardigd om ze te weren.

Tenslotte: die hang naar vertrouwdheid zou ook wel eens, althans een deel van, de verklaring kunnen zijn voor hoe moeizaam wij met zijn allen reageren op de gevaren van de klimaatverandering. Om die gevaren het hoofd te bieden, zullen we ons gedrag sterk moeten veranderen. Ook ons stemgedrag, want we zullen groener en linkser moeten gaan stemmen.

Maar wat daar voor in de plaats komt, is ons nog maar heel weinig vertrouwd. En dus deinzen we er voor terug. Terwijl we snel zouden moeten handelen. 

De hang naar de vertrouwdheid kan dus ook een negatieve macht zijn.

Over de wenselijkheid van meer omgang met vreemden

(28 december 2021) We leven in een samenleving waarin we, als we het huis uitkomen of de auto uitstappen, meestal omgeven zijn door vreemden. Op straat, in het openbaar vervoer, op de tribune, in een restaurant, in de bioscoop, concertzaal of theater, kijken we naar anderen die we niet persoonlijk kennen en weten we dat wij door die anderen als vreemden worden bekeken. We passeren elkaar en vermijden zelfs vaak oogcontact.

Dat is, gezien vanuit het perspectief van de mensheidsgeschiedenis, een heel uitzonderlijke situatie. Gedurende het overgrote deel van die geschiedenis waren mensen omgeven door vertrouwde anderen, de sociale kring waarin je werd geboren, opgroeide, je leven doorbracht en stierf. De grens tussen die kring en daarbuiten was niet scherp afgebakend. Jagers-verzamelaarsgroepen onderhielden contacten met naburige groepen en wisselden ook groepsleden uit. Contact met een vreemde, iemand die je nog nooit ontmoet had, was een uitzondering. Er was eigenlijk altijd de vertrouwdheid en iedereen was daar op ingesteld. Sociale vaardigheid bestond eruit te weten hoe je je onder vertrouwden hoorde te gedragen. Denk aan de Big Two van de persoonlijkheid van de Tsimane: wees vriendelijk, vrijgevig, bescheiden en dring je niet op enerzijds en span je in voor het gezamenlijk welzijn anderzijds.

Het is niet zo dat wij die Big Two niet meer kennen. Maar hij geldt slechts voor de kleine kring van vertrouwde anderen, familie en vrienden, dat kleine eilandje in een grote zee van vreemden. De grens met wat zich daarbuiten afspeelt, is natuurlijk niet scherp. Niet iedereen is daar een volstrekt vreemde. Maar de mate van vertrouwdheid die we daar met anderen delen is over het algemeen zo laag dat ons gemeenschapsgedrag er maar moeilijk door wordt getriggerd. In plaats daarvan is er altijd, meer of minder, de sociale onveiligheid die ons statuscompetitiegedrag uitlokt. We spannen ons in om sterker en krachtiger en slimmer over te komen dan we eigenlijk zijn, om maar te voorkomen dat anderen op ons neerkijken. Anderen die precies hetzelfde doen. Dat is vermoeiend, want statuscompetitie is stressvol. vandaar dat we ons beter voelen in vertrouwde contacten dan in vluchtige. 

Dat is het probleem van de statuscompetitie in onze huidige maatschappij. Maar daarnaast is er ook het probleem van eenzaamheid. Want dat kringetje van vertrouwde anderen is zo klein dat het kwetsbaar is. Als het al te klein wordt, dan zijn er alleen nog de vluchtige contacten in die zee van vreemden. Onvoldoende om de stress en het lijden van eenzaamheid te voorkomen.

In een meer gemeenschapsgerichten samenleving, die in allerlei opzichten goed voor ons zou zijn, zouden we veel minder last hebben van statuscompetitie en eenzaamheid. Maar hoe breng je zo'n samenleving dichterbij als die grote zee van vreemden en van sociale vluchtigheid onvermijdelijk aanwezig is? Oké, er valt te denken aan die pogingen die her en der bestaan om geïsoleerde gemeenschapseilandjes te vestigen, meestal op religieuze grondslag, zoals die van de Hutterieten, de Mennonieten en de Amish. Maar het is moeilijk voor te stellen dat de hele wereldbevolking zich zo zou kunnen organiseren.

Als die wenselijkheid van een meer gemeenschapsgerichte samenleving algemeen gedeeld wordt, dan zou je verwachten dat er populair sociaalwetenschappelijke literatuur valt aan te wijzen over dat probleem van de aanwezigheid van die grote zee van vreemden. In lijn met de literatuur over de onwenselijkheid van statuscompetitie en van eenzaamheid. Zie Over de kracht van innemendheid en Een leven met meer verbinding

En die literatuur is er inderdaad. Neem nu The Power of Strangers. The benefits of connecting in a suspicious world van Joe Keohane. In het voorwoord van dat boek vertelt de journalist Joe Keohane over een twintig minuten durende taxirit waarin hij met een paar eenvoudige vragen het levensverhaal van de taxichauffeur te horen krijgt. Waarna hij begon na te denken over onze omgang met vreemden. 

