vrijdag 31 december 2021

De drie meest gelezen berichten op dit blog van 2021 onder elkaar. Over de maatschappij als moreel project, over de menselijke hang naar gelijkheid en over werknemerscoöperaties

De drie meest gelezen berichten op dit blog van 2021 onder elkaar.. Op de eerste plek het bericht over de noodzaak om de maatschappij te zien als een moreel project. Op de tweede plaats het bericht over hoe de menselijke hang naar gelijkheid voortkwam uit de noodzaak van samenwerken en delen. En op de derde plaats het bericht dat de factor kapitaal afstand doet van controle over de onderneming en dat het hoog tijd wordt dat de factor arbeid die controle overneemt.

 

Nu, in 2021, komen we misschien tot de conclusie dat de maatschappij als geheel, inclusief de markt, toch een moreel project is

Mensen zijn morele wezens, maar sinds eind achttiende eeuw kennen we een vak economie dat het historisch nieuwe sociale domein van de markt aanwijst als de bron van welvaart bij uitstek en als het domein waarop die moraal niet van toepassing zou behoren te zijn. Als het domein dus waarin het streven naar eigenbelang en competitie de grootst mogelijke welvaart voort zouden brengen. Zie het bericht Wat de morele luchtledigheid van het vak economie zoal betekent - deel 1 en volg daarin de linken naar vorige en volgende berichten. Update. Of zie De pogingen om het economieonderwijs te hervormen zijn nog niet zo succesvol - En dus over de morele luchtledigheid van het vak, waar je die berichten achter elkaar kunt lezen.

Dat vak economie en de door dat vak uitgedragen opvatting van de morele luchtledigheid van het domein van de markt heeft zonder twijfel grote invloed gehad. De gevolgen er van zijn er bijvoorbeeld aan af te lezen dat de werkers in de marktsector zich minder pro-sociaal gedragen dan zij die in de publieke sector werkzaam zijn. En ze vallen op te maken uit het onderzoek dat liet zien dat bankiers zich in een laboratoriumsituatie oneerlijker gedragen als ze kort daarvoor aan hun werk zijn herinnerd. En uit het onderzoek waaruit bleek dat bankiers meer rekening houden met het belang van hun klant als ze kort daarvoor zijn herinnerd aan de inhoud van hun bankierseed.

Mensen zijn voorwaardelijk moreel: we houden graag rekening met anderen, maar daarbij helpt het wel als anderen dat ook doen en als het ook van ons verwacht wordt. Als die voorwaarden afwezig zijn, dan vallen we terug op dat andere gedragspatroon, dat van het eigenbelang van de statuscompetitie. 

Een andere aanwijzing voor die grote invloed bestaat eruit dat het door studie in aanraking komen met dat economische, moreel luchtledige, denken jongeren egoïstischer, hebzuchtiger, minder eerlijk en competitiever maakt. Daarom vroeg ik me al eens af of we niet beter af zouden zijn als minder jongeren economie zouden studeren. 

Toch was die invloed ook weer niet zo groot dat hij de opkomst van de het iedereen telt mee van de democratie en van de naoorlogse verzorgingsstaten kon voorkomen. Dat was een ontwikkeling van sterke inperking van het werkingsgebied van de markt, waarbij het vak economie geheel aan de zijlijn stond. De morele gemeenschapsintuïties van iedereen telt me en van rechtvaardigheid lieten zich, tegen de verdrukking in, wel degelijk gelden

Die ontwikkeling was er een van het inperken en corrigeren van de werking van de markt, waarin er nog niet getornd werd aan die economische stelling van morele luchtledigheid. De idee van een moraalvrij sociaal domein bleef nog intact. Het idee dat vooral door de grote man van het neoliberalisme, Milton Friedman (1912 - 2006), werd verkondigd als de eis dat ondernemingen niets anders behoorden te doen dan zoveel mogelijk winst maken en de belangen van hun aandeelhouders behartigen. Verder moesten ze zich natuurlijk aan de wet houden, maar vooral niet meer dan dat. Voor morele overwegingen hoorde in hun besluitvorming geen plaats te zijn. De markt zou dan wel zorgen dat alles goed kwam. 

Dat werd anders met de opkomst van de intellectuele en maatschappelijke tegenbeweging van het "maatschappelijk verantwoord ondernemen", waarmee de stelling van de morele luchtledigheid van de markt meer frontaal werd aangevallen. Die beweging kent al een langere geschiedenis, maar wint de laatste tijd weer aan invloed. Denk aan het bericht Wat mogen we van ondernemingen verwachten? En over Milton Friedman en Kenneth Boulding, waarin het ging over verschillende pleidooien om van ondernemingen te eisen dat hun gedrag niet alleen door juridische, maar ook door morele overwegingen begrensd wordt. Een onderneming zou net zoals een persoon rekening dienen te houden met negatieve gevolgen van zijn handelen voor anderen en voor toekomstige generaties. Dat is de morele gemeenschapsintuïtie van het iedereen telt mee, dus van het vermijden van het anderen schade toebrengen. Van het moreel verantwoordelijk handelen.

Die roep om ook van ondernemingen moreel (maatschappelijk verantwoord) gedrag te eisen, wordt de laatste jaren weer sterker. Niet verwonderlijk na wat we de laatste tientallen jaren hebben meegemaakt aan wangedrag van ondernemingen. En niet verwonderlijk nu we geconfronteerd worden met de rampzalige gevolgen van de klimaatverandering. 

Zo was er gisteren dit bericht in het Financieel Dagblad: Bedrijfsleven verzet zich tegen 'maatschappelijke zorgplicht'. Er bestaat al wel een code voor goed ondernemingsbestuur, maar de commissie die de toepassing van die code toetst, wil een bepaling toevoegen dat bedrijven onder meer de milieu-effecten van hun beleid moeten verantwoorden. Bedrijven zouden zich meer rekenschap moeten geven van de maatschappelijke effecten van hun handelen. Het gaat dan niet alleen om klimaat, maar ook om sociale vraagstukken zoals ongelijkheid, diversiteit, werk- en inkomenszekerheid en inclusiviteit. 

Dit is geheel in lijn met eerder het pleidooi van 25 Nederlandse hoogleraren dat verscheen in het blad Ondernemingsrecht: Naar een zorgplicht voor bestuurders en commissarissen tot verantwoorde deelname aan het maatschappelijk verkeer. Ik haalde vorig jaar dat pleidooi aan in het bericht Een wettelijke taakopdracht tot maatschappelijk verantwoord ondernemen - Over morele intuïties en het domein van de markt, met daarin dit citaat:

Een verantwoordelijke vennootschap draagt verantwoordelijkheid jegens haar werknemers, is verantwoordelijk voor de gevolgen van haar handelen in de gemeenschappen waarin zij opereert en voor de gevolgen van haar handelen voor milieu en klimaat. Het streven naar winstgevende continuïteit op lange termijn moet ingebed zijn in deze brede verantwoordelijkheid. De inhoud van de zorgplicht van het bestuur en de raad van commissarissen voor een verantwoordelijke deelname van de vennootschap aan het maatschappelijk verkeer moet mede aan de hand van de eisen van redelijkheid en billijkheid in de concrete omstandigheden van het geval worden bepaald.

In die laatste zin komt ook precies tot uiting dat het bij die zorgplicht gaat over een morele intuïtie en niet om een wettelijk voorschrift. Wat een morele intuïtie inhoudt moet inderdaad altijd "aan de hand van de eisen van redelijkheid en billijkheid in de concrete omstandigheden van het geval worden bepaald". En door die zorgplicht in de wet vast te leggen, kan dus uiteindelijk altijd de rechter daarover een oordeel vellen. 

