De drie meest gelezen berichten op dit blog van 2021 onder elkaar.. Op de eerste plek het bericht over de noodzaak om de maatschappij te zien als een moreel project. Op de tweede plaats het bericht over hoe de menselijke hang naar gelijkheid voortkwam uit de noodzaak van samenwerken en delen. En op de derde plaats het bericht dat de factor kapitaal afstand doet van controle over de onderneming en dat het hoog tijd wordt dat de factor arbeid die controle overneemt.
Nu, in 2021, komen we misschien tot de conclusie dat de maatschappij als geheel, inclusief de markt, toch een moreel project is
Mensen zijn morele wezens, maar sinds eind achttiende eeuw kennen we een vak economie dat het historisch nieuwe sociale domein van de markt aanwijst als de bron van welvaart bij uitstek en als het domein waarop die moraal niet van toepassing zou behoren te zijn. Als het domein dus waarin het streven naar eigenbelang en competitie de grootst mogelijke welvaart voort zouden brengen. Zie het bericht Wat de morele luchtledigheid van het vak economie zoal betekent - deel 1 en volg daarin de linken naar vorige en volgende berichten. Update. Of zie De pogingen om het economieonderwijs te hervormen zijn nog niet zo succesvol - En dus over de morele luchtledigheid van het vak, waar je die berichten achter elkaar kunt lezen.
Dat vak economie en de door dat vak uitgedragen opvatting van de morele luchtledigheid van het domein van de markt heeft zonder twijfel grote invloed gehad. De gevolgen er van zijn er bijvoorbeeld aan af te lezen dat de werkers in de marktsector zich minder pro-sociaal gedragen dan zij die in de publieke sector werkzaam zijn. En ze vallen op te maken uit het onderzoek dat liet zien dat bankiers zich in een laboratoriumsituatie oneerlijker gedragen als ze kort daarvoor aan hun werk zijn herinnerd. En uit het onderzoek waaruit bleek dat bankiers meer rekening houden met het belang van hun klant als ze kort daarvoor zijn herinnerd aan de inhoud van hun bankierseed.
Mensen zijn voorwaardelijk moreel: we houden graag rekening met anderen, maar daarbij helpt het wel als anderen dat ook doen en als het ook van ons verwacht wordt. Als die voorwaarden afwezig zijn, dan vallen we terug op dat andere gedragspatroon, dat van het eigenbelang van de statuscompetitie.
Een andere aanwijzing voor die grote invloed bestaat eruit dat het door studie in aanraking komen met dat economische, moreel luchtledige, denken jongeren egoïstischer, hebzuchtiger, minder eerlijk en competitiever maakt. Daarom vroeg ik me al eens af of we niet beter af zouden zijn als minder jongeren economie zouden studeren.
Toch was die invloed ook weer niet zo groot dat hij de opkomst van de het iedereen telt mee van de democratie en van de naoorlogse verzorgingsstaten kon voorkomen. Dat was een ontwikkeling van sterke inperking van het werkingsgebied van de markt, waarbij het vak economie geheel aan de zijlijn stond. De morele gemeenschapsintuïties van iedereen telt me en van rechtvaardigheid lieten zich, tegen de verdrukking in, wel degelijk gelden.
Die ontwikkeling was er een van het inperken en corrigeren van de werking van de markt, waarin er nog niet getornd werd aan die economische stelling van morele luchtledigheid. De idee van een moraalvrij sociaal domein bleef nog intact. Het idee dat vooral door de grote man van het neoliberalisme, Milton Friedman (1912 - 2006), werd verkondigd als de eis dat ondernemingen niets anders behoorden te doen dan zoveel mogelijk winst maken en de belangen van hun aandeelhouders behartigen. Verder moesten ze zich natuurlijk aan de wet houden, maar vooral niet meer dan dat. Voor morele overwegingen hoorde in hun besluitvorming geen plaats te zijn. De markt zou dan wel zorgen dat alles goed kwam.