Of beter: over onze neiging om juist niet met vreemden om te gaan. En over dat het ons steeds gemakkelijker wordt gemaakt om dat niet te hoeven doen. We rekenen zelf af aan de kassa, we zoeken de weg met googlemaps, in het openbaar vervoer kijken we op onze telefoon in plaats van een praatje aan te knopen.

Dus komen we niet te weten wat er allemaal zou kunnen gebeuren als we wel wat vaker met een vreemde in gesprek zouden gaan. Daarover gaat Deel I van het boek: What happens when we talk to strangers? Met een verwijzing naar onderzoek dat liet zien dat mensen zich beter gingen voelen, meer verbonden, minder eenzaam, als ze een praatje met een vreemde hadden gemaakt. Onderzoek dat ik eerder aanhaalde. Zie Maak wat vaker een praatje, ook al is het met een vreemde, en je voelt je beter

Dat wijst natuurlijk meteen op de vraag waarom we dat dan niet vaker doen. Daarover gaat Deel II. Why don't we talk to strangers?. Met bespreking van sociologische literatuur, van Emile Durkheim tot Georg Simmel tot Louis Wirth tot Lynn Lofland. En met als overheersend antwoord dat we onzeker zijn over wat ons te wachten staat en ons dus niet veilig voelen. We moeten dus iets overwinnen.

Daarbij kan het derde en laatste deel van het boek helpen: How to talk to strangers? Daarin vertelt Keohane over Georgie Nightingall die in Londen de groep Trigger Conversations oprichtte, waar mensen kunnen leren hoe met vreemden te praten. (Lees dat boek! Waarom is er nog geen vertaling?) Uiteraard moet je beginnen met small talk, zoals over het weer. Maar vrij snel daarna moet je dat script van algemeenheden (Hoe gaat het? Goed.) doorbreken met specifiekere informatie die uitnodigt om door te vragen of om met specifiekere informatie te antwoorden. En dan heb je een gesprek. Keohane (p. 213-214):

So how do you break those scripts? With specificity and surprise, Georgie says. For example, when someone says, "How are you?" she doesn't say, 'Fine". Instead she says, "I'd say I'm a seven point five out of ten." She briefly explains why she's a 7.5, asks them how they're doing, and then just waits. You recall the idea of mirroring: that people will naturally follow the lead of their conversational partners. If you say something generic, they will say something generic. If you say something specific, they are likely to as well. Thus because Georgie gave a number, her partner is likely to give a number themselves. If they say they're a six, Georgie will ask, "What'll it take to get you an eight?"

Wat we moeten overwinnen is die hang naar vertrouwdheid. Maar we hebben natuurlijk ook daartegenover onze natuurlijke nieuwsgierigheid. En als we die volgen, dan leren we dat het vreemde vertrouwd kan worden. Een vreemdeling leren we een beetje kennen. En die grote zee van vreemden, die blijft natuurlijk, maar we kunnen hem gaan zien als een altijd aanwezige bron van nieuwe vertrouwdheden. Waardoor we de wereld als minder onveilig gaan ervaren. Denk ook aan de berichten over de contacthypothese.

Bekijk hier een interview met Joe Keohane.

Update. Het boek waar het in dit bericht over gaat, The Power of Strangers. The benefits of connecting in a suspicious world van Joe Keohane, is inmiddels verschenen in een Nederlandse vertaling: De kracht van onbekenden. Met dank aan Fokke Pathuis (@vertolker).

Over vriendschap, sociale vluchtigheid, vampiervleermuizen en vertrouwdheid

(27 maart 2022) Laten we het in deze tijd van gedwongen sociale onthouding over vriendschap hebben. Is vriendschap iets typisch menselijks? Of komt het ook voor bij andere diersoorten en hebben we het eigenlijk over een biologisch fenomeen?

Aanleiding daartoe is ook de net verschenen studie Development of New Food-Sharing Relationships in Vampire Bats, waarvan de Summary begint met deze zin:

Some nonhuman animals form adaptive long-term cooperative relationships with nonkin that seem analogous in form and function to human friendship.

De Volkskrant besteedde op 24 maart aandacht aan de studie. Zie Vampiervleermuizen delen hun bloedmaaltijd alleen met echte vrienden.