Als deze ontwikkeling zich doorzet, en je zou zeggen, dat valt te verwachten, dan is dus uiteindelijk de cirkel rond. Eind achttiende eeuw, de tijd van Polanyi"s waterscheiding, ontstond dat idee van de morele luchtledigheid van het domein van de markt. In de afgelopen twee eeuwen hebben we gezien tot welke maatschappelijke problemen het serieus nemen van dat idee kan leiden. 

Nu, in 2021, komen we misschien tot de conclusie dat de maatschappij als geheel, inclusief de markt, toch een moreel project is. Zoals Adam Smith (1723 - 1790) en anderen voorafgaand aan die waterscheiding verkondigden.
 
 
 
Hoe de menselijke hang naar egalitaire verhoudingen voortkwam uit de noodzaak van samenwerken en delen - een speltheoretische analyse van de eerste stap in de mensheidsgeschiedenis 

De eerste stap van de mensheidsgeschiedenis bestond er naar alle waarschijnlijkheid uit dat jagers-verzamelaars de noodzaak gingen inzien van samenwerken en delen en daarmee van onderlinge gelijkheid. Zie De mensheidsgeschiedenis in drie stappen - 2

Die eerste stap hield in dat het gemeenschapspatroon in het onderlinge gedrag ging overheersen en dat het statuscompetitiepatroon individueel en collectief werd onderdrukt. Anders gezegd, de morele gemeenschapsintuïties van iedereen telt mee en van rechtvaardigheid, onze moraal, ontwikkelden zich zo sterk dat degenen die nog neigden naar statuscompetitiegedrag, die "de baas wilden spelen", op hun nummer werden gezet en zich neerlegden bij de bestaande, egalitaire verhoudingen. Er ontstond het gemeenschapsevenwicht waarmee de mensheid zich ging onderscheiden van de sociale structuur van de meeste andere primaten en zoogdieren, die van het statuscompetitie-evenwicht. 

Zoals bekend was er ook de tweede stap in de mensheidsgeschiedenis, de overgang van jagen-verzamelen naar landbouw, waardoor het handhaven van het gemeenschapsevenwicht sterk werd bemoeilijkt. Maar die morele gemeenschapsintuïties kennen we tot vandaag de dag en daarmee onze hang naar egalitaire verhoudingen.

Er is nu de nieuwe studie Gains to cooperation drive the evolution of egalitarianism van Paul L. Hooper, Hillard Kaplan en Adrian V. Jaeggi, die de al bestaande aanwijzingen versterkt dat die hang naar egalitaire verhoudingen inderdaad voortkwam uit de noodzaak van samenwerken en delen. De onderzoekers ontwikkelen een speltheoretische analyse van de situatie waarin jagers-verzamelaars verkeerd moeten hebben. Dat doen ze met behulp van het Hawk-Dove Game (ook wel bekend als het Chicken Game) en het Prisoner's Dilemma Game. In dat laatste spel gaat het erom dat je er door samen te werken allebei een goed resultaat boekt, maar dat de verleiding bestaat om door niet samen te werken (defecteren) er nog beter uit te komen, maar dan wel ten koste van de ander die wel samenwerkt.

Uit simulaties blijkt dan dat een Duif-strategie die het Havik-gedrag bestraft met het defecteren in het Prisoner's Dilemma, de spelers van die Havik-strategie ertoe kan bewegen om zich volgens de Duif-strategie te gaan gedragen. (Mijn uiterst vereenvoudigde samenvatting van de resultaten.) Denk bij de Duif-strategie aan gemeenschapsgedrag en bij de Havik-strategie aan statuscompetitiegedrag. Zodat vervolgens een evenwicht van egalitaire onderlinge verhoudingen ontstaat. Anders gezegd, een gemeenschapsevenwicht. 

Er is enige overeenkomst tussen het gedrag van deze Duif-strategie en dat van de degenen die in het onderzoek van Kelley en Stahelski uit 1970 aangaven dat ze er in het Prisoner's Dilemma op uit waren om samen te werken, maar wel met defecteren reageerden op defectie van andere spelers.

Hooper, Kaplan en Jaeggi laten vervolgens zien dat hun simulaties een behoorlijk goede weerspiegeling vormen van de situatie waarin jagers-verzamelaars zich bevonden van hoe ze daarop reageerden. Kortom, een interessante speltheoretische analyse van de eerste stap in de mensheidsgeschiedenis.

 

Nu de factor kapitaal in feite afstand doet van de controle over de onderneming, wordt het tijd voor de factor arbeid om die controle over te nemen 

Piketty beschrijft in zijn Capital and Ideology (2020) hoe aan het eind van de achttiende eeuw de bezittersmaatschappijen zich ontwikkelden, de maatschappijen waarin je status niet alleen meer van je afkomst afhing, maar ook van de omvang van je bezit. Daarna, en vooral in de loop van de twintigste eeuw ontwikkelden zich de wat hij sociaaldemocratische maatschappijen noemt, waarin democratische overheden de morele gemeenschapsintuïties van iedereen telt mee en van rechtvaardigheid belichamen. Sindsdien leven we in een tijd waarin niet duidelijk is of uiteindelijk de bezittersmaatschappijen of de sociaaldemocratische maatschappijen zich zullen doorzetten. Zie ook het bericht De strijd tussen de morele noties van de sociaaldemocratie en de de morele luchtledigheid van het vak economie.

Bij die "strijd" tussen die twee maatschappijvormen denk je allereerst aan de verschillen in opvattingen over wat de taken van de overheid dienen te zijn. Maar een element in die strijd heeft ook te maken met wat eigenlijk bezit (of eigendom) is. 

Dat slaat in het bijzonder op de vraag wie eigenlijk nog de eigenaars zijn van de grote ondernemingen. De achtergrond van die vraag is dat we in een maatschappij leven waarin er naast relaties tussen personen ook relaties tussen posities of functies bestaan. Een positie is een geheel van formeel vastgelegde rechten en plichten, die door verschillende personen vervuld kan worden. En een persoon die een positie bekleedt (de "agent"), zit daar niet voor zichzelf, maar wordt geacht de belangen te behartigen van degene die de positie in het leven heeft geroepen (de "principaal"). Denk even terug aan het bericht Is ons koningschap een functie? En zijn we eigenlijk al een republiek?, met een verwijzing naar Foundations of Social Theory van de socioloog James S. Coleman.

Grote ondernemingen hebben over het algemeen een rechtsvorm waarin eigendom en bestuur zijn gescheiden. In Nederland gaat het dan om de naamloze vennootschap. Het eigendom is gespreid over de kapitaalverschaffers, de aandeelhouders, die beperkt aansprakelijk zijn. Het feitelijke bestuur van de onderneming gebeurt door het management (de Raad van Bestuur), onder toezicht van de Raad van Commissarissen, die benoemd worden door de Algemene Vergadering van Aandeelhouders. 

Het is een constructie waarin meestal niet meer zo duidelijk is wie nu eigenlijk de eigenaars van de onderneming zijn, ook al doordat de aandelen vrij verhandelbaar zijn. Dat roept enerzijds de vraag op of de bestuurders van de onderneming (de CEO's) wel genoeg de belangen van de aandeelhouders in het oog houden en in plaats daarvan zichzelf verrijken. Denk aan de bonussencultuur. En denk aan dat beroemde boek van Adolf Berle en Gardiner Means uit 1932: The Modern Corporation and Private Property.

Maar anderzijds ook de vraag of die bestuurders zich niet teveel laten leiden door de korte termijn veranderingen van de aandelenkoersen. In beide gevallen is er de vraag of er wel genoeg met andere belanghebbenden (stakeholders) rekening wordt gehouden, zoals met, toch niet onbelangrijk, de werknemers en de klanten.