Dat werd anders met de opkomst van de intellectuele en maatschappelijke tegenbeweging van het "maatschappelijk verantwoord ondernemen", waarmee de stelling van de morele luchtledigheid van de markt meer frontaal werd aangevallen. Die beweging kent al een langere geschiedenis, maar wint de laatste tijd weer aan invloed. Denk aan het bericht Wat mogen we van ondernemingen verwachten? En over Milton Friedman en Kenneth Boulding, waarin het ging over verschillende pleidooien om van ondernemingen te eisen dat hun gedrag niet alleen door juridische, maar ook door morele overwegingen begrensd wordt. Een onderneming zou net zoals een persoon rekening dienen te houden met negatieve gevolgen van zijn handelen voor anderen en voor toekomstige generaties. Dat is de morele gemeenschapsintuïtie van het iedereen telt mee, dus van het vermijden van het anderen schade toebrengen. Van het moreel verantwoordelijk handelen.
Die roep om ook van ondernemingen moreel (maatschappelijk verantwoord) gedrag te eisen, wordt de laatste jaren weer sterker. Niet verwonderlijk na wat we de laatste tientallen jaren hebben meegemaakt aan wangedrag van ondernemingen. En niet verwonderlijk nu we geconfronteerd worden met de rampzalige gevolgen van de klimaatverandering.
Zo was er gisteren dit bericht in het Financieel Dagblad: Bedrijfsleven verzet zich tegen 'maatschappelijke zorgplicht'. Er bestaat al wel een code voor goed ondernemingsbestuur, maar de commissie die de toepassing van die code toetst, wil een bepaling toevoegen dat bedrijven onder meer de milieu-effecten van hun beleid moeten verantwoorden. Bedrijven zouden zich meer rekenschap moeten geven van de maatschappelijke effecten van hun handelen. Het gaat dan niet alleen om klimaat, maar ook om sociale vraagstukken zoals ongelijkheid, diversiteit, werk- en inkomenszekerheid en inclusiviteit.
Dit is geheel in lijn met eerder het pleidooi van 25 Nederlandse hoogleraren dat verscheen in het blad Ondernemingsrecht: Naar een zorgplicht voor bestuurders en commissarissen tot verantwoorde deelname aan het maatschappelijk verkeer. Ik haalde vorig jaar dat pleidooi aan in het bericht Een wettelijke taakopdracht tot maatschappelijk verantwoord ondernemen - Over morele intuïties en het domein van de markt, met daarin dit citaat:
Een verantwoordelijke vennootschap draagt verantwoordelijkheid jegens haar werknemers, is verantwoordelijk voor de gevolgen van haar handelen in de gemeenschappen waarin zij opereert en voor de gevolgen van haar handelen voor milieu en klimaat. Het streven naar winstgevende continuïteit op lange termijn moet ingebed zijn in deze brede verantwoordelijkheid. De inhoud van de zorgplicht van het bestuur en de raad van commissarissen voor een verantwoordelijke deelname van de vennootschap aan het maatschappelijk verkeer moet mede aan de hand van de eisen van redelijkheid en billijkheid in de concrete omstandigheden van het geval worden bepaald.
De eerste stap van de mensheidsgeschiedenis bestond er naar alle waarschijnlijkheid uit dat jagers-verzamelaars de noodzaak gingen inzien van samenwerken en delen en daarmee van onderlinge gelijkheid. Zie De mensheidsgeschiedenis in drie stappen - 2.
Die eerste stap hield in dat het gemeenschapspatroon in het onderlinge gedrag ging overheersen en dat het statuscompetitiepatroon individueel en collectief werd onderdrukt. Anders gezegd, de morele gemeenschapsintuïties van iedereen telt mee en van rechtvaardigheid, onze moraal, ontwikkelden zich zo sterk dat degenen die nog neigden naar statuscompetitiegedrag, die "de baas wilden spelen", op hun nummer werden gezet en zich neerlegden bij de bestaande, egalitaire verhoudingen. Er ontstond het gemeenschapsevenwicht waarmee de mensheid zich ging onderscheiden van de sociale structuur van de meeste andere primaten en zoogdieren, die van het statuscompetitie-evenwicht.