Van vampiervleermuizen, die leven van het bloed van zoogdieren, was al bekend dat de vrouwtjes bij het groepsgewijs overnachten hun maaltijd met een ander delen als die niet voldoende heeft weten te bemachtigen. En dat ze met het oog op dat delen vaste partnerschappen vormen. Vriendschappen dus. Dat is van levensbelang omdat ze zonder een dagelijkse portie vers bloed niet overleven.

In die nieuwe studie gaat het over de vraag hoe zulke vriendschappen ontstaan. De onderzoekers plaatsten vleermuizen uit verschillende kolonies bij elkaar en observeerden wat er ging gebeuren. Het bleek toen dat er inderdaad vriendschappen ontstonden en wel volgens het raising-the-stake-model. Wat inhoudt dat vriendschappen eerst klein beginnen, door het initiëren van de uitwisseling van fysiek contact, knuffelen of vlooien (grooming). Pas als dat werd beantwoord, werd overgegaan op het delen van voedsel. En als die fase eenmaal was aangebroken, verminderde ook het knuffelen, wat er op wijst dat dat bedoeld was als het uittesten van de relatie.

In de Volkskrant wordt gedragsbioloog Jorg Massen om commentaar gevraagd. Jorg Massen, Liesbeth Sterck en ik schreven in 2010 het artikel Close social associations in animals and humans: Functions and mechanisms of friendship. Met als conclusie:

We conclude that both human friendship and animal close social associations are ultimately beneficial. On the proximate level, motivations for friendship in humans and for close social associations in animals are not necessarily based on benefits and are often unconditional. Moreover, humans share with many animals a similar physiological basis of sociality. Therefore, biologists and social scientist describe the same phenomenon, and the use of the term friendship for animals seems justified.

Wat er op neerkomt dat er inderdaad zoiets als vriendschap bestaat dat mensen en andere diersoorten gemeenschappelijk hebben. En dat het goed is om onderscheid te maken tussen de "proximate" en de 'ultimate" verklaring voor vriendschap. Zie ook het bericht Over vertrouwdheid en het verschil tussen een ultimate en een proximate verklaring.

In die ultimate verklaring gaat het erom dat het vermogen tot het sluiten van vriendschappen, of het fenomeen vriendschap, bijdraagt tot overleving en reproductie. En dus door natuurlijke selectie in het verleden is verspreid in de populatie. Terwijl het bij de proximate verklaring gaat om de vraag hoe een vriendschap tot stand komt.

Bij die vampiervleermuizen werd dus door de onderzoekers eerst een onnatuurlijke situatie gecreëerd door vleermuizen uit verschillende kolonies bij elkaar te zetten. Daardoor moesten ze dus als vreemden proberen om vriendschappen te sluiten. En dan blijkt dus dat mechanisme te werken van het elkaar uittesten.

Een mechanisme dat dus niet nodig was binnen die kolonies waar ze waren uitgehaald. Daar was immers al de onderlinge vertrouwdheid die delen mogelijk, en vanzelfsprekend, maakte. Dat uittesten kun je dus zien als het gezamenlijke proces tot het scheppen van een "nieuwe" vertrouwdheid. Vertrouwdheid is de proximate oorzaak van vriendschap. Vertrouwdheid is immers het signaal van veiligheid bij uitstek, dat de evolutie binnenkwam op het moment dat levende wezens in staat waren zich voort te bewegen..

Als we het bij mensen hebben over vriendschap, dan gaat het natuurlijk ook meestal over de "onnatuurlijke" situatie waarin wij in de huidige maatschappij verkeren. Want die maatschappij is immers gekenmerkt door een grote mate van sociale vluchtigheid. Zie Over de uitdagingen van de sociale vluchtigheid.

We worden in een wel heel kleine kring van vertrouwde anderen geboren en moeten al vrij snel onze eigen weg zien te vinden in die toestand van sociale vluchtigheid. Analoog aan die vleermuizen die door de onderzoekers uit hun kolonie werden gehaald.

Heel anders dus dan die toestand waarin jagers-verzamelaars hun hele leven doorbrachten in de stabiele kring van vertrouwde anderen. Die net als voor die vleermuizen essentieel was voor hun overleving, omdat ze het zonder samenwerking en delen niet redden.

Wat maakt het uit om vaker verhuisd te zijn? Over vertrouwdheid en sociale vluchtigheid

(30 juli 2019) In de mensheidsgeschiedenis heeft de periode dat mensen hun leven doorbrachten in de sociale kring van vertrouwde anderen, verreweg het langst geduurd. Op die onderlinge vertrouwdheid zijn we als groepsdier nog altijd ingesteld. Maar we leven tegenwoordig in een nog maar klein kringetje van onderlinge vertrouwdheid, omgeven door een zee van sociale vluchtigheid.