Dit alles ter inleiding op het betoog van Bo Rothstein vandaag, waarin die wijst op een recente ontwikkeling die het eigenaarschap van de onderneming nog vluchtiger maakt dan het al was. Zie When capital relinquishes ownership

Wat is het geval? Er is een explosieve toename van zogenaamde indexfondsen. Dat zijn fondsen die niet meer actief beheerd worden door (meestal uitstekend betaalde) vermogensbeheerders, maar door algoritmes die reageren op beurskoersen. Iedereen kan tegen een geringe vergoeding in zo'n fonds instappen. Bovendien is de invloed op de benoeming van commissarissen volledig losgelaten. Deze ontwikkeling lijkt zich door te zetten, want die passief beheerde indexfondsen doen het vooralsnog beter dan de actief beheerde fondsen.

Rothstein wijst erop dat daarmee uiteraard de handelingsruimte van de bestuurders nog meer zal toenemen. Met nog hogere bonussen tot gevolg. Met deze nieuwe ontwikkeling doet in feite de factor kapitaal afstand van de controle over de onderneming. 

Maar zou dat niet een goede aanleiding kunnen zijn voor de factor arbeid om die controle over te nemen? Want er zijn veel aanwijzingen dat coöperatieve ondernemingen het heel goed doen, niet alleen qua rendement, maar ook naar welzijn en inzet van de werknemers. Zie ook mijn eerdere berichten over de coöperatieve economie

Misschien hebben die bezittersmaatschappijen niet alleen democratie nodig op het niveau van de nationale staten, maar ook op het niveau van de ondernemingen. Rothstein heeft een link naar het boek Property and Contract in Economics: The Case for Economic Democracy van David Ellerman, dat ik niet kende. Dat boek is niet meer verkrijgbaar, maar als je de link volgt, kom je op de website van de auteur, waar je het kunt downloaden.

woensdag 29 december 2021

Statuscompetitie is een vergissing. Over David Bohm. En over wintergast Marina Abramovic

In de aflevering van VPRO Wintergasten van gisteravond sprak Janine Abbring met de performance kunstenares Marina Abramovic. Je kunt die aflevering hier bekijken

Ik dacht terug aan ons bezoek aan het MOMA in New York in 2010, toen Abramovic daar acht uur per dag bewegingloos op een podium zat en museumbezoekers beurtelings tegenover haar konden plaats nemen (The artist is present.). Ik vond dat intrigerend, maar voelde me niet uitgedaagd om daar ook te gaan zitten. Misschien omdat ik eigenlijk vind dat kunstenaars zichzelf niet te veel op de voorgrond horen te zetten. Het gaat erom wat ze maken, niet om wie ze zijn. Maar met performancekunst is dat natuurlijk moeilijker vol te houden.

Maar goed, ik zat het hele programma toch al geconcentreerd te kijken, maar veerde helemaal op bij het fragment waarin de natuurkundige David Bohm aan het woord kwam. Hij was een van de panelleden van Art Meets Science and Spirituality in a Changing Economy in 1990 in het Stedelijk Museum, Amsterdam. Hij krijgt het woord kort nadat in de Wintergastenaflevering 52 minuten zijn gepasseerd. Op dat moment wordt duidelijk dat compassie en competitie het thema is van de discussie. Ik schrijf even de ondertiteling uit van wat er dan gezegd wordt.

Bohm: Het woord "compassie" komt van "samen voelen". En als mensen samen hetzelfde voelen en verantwoordelijk zijn voor elkaar, dan is er compassie. 

Gespreksleider: En denkt u niet dat het bij de erfzonde hoort dat mensen van nature competitief zijn? 

Bohm: Ik geloof niet dat er zoiets bestaat als erfzonde. Het heeft zich ontwikkeld met de groei van onze samenleving. Niets wijst erop dat jagers-verzamelaars zo competitief waren. Maar toen de samenleving georganiseerder werd, moest je aan de top komen. Ten koste van de mensen onderaan. Dan ga je vanzelf concurreren. 

Gespreksleider: Denkt u wellicht dat concurrentiedrang een zwakheid is?

Bohm: Geen zwakheid. Het is een vergissing.

Publiek: Gelach.

En inderdaad, dat was in zijn beknoptheid ontwapenend. Het is een vergissing.

Want zonder statuscompetitie zouden we veel beter af zijn. Denk aan Een sociologie die ertoe doet: een realistisch normatief kader voor sociale hervormingen

David Bohm overleed in 1992. Hij was een heel interessante onderzoeker. Niet alleen op het gebied van de kwantumfysica, maar ook op dat van bewustzijn en denken. 

Maar ik moet bekennen dat ik zijn werk niet goed ken. Daarom net bij de plaatselijke boekhandel zijn Over dialoog. Helder denken en communiceren besteld. 

Update. Boek afgehaald en gelezen. Hier het vervolg.


dinsdag 28 december 2021

Populairwetenschappelijke literatuur over de wenselijkheid van gemeenschapsgedrag - 4. Over de wenselijkheid van meer omgang met vreemden

Update. Het boek waar het in dit bericht over gaat, The Power of Strangers. The benefits of connecting in a suspicious world van Joe Keohane, verschijnt op 23 februari volgend jaar in een Nederlandse vertaling: De kracht van onbekenden. Met dank aan Fokke Pathuis (@vertolker). 

We leven in een samenleving waarin we, als we het huis uitkomen of de auto uitstappen, meestal omgeven zijn door vreemden. Op straat, in het openbaar vervoer, op de tribune, in een restaurant, in de bioscoop, concertzaal of theater, kijken we naar anderen die we niet persoonlijk kennen en weten we dat wij door die anderen als vreemden worden bekeken. We passeren elkaar en vermijden zelfs vaak oogcontact.

Dat is, gezien vanuit het perspectief van de mensheidsgeschiedenis, een heel uitzonderlijke situatie. Gedurende het overgrote deel van die geschiedenis waren mensen omgeven door vertrouwde anderen, de sociale kring waarin je werd geboren, opgroeide, je leven doorbracht en stierf. De grens tussen die kring en daarbuiten was niet scherp afgebakend. Jagers-verzamelaarsgroepen onderhielden contacten met naburige groepen en wisselden ook groepsleden uit. Contact met een vreemde, iemand die je nog nooit ontmoet had, was een uitzondering. Er was eigenlijk altijd de vertrouwdheid en iedereen was daar op ingesteld. Sociale vaardigheid bestond eruit te weten hoe je je onder vertrouwden hoorde te gedragen. Denk aan de Big Two van de persoonlijkheid van de Tsimane: wees vriendelijk, vrijgevig, bescheiden en dring je niet op enerzijds en span je in voor het gezamenlijk welzijn anderzijds.

Het is niet zo dat wij die Big Two niet meer kennen. Maar hij geldt slechts voor de kleine kring van vertrouwde anderen, familie en vrienden, dat kleine eilandje in een grote zee van vreemden. De grens met wat zich daarbuiten afspeelt, is natuurlijk niet scherp. Niet iedereen is daar een volstrekt vreemde. Maar de mate van vertrouwdheid die we daar met anderen delen is over het algemeen zo laag dat ons gemeenschapsgedrag er maar moeilijk door wordt getriggerd. In plaats daarvan is er altijd, meer of minder, de sociale onveiligheid die ons statuscompetitiegedrag uitlokt. We spannen ons in om sterker en krachtiger en slimmer over te komen dan we eigenlijk zijn, om maar te voorkomen dat anderen op ons neerkijken. Anderen die precies hetzelfde doen. Dat is vermoeiend, want statuscompetitie is stressvol. vandaar dat we ons beter voelen in vertrouwde contacten dan in vluchtige. 

Dat is het probleem van de statuscompetitie in onze huidige maatschappij. Maar daarnaast is er ook het probleem van eenzaamheid. Want dat kringetje van vertrouwde anderen is zo klein dat het kwetsbaar is. Als het al te klein wordt, dan zijn er alleen nog de vluchtige contacten in die zee van vreemden. Onvoldoende om de stress en het lijden van eenzaamheid te voorkomen.