Zoals bekend was er ook de tweede stap in de mensheidsgeschiedenis, de overgang van jagen-verzamelen naar landbouw, waardoor het handhaven van het gemeenschapsevenwicht sterk werd bemoeilijkt. Maar die morele gemeenschapsintuïties kennen we tot vandaag de dag en daarmee onze hang naar egalitaire verhoudingen.
Er is nu de nieuwe studie Gains to cooperation drive the evolution of egalitarianism van Paul L. Hooper, Hillard Kaplan en Adrian V. Jaeggi, die de al bestaande aanwijzingen versterkt dat die hang naar egalitaire verhoudingen inderdaad voortkwam uit de noodzaak van samenwerken en delen. De onderzoekers ontwikkelen een speltheoretische analyse van de situatie waarin jagers-verzamelaars verkeerd moeten hebben. Dat doen ze met behulp van het Hawk-Dove Game (ook wel bekend als het Chicken Game) en het Prisoner's Dilemma Game. In dat laatste spel gaat het erom dat je er door samen te werken allebei een goed resultaat boekt, maar dat de verleiding bestaat om door niet samen te werken (defecteren) er nog beter uit te komen, maar dan wel ten koste van de ander die wel samenwerkt.
Uit simulaties blijkt dan dat een Duif-strategie die het Havik-gedrag bestraft met het defecteren in het Prisoner's Dilemma, de spelers van die Havik-strategie ertoe kan bewegen om zich volgens de Duif-strategie te gaan gedragen. (Mijn uiterst vereenvoudigde samenvatting van de resultaten.) Denk bij de Duif-strategie aan gemeenschapsgedrag en bij de Havik-strategie aan statuscompetitiegedrag. Zodat vervolgens een evenwicht van egalitaire onderlinge verhoudingen ontstaat. Anders gezegd, een gemeenschapsevenwicht.
Er is enige overeenkomst tussen het gedrag van deze Duif-strategie en dat van de degenen die in het onderzoek van Kelley en Stahelski uit 1970 aangaven dat ze er in het Prisoner's Dilemma op uit waren om samen te werken, maar wel met defecteren reageerden op defectie van andere spelers.
Hooper, Kaplan en Jaeggi laten vervolgens zien dat hun simulaties een behoorlijk goede weerspiegeling vormen van de situatie waarin jagers-verzamelaars zich bevonden van hoe ze daarop reageerden. Kortom, een interessante speltheoretische analyse van de eerste stap in de mensheidsgeschiedenis.
Nu de factor kapitaal in feite afstand doet van de controle over de onderneming, wordt het tijd voor de factor arbeid om die controle over te nemen
Piketty beschrijft in zijn Capital and Ideology (2020) hoe aan het eind van de achttiende eeuw de bezittersmaatschappijen zich ontwikkelden, de maatschappijen waarin je status niet alleen meer van je afkomst afhing, maar ook van de omvang van je bezit. Daarna, en vooral in de loop van de twintigste eeuw ontwikkelden zich de wat hij sociaaldemocratische maatschappijen noemt, waarin democratische overheden de morele gemeenschapsintuïties van iedereen telt mee en van rechtvaardigheid belichamen. Sindsdien leven we in een tijd waarin niet duidelijk is of uiteindelijk de bezittersmaatschappijen of de sociaaldemocratische maatschappijen zich zullen doorzetten. Zie ook het bericht De strijd tussen de morele noties van de sociaaldemocratie en de de morele luchtledigheid van het vak economie.
Bij die "strijd" tussen die twee maatschappijvormen denk je allereerst aan de verschillen in opvattingen over wat de taken van de overheid dienen te zijn. Maar een element in die strijd heeft ook te maken met wat eigenlijk bezit (of eigendom) is.