Dat neemt niet weg dat er grote verschillen bestaan tussen mensen in de mate waarin ze vertrouwdheid dan wel sociale vluchtigheid ervaren. Veel sociaalwetenschappelijk onderzoek gaat over die verschillen en over de oorzaken daarvan.

Een onderzoekslijn in dat verband gaat over wat het voor mensen betekent om vaak verhuisd te zijn of om in een buurt te wonen met een hoge mate van "residentiële mobiliteit", een buurt dus met sterk wisselende samenstelling.

Een bekend onderzoeker op dat terrein is Shigehiro Oishi. Sterker, hij is die onderzoekslijn. We kwamen hem al tegen in het bericht Over de sociale nadelen van vaak verhuizen, in het bijzonder ook voor kinderen.

Nu is er van Oishi, samen met Hyewon Choi, een nieuw overzicht van onderzoek: The Psychology of Residential Mobility: A Decade of Progress. Hieronder een lijstje met inzichten die daaruit zijn voortgekomen.

1. Mensen die in hun jeugd vaker verhuisd zijn, zien hun eigen persoonlijkheid (personal self) als centraler dan hun groepslidmaatschappen (collective self).

2. Mensen die vaker verhuisd zijn of in buurten wonen waarin vaker verhuisd wordt (mobiele buurten), hebben een meer voorwaardelijke (minder hechte) band met de groepen waartoe ze zich rekenen. En ze hebben een voorkeur voor zulke groepen, waar je makkelijk kunt toetreden en ook makkelijk weer afscheid van kunt nemen. In lijn daarmee zijn er in meer mobiele Amerikaanse staten meer megakerken en in meer mobiele steden meer meetup-groepen.

In dit NRC.nl bericht uit 2017 over megakerken in Nederland (Een reuzenhal waar je de ‘flow’ voelt) komt een bezoeker aan het woord die verklaart: „Tijdens zo’n dienst voel je je enorm connected met anderen.” Wat suggereert dat die megakerken een instant-verbondenheid bieden als substituut voor meer authentieke verbondenheid die mensen in hun dagelijks leven missen.
Ik vroeg me in dat verband af of het gebruik van dating apps zoals Tinder in de meer mobiele omgeving van de grote stad meer voorkomt (ook als je controleert voor leeftijd) of daar meer een andere functie heeft dan in de meer stabielere sociale omgeving van het platteland. Het zou kunnen dienen als middel tot instant-verbondenheid in de gevallen waarin het gaat om one-night stands. Maar anders dan met die megakerken gaat het hier vaak om de zoektocht naar een stabiele partner. En in die gevallen is in de stedelijke omgeving het aanbod groter, waardoor de stad aantrekkelijker is als je op zoek bent. Lees stadsgeograaf Cody Hochstenbach daarover naar aanleiding van het Amerikaanse onderzoek dat laat zien dat inmiddels bijna 40 procent van de heteroseksuele stellen elkaar online heeft ontmoet: Hoe Tinder de stad woest aantrekkelijk maakt.

3. Mensen die vaker verhuisd zijn hebben gefragmenteerde (minder dichte) netwerken, wat wil zeggen dat hun contacten meer gespreid zijn over activiteiten of contexten. De een ontmoet je alleen bij de sportclub, de ander alleen op je werk of alleen als buur en nog weer een ander alleen als familielid. Het gefragmenteerde zit er in dat de mensen die jij kent elkaar niet kennen.

4. Het op jeugdige leeftijd vaker verhuisd zijn heeft negatieve effecten op het gebied van onderwijsloopbaan, welzijn en gezondheid

5. Alleen voor mensen in een meer mobiele, dus wisselende, sociale omgeving is een groter sociaal netwerk belangrijk voor financieel succes en sociale stijging. Hoe wisselender je sociale omgeving, hoe meer het er dus op aankomt om meer mensen te kennen. Dat zijn dan instrumentele contacten, waarmee je hulp en informatie uitwisselt.

Tenslotte: Choi en Oishi noemen als een mogelijk voordeel van een een meer wisselende sociale omgeving dat mensen minder wantrouwend en vijandig zouden staan tegenover vreemden, zoals immigranten.

Maar is dat wel zo? In een meer stabiele sociale omgeving voelen mensen weliswaar meer verbondenheid met de eigen groep (in-group loyalty), maar dat gaat niet systematisch samen met vijandigheid tegenover andere groepen (intergroup hostility). Die is er alleen in het geval van echte of vermeende bedreigingen. Zie nog eens De uitspraken van minister Blok sociaalwetenschappelijk bekeken - Politici zouden beter op de hoogte moeten zijn van het sociaalwetenschappelijk onderzoek.