In een meer gemeenschapsgerichten samenleving, die in allerlei opzichten goed voor ons zou zijn,  zouden we veel minder last hebben van statuscompetitie en eenzaamheid. Maar hoe breng je zo'n samenleving dichterbij als die grote zee van vreemden en van sociale vluchtigheid onvermijdelijk aanwezig is? Oké, er valt te denken aan die pogingen die her en der bestaan om geïsoleerde gemeenschapseilandjes te vestigen, meestal op religieuze grondslag, zoals die van de Hutterieten, de Mennonieten en de Amish. Maar het is moeilijk voor te stellen dat de hele wereldbevolking zich zo zou kunnen organiseren.

Als die wenselijkheid van een meer gemeenschapsgerichte samenleving algemeen gedeeld wordt, dan zou je verwachten dat er populairsociaalwetenschappelijke literatuur valt aan te wijzen over dat probleem van de aanwezigheid van die grote zee van vreemden. In lijn met de literatuur over de onwenselijkheid van statuscompetitie en van eenzaamheid. Zie Over de kracht van innemendheid en  Een leven met meer verbinding

En die literatuur is er inderdaad. Neem nu The Power of Strangers. The benefits of connecting in a suspicious world van Joe Keohane. In het voorwoord van dat boek vertelt de journalist Joe Keohane over een twintig minuten durende taxirit waarin hij met een paar eenvoudige vragen het levensverhaal van de taxichauffeur te horen krijgt. Waarna hij begon na te denken over onze omgang met vreemden. 

Of beter: over onze neiging om juist niet met vreemden om te gaan. En over dat het ons steeds gemakkelijker wordt gemaakt om dat niet te hoeven doen. We rekenen zelf af aan de kassa, we zoeken de weg met google maps, in het openbaar vervoer kijken we op onze telefoon in plaats van een praatje aan te knopen.

Dus komen we niet te weten wat er allemaal zou kunnen gebeuren als we wel wat vaker met een vreemde in gesprek zouden gaan. Daarover gaat Deel I van het boek: What happens when we talk to strangers? Met een verwijzing naar onderzoek dat liet zien dat mensen zich beter gingen voelen, meer verbonden, minder eenzaam, als ze een praatje met een vreemde hadden gemaakt. Onderzoek dat ik eerder op dit blog aanhaalde. Zie Maak wat vaker een praatje, ook al is het met een vreemde, en je voelt je beter

Dat wijst natuurlijk meteen op de vraag waarom we dat dan niet vaker doen. Daarover gaat Deel II. Why don't we talk to strangers?. Met bespreking van sociologische literatuur, van Emile Durkheim tot Georg Simmel tot Louis Wirth tot Lynn Lofland. En met als overheersend antwoord dat we onzeker zijn over wat ons te wachten staat en ons dus niet veilig voelen. We moeten dus iets overwinnen.

Daarbij kan het derde en laatste deel van het boek helpen: How to talk to strangers? Daarin vertelt Keohane over Georgie Nightingall die in Londen de groep Trigger Conversations oprichtte, waar mensen kunnen leren hoe met vreemden te praten. (Lees dat boek! Waarom is er nog geen vertaling?) Uiteraard moet je beginnen met small talk, zoals over het weer. Maar vrij snel daarna moet je dat script van algemeenheden (Hoe gaat het? Goed.) doorbreken met specifiekere informatie die uitnodigt om door te vragen of om met specifiekere informatie te antwoorden. En dan heb je een gesprek. Keohane (p. 213-214):

So how do you break those scripts? With specificity and surprise, Georgie says. For example, when someone says, "How are you?" she doesn't say, 'Fine". Instead she says, "I'd say I'm a seven point five out of ten." She briefly explains why she's a 7.5, asks them how they're doing, and then just waits. You recall the idea of mirroring: that people will naturally follow the lead of their conversational partners. If you say something generic, they will say something generic. If you say something specific, they are likely to as well. Thus because Georgie gave a number, her partner is likely to give a number themselves. If they say they're a six, Georgie will ask, "What'll it take to get you an eight?"

Wat we moeten overwinnen is die hang naar vertrouwdheid. Maar we hebben natuurlijk ook daartegenover onze natuurlijke nieuwsgierigheid. En als we die volgen, dan leren we dat het vreemde vertrouwd kan worden. Een vreemdeling leren we een beetje kennen. En die grote zee van vreemden, die blijft natuurlijk, maar we kunnen hem gaan zien als een altijd aanwezige bron van nieuwe vertrouwdheden. Waardoor we de wereld als minder onveilig gaan ervaren. Denk ook aan de berichten op dit blog over de contacthypothese.

Bekijk hier een interview met Joe Keohane.

zondag 26 december 2021

Zondagochtendmuziek - HISTORIA NATIVITATIS - Heinrich Schütz - Christmas Oratorio after SWV 435

Bachs Weihnachtsoratorium is natuurlijk niet te overtreffen, maar laten we niet dat van Heinrich Schütz (1585-1672) over het hoofd zien. 

Hier voert het Ensemble Polyphilharmonique een aan de samenstelling van het ensemble aangepaste versie uit van de Weihnachtshistorie van Schütz uit 1664. Een paar weken geleden opgenomen in de Peterskirche in Basel.

  


donderdag 23 december 2021

Populairwetenschappelijke literatuur over de wenselijkheid van gemeenschapsgedrag - 3. Over de verzorgingsstaat en een nieuw sociaal contract

Je zou verwachten dat er ook populairsociaalwetenschappelijke literatuur aan te wijzen valt die de vormgeving van onze morele gemeenschapsintuïties op het niveau van de nationale staat bepleit. Naast dus literatuur die de wenselijkheid van meer gemeenschapsgerichtheid in de interpersoonlijke verhoudingen voorstaat. Zie Over de kracht van innemendheid en Een leven met meer verbinding. 

En dat klopt. Neem nu Samen. Een nieuw sociaalcontract voor de 21e eeuw van Minouche Shafik. Het is de vertaling van What We Owe Each Other: A New Social Contract. Shafik is directeur van de London School of Economics and Political Science. Eerder was ze vicepresident van de Wereldbank. 

Shafik verwijst naar eerdere fasen in de opbouw van verzorgingsstaten, zoals naar het 19-eeuwse Duitsland van Bismarck en het Beveridge-rapport in Groot-Brittannië halverwege de vorige eeuw. Aan de toen zich ontwikkelende verzorgingsstaten lagen "wederzijdse verplichtingen" ten grondslag, geheel in lijn met "de gemeenschap georganiseerd in de staat", zoals in het Nederlandse Rapport-Van Rhijn. 

Die wederzijdse verplichtingen (het iedereen-telt-mee) brengen enerzijds een herverdeling met zich mee van rijk naar arm, maar anderzijds ook een gemeenschappelijke verzekering met betrekking tot de levenscyclus. Mensen betalen in het midden van hun leven aan de staat en ontvangen geld op jonge leeftijd en als ouderen. Zoals afgebeeld in het plaatje op p. 28, dat ik even gefotografeerd heb.

Maar allerlei latere ontwikkelingen, zoals op het vlak van technologie en de veranderende rol van vrouwen, maken volgens Shafik een nieuw sociaal contract nodig. Dat op de volgende drie algemene principes gebaseerd moet zijn (p. 41-42):

  1. Iedereen moet kunnen beschikken over een zeker minimum aan middelen om een fatsoenlijk leven te kunnen leiden. Dit behoort onder meer te bestaan uit basale gezondheidszorg, uitkeringen bij werkloosheid of arbeidsongeschiktheid, onderwijs en een oudedagsvoorziening.
  2. Van iedereen mag worden verwacht dat hij/zij zo veel bijdraagt als waartoe men in staat is. Hiertoe moet iedereen de mogelijkheid krijgen om de eigen capaciteiten maximaal te ontwikkelen, door middel van permanente scholing, het verhogen van de pensioengerechtigde leeftijd en publiek gefinancierde kinderopvang die het vrouwen mogelijk maakt om te werken.
  3. De bescherming tegen bepaalde risico's als ziekte, werkloosheid en een armoedige oude dag kan beter door de samenleving als geheel worden geregeld dan door individuele verzekeringen, de steun van familie of bijdragen van werkgevers.