Dat slaat in het bijzonder op de vraag wie eigenlijk nog de eigenaars zijn van de grote ondernemingen. De achtergrond van die vraag is dat we in een maatschappij leven waarin er naast relaties tussen personen ook relaties tussen posities of functies bestaan. Een positie is een geheel van formeel vastgelegde rechten en plichten, die door verschillende personen vervuld kan worden. En een persoon die een positie bekleedt (de "agent"), zit daar niet voor zichzelf, maar wordt geacht de belangen te behartigen van degene die de positie in het leven heeft geroepen (de "principaal"). Denk even terug aan het bericht Is ons koningschap een functie? En zijn we eigenlijk al een republiek?, met een verwijzing naar Foundations of Social Theory van de socioloog James S. Coleman.
Grote ondernemingen hebben over het algemeen een rechtsvorm waarin eigendom en bestuur zijn gescheiden. In Nederland gaat het dan om de naamloze vennootschap. Het eigendom is gespreid over de kapitaalverschaffers, de aandeelhouders, die beperkt aansprakelijk zijn. Het feitelijke bestuur van de onderneming gebeurt door het management (de Raad van Bestuur), onder toezicht van de Raad van Commissarissen, die benoemd worden door de Algemene Vergadering van Aandeelhouders.
Het is een constructie waarin meestal niet meer zo duidelijk is wie nu eigenlijk de eigenaars van de onderneming zijn, ook al doordat de aandelen vrij verhandelbaar zijn. Dat roept enerzijds de vraag op of de bestuurders van de onderneming (de CEO's) wel genoeg de belangen van de aandeelhouders in het oog houden en in plaats daarvan zichzelf verrijken. Denk aan de bonussencultuur. En denk aan dat beroemde boek van Adolf Berle en Gardiner Means uit 1932: The Modern Corporation and Private Property.
Maar anderzijds ook de vraag of die bestuurders zich niet teveel laten leiden door de korte termijn veranderingen van de aandelenkoersen. In beide gevallen is er de vraag of er wel genoeg met andere belanghebbenden (stakeholders) rekening wordt gehouden, zoals met, toch niet onbelangrijk, de werknemers en de klanten.
Dit alles ter inleiding op het betoog van Bo Rothstein vandaag, waarin die wijst op een recente ontwikkeling die het eigenaarschap van de onderneming nog vluchtiger maakt dan het al was. Zie When capital relinquishes ownership.
Wat is het geval? Er is een explosieve toename van zogenaamde indexfondsen. Dat zijn fondsen die niet meer actief beheerd worden door (meestal uitstekend betaalde) vermogensbeheerders, maar door algoritmes die reageren op beurskoersen. Iedereen kan tegen een geringe vergoeding in zo'n fonds instappen. Bovendien is de invloed op de benoeming van commissarissen volledig losgelaten. Deze ontwikkeling lijkt zich door te zetten, want die passief beheerde indexfondsen doen het vooralsnog beter dan de actief beheerde fondsen.
Rothstein wijst erop dat daarmee uiteraard de handelingsruimte van de bestuurders nog meer zal toenemen. Met nog hogere bonussen tot gevolg. Met deze nieuwe ontwikkeling doet in feite de factor kapitaal afstand van de controle over de onderneming.
Maar zou dat niet een goede aanleiding kunnen zijn voor de factor arbeid om die controle over te nemen? Want er zijn veel aanwijzingen dat coöperatieve ondernemingen het heel goed doen, niet alleen qua rendement, maar ook naar welzijn en inzet van de werknemers. Zie ook mijn eerdere berichten over de coöperatieve economie.
Misschien hebben die bezittersmaatschappijen niet alleen democratie nodig op het niveau van de nationale staten, maar ook op het niveau van de ondernemingen. Rothstein heeft een link naar het boek Property and Contract in Economics: The Case for Economic Democracy van David Ellerman, dat ik niet kende. Dat boek is niet meer verkrijgbaar, maar als je de link volgt, kom je op de website van de auteur, waar je het kunt downloaden.