Als je dat allemaal bekend voorkomt, dan klopt dat, want we zijn vertrouwd met de morele gemeenschapsintuïties die aan deze principes ten grondslag liggen.

In het boek werkt Shafik die principes uit in zes hoofdstukken, die gaan over kinderen, onderwijs, gezondheid, werk, ouderen en generaties. En in het laatste hoofdstuk gaat het over de mogelijkheden om die principes te verwezenlijken in een tijd van globalisering. 

En in een tijd waarin we juist een periode achter ons hebben waarin die principes, zeg maar, minder serieus werden genomen. Zoals door het uit de hand laten lopen van de ongelijkheid. Shafik laat in een plaatje, dat ik ook maar even fotografeerde, zien hoe in de periode tussen 1979 en 2003 alom de toptarieven van de belastingen werden verlaagd. 

Dit is natuurlijk een wel heel beknopte samenvatting van het boek. Het wordt op de achterflap aangeprezen door Ursula von der Leyen, voorzitter van de Europese Commissie ("Een belangrijke bijdrage op een scharnierpunt in de geschiedenis") en door Christine Lagarde, voorzitter van de Europese Centrale Bank ("Een belangwekkend recept voor de verbetering van het leven van ons allemaal").

En hier dient het als voorbeeld van een populairsociaalwetenschappelijk boek over de wenselijkheid van meer gemeenschapsgerichtheid op het niveau van de nationale staat.

zondag 19 december 2021

Zondagochtendmuziek - Henry Purcell (1659-1695): Four Suites for String Orchestra

Henry Purcell (1659-1695) was componist voor de Kings violins en organist van de Westminster Abbey. We kennen hem vooral van de kameropera Dido and Aeneas, met de beroemde aria When I'm laid in earth.

Om wat bij te verdienen componeerde hij o.a. ook muziek bij, in totaal zo'n veertig, toneelstukken. Dit is een opname van de suites die hij daarvoor componeerde. Onderhoudende muziek, ook als je ze na elkaar afluistert, wat natuurlijk nooit de bedoeling is geweest.

De uitvoering is interessant. (Zo te horen afgespeeld van vinyl.) Het orkest is het Chamber Orchestra of the Hartford Symphony onder leiding van Fritz Mahler. Mahler? Ja, Fritz Mahler (1901-1973) was een neef van Gustav Mahler. Fritz werd geboren in Wenen, dirigeerde in Oostenrijk en Duitsland, waarna hij in 1930 vaste dirigent werd van het Deens Staatssymfonie Orkest in Kopenhagen en in 1935 emigreerde naar de Verenigde Staten. Waar hij met het Hartford Symphony Orchestra ook muziek van zijn neef Gustav dirigeerde en op de plaat zette, zoals Das klagende Lied.

Maar hier dus die mooie suites van Henry Purcell.

vrijdag 17 december 2021

Populairwetenschappelijke literatuur over de wenselijkheid van gemeenschapsgedrag - 2. Een leven met meer verbinding

Een ander populair-sociaalwetenschappelijk boek over de wenselijkheid van een maatschappij met meer gemeenschapsgerichtheid is De kracht van verbinding. Sociale verbintenis als sleutel tot een betere gezondheid en een fijnere wereld van Vivek Murthy. Het is de vertaling van Together: The Healing Power of Human Connection in a Sometimes Lonely World

Terwijl het in het boek dat ik in het vorige bericht besprak ging om de wenselijkheid van meer gemeenschapsgerichtheid afgezet tegen de grote mate van statuscompetitie in onze huidige maatschappij, zet Vivek Murthy die wenselijkheid tegenover de plaag van de grote mate van eenzaamheid. 

Het boek bestaat uit twee delen. De vijf hoofdstukken van deel 1 gaan over de problemen van eenzaamheid, de evolutionaire achtergronden daarvan, de verschillen in eenzaamheid tussen culturen, de toename van eenzaamheid en over het gegeven dat eenzaamheid vaak verborgen is ("Eenzaamheid is een meester in het zich vermommen.").

De drie hoofdstukken van Deel 2 gaan over wat het zoal betekent om meer gemeenschapsgerichtheid (verbinding) tot stand te brengen. Dus over de moeilijkheid van contacten maken, die vergroot wordt als we door die eenzaamheid slecht over onszelf gaan denken. Zelfinzicht en zelfcompassie zijn behulpzaam. Vaak wordt natuurlijk die moeilijkheid overwonnen. Murthy geeft daar fraaie voorbeelden van. (Denk in dat verband ook even terug aan Peter Lovenheim's In the Neighborhood). En hij benadrukt het grote belang van verbinding tussen gezinnen voor het opgroeien van kinderen.

Vivek Murthy is de Surgeon General van de Verenigde Staten, een functie die wij niet kennen. Misschien vergelijkbaar met het voorzitterschap van onze Gezondheidsraad. Zie hier meer over hem.

Dit boek en het vorige gaan over de wenselijkheid van meer gemeenschapsgerichtheid in relaties tussen mensen. Dat zullen we nog vaker tegen komen. Maar gemeenschapsgerichtheid gaat natuurlijk ook over de mate waarin mensen een democratische verzorgingsstaat vormgeven. Dat zal ook nog aan de orde komen. Hier het vervolg.

woensdag 15 december 2021

Populairwetenschappelijke literatuur over de wenselijkheid van gemeenschapsgedrag - 1. Over de kracht van innemendheid

Een normatief kader voor de sociologie kan eruit bestaan dat van de twee sociale evenwichten die mogelijk zijn het gemeenschapsevenwicht beter is voor mensen dan het statuscompetitie-evenwicht. Zie hier voor de empirische onderbouwing van dat normatieve kader.

Als dat normatieve kader inderdaad empirisch onderbouwd is, dan valt te verwachten dat je het ook aantreft in het denken van mensen over het sociale en maatschappelijke leven. En dat zagen we inderdaad in het vorige bericht

Ook valt te verwachten dat er een vraag is naar populair-sociaalwetenschappelijke publicaties over de wenselijkheid van een meer gemeenschapsgericht sociaal en maatschappelijk leven. Dit bericht en volgende berichten gaan over voorbeelden van boeken die aan die vraag tegemoetkomen. In een eerder bericht had ik het over populair-sociaalwetenschappelijke publicaties over de mate waarin ons sociaal en maatschappelijk leven door statuscompetitie gekenmerkt wordt.

In de loop van de tijd heb ik verscheidene populair-sociaalwetenschappelijke boeken aangeschaft waarin wordt gewezen op de wenselijkheid van meer gemeenschapsgerichtheid. Ik heb er nu een paar bijeengezocht, maar een nog grondiger tocht door mijn boekenkast zou nog meer kunnen opleveren. En dan zijn er ongetwijfeld nog boeken die ik gemist heb. Voor suggesties houd ik mij aanbevolen.

In dit bericht wil ik het hebben over Populair. De kracht van innemendheid in een wereld geobsedeerd door status van Mitch Prinstein, de in 1917 verschenen vertaling van Popular. The Power of Likability in a Status-Oriented World

Mitch Prinstein is hoogleraar in de psychologie en de neurowetenschap en een gerenommeerd onderzoeker op het gebied van statuscompetitie tussen adolescenten en de samenhang met depressie en zelfmutilatie. In dit boek geeft hij een fraai overzicht van al het sociaalwetenschappelijk onderzoek naar de menselijke neiging tot statuscompetitie (competitie om populariteit), zoals die vooral in de adolescentie de kop opsteekt, en naar de negatieve gevolgen van dat gedrag voor welbevinden en onze gezondheid.

En van al het onderzoek dat erop wijst dat het veel beter voor ons zou zijn om niet naar status te streven, maar om "innemend" te zijn, aardig te zijn voor anderen en daarmee door anderen geaccepteerd te worden. In die wederzijdse acceptatie, het iedereen-telt-mee, herkennen we natuurlijk het gemeenschapsgedrag. 

Het boek besluit dan ook met de aansporing om afscheid te nemen van onze obsessie met en verslaving aan status en in plaats daarvan te proberen om een innemend mens te zijn, om door anderen aardig gevonden te worden. Ik citeer (p. 233-234):

Dat laatste is niet altijd makkelijk in een wereld die geobsedeerd is door status. We worden voortdurend gestimuleerd om mensen met status te bewonderen, we beoordelen kwaliteit op basis van status en we schenken zelfs aandacht aan mensen met wie we het niet eens zijn, maar die wel status hebben. Alsof zichtbaar, dominant, machtig of cool zijn bewonderenswaardige eigenschappen op zich zijn (...).

Precies die moeilijkheid van gemeenschapsgedrag in een statuscompetitieve wereld vinden we terug in Stelling 2 van de Dual Mode-theorie

Maar alle onderzoeken die de afgelopen decennia zijn uitgevoerd en in dit boek zijn besproken hebben aangetoond dat het voortdurend nastreven van status tot een kans op allerlei grote levensproblemen leidt, zoals verslaving, eenzaamheid en depressiviteit. De inspanningen die nodig zijn om meer status te verwerven - agressief gedrag, geen rekening houden met de gevoelens van anderen, egoïsme -  zouden niet de inspanningen van onszelf of de samenleving moeten zijn die we waarderen (...).

Ik hoop dat dit boek heeft laten zien dat we ongeacht ons verleden allemaal de kans hebben om leukere, aangenamere mensen te worden, misschien zelfs wel honderden keren per dag. Daarvoor moeten we onze tieneropvattingen over wat 'het populairst' is vergeten en terugkeren naar wat we als kind hebben geleerd.

Hier gaat het dus over die eerste fase van ons leven, waarin we in de veiligheid van het gezin (als die veiligheid er is) gemeenschapsgedrag aanleren, en de tweede fase, die van school en adolescentie, waarin we met statuscompetitiegedrag in aanraking komen en dat gedrag als aanpassing daaraan overnemen.

Als we proberen om eerder een aangenaam persoon te zijn dan iemand met veel status, betekent dat dat we ervoor kiezen om anderen te helpen in plaats van dat we proberen om zelf meer aandacht en macht te krijgen, en dat we meer energie steken in het cultiveren van relaties in plaats van het vergaren van likes. Het betekent dat we ervoor kiezen om anderen het gevoel te geven dat ze welkom zijn en erbij horen in plaats van ons superieur te voelen. Je krijgt de meest bevredigende vorm van populariteit door te proberen je aan te passen in plaats van op te vallen, en door te doen wat je kunt om harmonie te creëren in plaats van je te richten op hoe je anderen domineert.

Natuurlijk spreekt hier de psycholoog. Die oproept tot gemeenschapsgedrag. De socioloog zou daarnaast ook aandacht vragen voor de "structurele" voorwaarden waaronder mensen gemakkelijker aan die oproep gehoor zouden kunnen geven. Denk bij voorbeeld even aan die structurele voorwaarde van leeftijdsgemengde groepen in het onderwijs, die het statuscompetitiegedrag (pesten) onder adolescenten zo sterk zou terugdringen. Zie Minder pesten door kleinere scholen en leeftijdsgemengde groepen

Ga hier naar het vervolgbericht.

dinsdag 14 december 2021

Over body-mind therapieën als individuele oplossingen voor individuele problemen - En over een collectieve oplossing

Onze toestanden van voorbereid zijn op wat we in de omgeving tegenkomen bestaan uit zowel "lichaam" als "geest". Payne en Crane-Godreau vatten dit inzicht samen in het plaatje waarin de vijf elementen van zo'n toestand en hun onderlinge relaties worden afgebeeld. 

Denk bij "lichaam" aan lichaamshouding en aan alle lichaamsorganen en - functies die door de zwerfzenuw (nervus vagus) met elkaar zijn verbonden. En bij "geest" aan aandacht, alertheid, verwachtingen, impliciete herinneringen en emoties, die bewust kunnen zijn, maar dat (heel) vaak niet zijn.

Precies dat laatste slaat op de problemen die ontstaan als onze toestand van voorbereid zijn niet goed past bij de omgevingsuitdagingen waar we voor staan. 

Over die grens tussen waar we ons niet bewust van zijn en waar we ons bewust van (kunnen) worden en over waar in de evolutie die grens werd gepasseerd, ben ik nu The Deep History of Ourselves. The Four-Billion Year Story of How We Got Conscious Brains van Joseph LeDoux aan het lezen. Kom ik een keer op terug.

De oplossing voor zulke problemen ligt voor de hand: probeer je bewust te worden van je onbewuste toestand vaan voorbereid zijn, zodat je die toestand kunt veranderen. Eenvoudig gezegd, maar niet gemakkelijk gedaan. Payne en Crane-Godreau daarover:

The PS perspective suggests that re-appraisal occurring only on a verbal/conceptual level is less likely to alter the PS, and thus the stress response; but altered subcortical expectations may be more effective. This suggests that attention to interoceptive and proprioceptive experience may be more effective in handling stress than attention to ideas and thoughts alone, because bodily experience enables more direct access to the PS.
 
Bedenk weer dat PS staat voor Preparatory State, dat ik vertaal met toestand van voorbereid zijn.
 
Door die innige verstrengeling van "lichaam" en "geest" is het meestal niet voldoende om je verbaal/cognitief te realiseren wat jouw toestand van voorbereid zijn inhoudt. Stel je bent er onbewust sterk op ingesteld dat de wereld onveilig is en dat je niemand kunt vertrouwen. Je ziet overal gevaar, terwijl dat er vaak helemaal niet is. 
 
Je kunt dan wel zo ver komen dat je cognitief inziet dat het met die onveiligheid wel meevalt. Daar probeer je dan jezelf van te overtuigen. Maar dat wil nog niet zeggen dat dan je "lichaam" daar mee akkoord is. Je kruipt toch in elkaar, je houdt toch je adem in en je voelt toch angst. Terwijl je dat alles bewust niet wilt.

Je moet dus meer doen. En de therapieën die Payne en Crane-Godreau aanduiden als de body-mind therapeutic and educational systems (BTES) zijn bedoeld om daarbij te helpen. Dat ze daartoe in staat zijn, doet het vele onderzoek vermoeden naar de mogelijkheden om je bewust te worden van wat je met je lichaam doet en van wat er zich in je lichaam afspeelt. Ik citeer maar even een hele alinea met verwijzingen naar dat onderzoek:
 
Damasio's theory of somatic markers (Damasio et al., 1996; Damasio and Carvalho, 2013) emphasizes the important role of interoceptive awareness in becoming aware of one's inner state. Interoception enables one to become aware of the (autonomic) state of the body, and is strongly related to emotional response and affective and visceral aspects of the PS. Craig and Critchley (Critchley et al., 2004; Hölzl et al., 2009; Garfinkel et al., 2013; Sel, 2014), as well as earlier researchers (Newman, 1974; Mogenson et al., 1980), have suggested the neural pathways for this mechanism. The anterior insula and anterior cingulate cortex are where this information reaches full awareness. Proprioceptive and kinesthetic information likewise bring to consciousness other essential aspects of the PS including posture, muscle tone, and movement preparation (Suetterlin and Sayer, 2013). The cortex receives this information in the sensorimotor, pre-motor and supplementary motor cortexes (Gellhorn, 1964; Prochazka, 2011) as well as in the body schema area in the inferior parietal and extra-striate body area (Arzy et al., 2006; Daprati et al., 2010; Ionta et al., 2011). Proprioceptive and kinesthetic feedback bring information from the basic and EMS (Holstege et al., 1996), and thus can inform the conscious mind about unintended automatic or emotionally driven motion, bringing information about current PS.

En op grond van dat bewustwordingsproces is vervolgens verandering mogelijk. Namelijk door bewust "in te grijpen" in een of meer van die vijf elementen van de toestand van voorbereid zijn. Zoals door verbeelding ( van lichaamshouding, intern functioneren en van emoties), door lichaamshoudingen en -beweging, door ademhalingsoefeningen, door aandachtsoefeningen en door het bijstellen van oordelen en verwachtingen. 

Ook daar is weer onderzoek dat erop wijst dat zulke "ingrepen" succesvol kunnen zijn:

... there is evidence for the effectiveness of each of these in altering stress responses. We suggest that the anterior cingulate (ACC) and the premotor cortex (PMC), as well as portions of the orbito-frontal cortex (OFC), are the principal originations of these actions. It has already been shown that ACC has significant effects on amygdala (Posner et al., 2007) and other subcortical autonomic, affective and motor areas (Critchley et al., 2005), as well being involved with acts of intention (Shenhav et al., 2013). PMC has rich connections to subcortical motor centers, alters posture, muscle tone and autonomic state (Jeannerod, 1994; Desmurget and Sirigu, 2009). OFC likewise has extensive connections to subcortical areas and is central to several executive networks (Price, 2007)}. It has been shown that both motor (Collet and Guillot, 2010; Anema and Dijkerman, 2013) and affective (Lang, 1979) imagery can alter subcortical activity.
 
Payne en Crane-Godreau bespreken verschillende therapieën die met het voorgaande overeenkomen en die ze in drie hoofdgroepen onderscheiden:
  • Moderne vormen van oude Aziatische psychofysieke oefeingen (Qigong, yoga en meditatie)
  • Twintigste eeuwse Westerse somatische technieken (Alexander Technique, Feldenkrais Methode, Continuum en Rolfing)
  • Westerse vormen van "lichaamspsychotherapie": Bioenergetica, Formative Psychology en Levine's Somatic Experiencing trauma therapy.
Er zullen onder de lezers van dit blog vast mensen zijn die met een of meer van deze therapieën bekend zijn. Want problemen met die toestanden van voorbereid zijn  komen natuurlijk veel voor. Psychische aandoeningen zijn wijdverbreid en hebben onveiligheidsgevoelens gemeenschappelijk. Zie Psychische aandoeningen en de mismatch tussen aanleg en omgeving - 1 en de daaropvolgende berichten. 
 
Ik heb zelf ervaring met de formatieve psychologie van Stanley Keleman. Dat gaat letterlijk over lichaamsvormen, houdingen, die we hebben overgehouden aan onze vroege jeugd en waarin we "vast zijn komen te zitten". In de therapie oefen je met die vormen door ze minder en juist (nog) meer "te doen" en zo te leren om ze bewust te controleren en los te laten. En je daarmee zelf nieuwe vormen te geven. Ik heb daar veel van geleerd.

Maar dit alles gaat over individuele oplossingen voor individuele problemen. Dat wij in ons opgroeien toestanden van voorbereid zijn aanleren die vaak niet goed passen bij de omgevingsuitdagingen in ons (jong-)volwassen leven, heeft natuurlijk ook te maken met de aard van onze opgroei-omgeving en met de aard van die uitdagingen. Die verschillen nogal van de sociale omgeving waarin onze morele gemeenschapsintuïties werden gevormd. 
 
Dat wijst op het bestaan van een collectief, maatschappelijk, probleem. Het probleem namelijk dat we beter zouden gedijen in een maatschappij die meer tegemoetkomt aan onze morele gemeenschapsintuïties, met minder stress van statuscompetitie en eenzaamheid. Een maatschappij dus die meer het gemeenschapsevenwicht benadert en verder verwijderd is van het statuscompetitie-evenwicht. Ik verwijs maar weer eens naar Een sociologie die ertoe doet: een realistisch normatief kader voor sociale hervormingen.

zondag 12 december 2021

Zondagochtendconcert - Carlos Kleiber Beethoven Symphonies 4&7 Concertgebouw orchestra Amsterdam

In het Zondagochtendconcert van 5 december op Radio 4 vanuit het Concertgebouw speelde het Radio Filharmonisch Orkest onder leiding van Otto Tausk na de pauze de Vierde Symfonie van Beethoven. Prachtig uitgevoerd. Ik hou van die symfonie. 

Een paar dagen geleden hoorde ik op Radio 4 bij Hans Haffmans het laatste deel in de uitvoering uit 1978 door de Wiener Philharmoniker onder leiding van Leonard Bernstein. Die kun je hier op YouTube bekijken. Dat was zo te zien nog in de tijd dat de Wiener Philharmoniker geen vrouwelijke musici toeliet. Maar ook een geweldige uitvoering.

Maar ik dacht natuurlijk ook aan die uitvoering in 1983 door het Concertgebouworkest onder leiding van Carlos Kleiber (1930-2004), "de grootste dirigent aller tijden". Die in de zondagochtendmuziek al eerder langskwam

Maar nu nog een keer. 

Want dit is hèt middel tegen opkomende somberheid. Na dat nadenkende Adagio aan het begin gaan Beethoven en Kleiber los. Vastberaden, niet te stuiten, alles omarmend. 

Met daar achteraan ook nog eens de Zevende. Volgens Richard Wagner de apotheose van de dans. En volgens Carl Maria von Weber het bewijs dat Beethoven rijp was voor het gekkenhuis. Wat een muziek. Wat een dirigent.

vrijdag 10 december 2021

Is de euro nu in veilig vaarwater? De onderliggende ontwerpfout blijft bestaan.

Volgens deze special van het Financieel Dagblad is de euro volwassen, maar heeft hij nog altijd groeipijn. 

Maar om goed zicht te krijgen op waar die groeipijn zit, is het beter om te rade te gaan bij The fragility of the Eurozone: Has it disappeared? van Paul de Grauwe en Yuemei Ji, dat verscheen in de Journal of International Money and Finance.

De Grauwe en Yi vragen zich af of de ontwerpfout in de opzet van de euro, waar De Grauwe als eerste op wees en waar ik in 2012 bij stilstond, nu voldoende is hersteld om van de euro een stabiele muntunie te maken. 

Die ontwerpfout bestaat eruit dat de eurolanden obligaties uitgeven (om geld binnen te halen) in een munt waar ze geen controle over hebben. Daardoor kunnen ze aan de opkopers van die obligaties, de fondsbeheerders of  "de financiële markten", niet garanderen dat ze over de middelen (de liquiditeit) beschikken om uit te betalen als de looptijd is verstreken. Als ze hun eigen centrale bank nog hadden, kon dat natuurlijk wel. 

Die fout kwam aan het licht toen de Grote Financiële Crisis uitbrak in 2008. Toen gingen de financiële markten de zwakkere ("perifere") eurolanden wantrouwen, ook al omdat Merkel (!) had verklaard dat de leningen die voorheen uitbundig aan die landen werden verstrekt, helaas niet gegarandeerd waren. Dat was een verrassing, want iedereen was daar stilzwijgend wel van uitgegaan.

Daardoor liepen de rentes die die landen (Griekenland, Italië, Spanje, Portugal, Ierland) over hun obligaties moesten betalen plotseling sterk op. Omdat de geldschieters liever hun geld uitleenden aan de kernlanden, zoals Duitsland en Nederland, waardoor die juist lagere rentes hoefden te betalen. En zo groeide de divergentie tussen de landen, terwijl de bedoeling van de euro juist was dat de landen zouden gaan convergeren. Je ziet het plotselinge uiteenlopen van de rentes (de spread) vanaf 2008 in het plaatje afgebeeld dat De Grauwe en Ji ontlenen aan Eurostat.

Waarin  je dus ook ziet dat die rentes tot dan toe gelijk opliepen. De ontwerpfout was er toen ook al, maar, ja, werd ontkend. Of er werd op vertrouwd dat er nooit meer een crisis zou komen. De neoliberale fantasiewereld.

Dat had het einde van de euro kunnen betekenen. Temeer omdat de, al weer, neoliberale oplossing eruit moest bestaan dat die zwakkere landen sterk moesten gaan bezuinigen en "economisch hervormen". Dan zou alles goed komen. 

Maar dat was natuurlijk niet zo. Griekenland werd de economische afgrond ingeduwd. En terwijl de Duitse economie snel herstelde, stagneerde de economie in landen als Spanje, Italië en Frankrijk. Toevallig stuurde de Duitse econoom Philipp Heimberger vandaag dit plaatje van de OECD de wereld in.

Helemaal rechts zie je de gevolgen van de coronacrisis.

Dat de eurozone nog bestaat, hebben we te danken aan het Whatever it takes van Mario Draghi in 2012, die toen president was van de Europese Centrale Bank, wat inhield dat de ECB onbeperkt liquiditeitssteun zou geven. Toen nog onder voorwaarden, maar toen in 2020 de coronacrisis uitbrak vervielen ook die voorwaarden. Denk ook aan mijn bericht Wat ons de coronacrisis leert over de rol van geld en van de overheidsbegroting

Daar kwam bovenop dat de Europese leiders tot een groot herstelplan besloten dat ook de uitgifte van gezamenlijke obligaties (eurobonds) inhield, wat tot dan toe een taboe was. De helft van de opbrengsten daarvan werd verdeeld over de landen die het meest door de pandemie werden getroffen. 

Het gevolg daarvan was dat er nu niet de divergentie optrad die er nog wel was na de crisis van 2008. 

Is daarmee alles in orde en is de ontwerpfout hersteld? De Grauwe en Ji twijfelen. Want het onderliggende probleem, dat van landen die niet hun eigen munt controleren, blijft bestaan. Het hangt ervan af wat de ECB in de toekomst zal doen. Optreden als lener in laatste instantie (lender of last resort) of niet? Strikt genomen weten we dat niet. Waardoor de euro een fragiele constructie blijft:

There is thus a fundamental credibility issue about the willingness of the ECB to be a lender of last resort in the government bond markets. This will continue to make the Eurozone a fragile construction.
 
Dat betreft dan de rol van de ECB. Maar daarnaast is er natuurlijk die van de nationale regeringen. Zullen die doorgaan op de weg die met het pandemieherstelplan is ingeslagen? In dat verband zijn de plannen van de nieuwe Duitse regering reden voor optimisme.

zondag 5 december 2021

Zondagochtendmuziek - Omaggio a Stravinsky alla Basilica di San Marco

    

Ik zou nog wel eens naar het Teatro al Fenice in Venetië willen. Het theater dat in 2004 voor de zoveelste keer na een brand heropgebouwd werd. Maakt niet zoveel uit welke muziek er dan uitgevoerd wordt. Maar een hommage aan Stravinsky zoals hier zou me natuurlijk heel goed bevallen. Onder leiding van Markus Stenz, die lang dirigent was van het radio Filharmonisch Orkest.

vrijdag 3 december 2021

Mensen hebben wel degelijk inzicht in de innerlijke tegenstrijdigheid van de menselijke sociale natuur en in de wenselijkheid van gemeenschapsgedrag boven statuscompetitiegedrag.

De sociologie, of breder de sociale wetenschappen, zouden zich moeten laten leiden door twee fundamentele inzichten:

  1. het empirisch onderbouwde inzicht dat mensen met elkaar twee "sociale evenwichten" tot stand kunnen brengen: het gemeenschapsevenwicht en het statuscompetitie-evenwicht,
  2. en het evenzeer empirisch onderbouwde, maar tevens normatieve, inzicht dat van die twee het gemeenschapsevenwicht beter is voor mensen dan het statuscompetitie-evenwicht.

Zoals ik uiteenzette in Een sociologie die ertoe doet: een realistisch normatief kader voor sociale hervormingen. 

Maar tot nu toe hebben de sociale wetenschappen zich zo ontwikkeld dat deze twee inzichten niet als richtinggevend worden beschouwd. Een enigszins vergelijkbare ontwikkeling heeft het vak economie doorgemaakt, waarin het moreel luchtledige marktevenwicht als wenselijkheid fungeert. Zie daarover De pogingen om het economieonderwijs te hervormen zijn nog niet zo succesvol - En dus over de morele luchtledigheid van het vak.

Dat die inzichten hun empirische onderbouwing en normatieve lading hebben, wekt de verwachting dat mensen er ook zelf weet van hebben. Dat ze inzien dat mensen enerzijds tot gemeenschapsgedrag geneigd zijn, maar anderzijds ook tot het daaraan tegengestelde statuscompetitiegedrag, maar ook dat het beter zou zijn als het gemeenschapsgedrag zou overheersen. 

Dat lijkt inderdaad het geval te zijn. Zo blijkt uit de CBS-publicatie Sentimenten over de samenleving en tevredenheid met het eigen leven dat mensen oordelen dat in Nederland de statuscompetitie toeneemt: 70 procent is van mening dat "het in Nederland steeds meer ieder voor zich wordt" en dat "mensen steeds minder met respect met elkaar omgaan". En 85 procent vindt "de mentaliteit van de bevolking" een probleem. Mensen nemen dus statuscompetitiegedrag waar en beoordelen dat als negatief. Maar daartegenover staat weer dat een grote meerderheid (88 procent) vindt dat "er nog altijd veel mensen zijn die bereid zijn om een ander te helpen" en dat "over het algemeen de meeste mensen wel zijn te vertrouwen" (Burgerperspectieven 2020 | 2). Ook gemeenschapsgedrag wordt dus waargenomen en als positief beoordeeld, hoewel strikt genomen naar dat laatste niet gevraagd is.

En als je kijkt naar hoe mensen de institutionele vormgeving van gemeenschapsgedrag in de regelingen van de verzorgingsstaat beoordelen, dan zie je een hoog niveau van instemming met sociale zekerheid, publieke voorzieningen en verkleining van inkomensverschillen. Zie Hoe groot is de steun voor de verzorgingsstaat? en Zijn de kiezers linkser dan de politici? 

Kortom, mensen hebben wel degelijk inzicht in de innerlijke tegenstrijdigheid van de menselijke sociale natuur en in de wenselijkheid van gemeenschapsgedrag boven statuscompetitiegedrag. 

Dat doet vermoeden dat je dat zult terugvinden in de populair-sociaalwetenschappelijke literatuur. En daarmee in de vraag daarnaar. Net zo als er die populair-sociaalwetenschappelijke literatuur bestaat over het bestaan van statuscompetitiegedrag (zie het vorige bericht) en de onwenselijkheid daarvan. In het volgende bericht gaat het over dat vermoeden.

donderdag 2 december 2021

Over de problemen en het lijden die eruit voortkomen dat een toestand van voorbereid zijn overheerst die niet goed past bij de uitdagingen die de sociale omgeving stelt

Wat betekent het om voorbereid te zijn op gemeenschapsgedrag en op statuscompetitiegedrag en daarmee op te groeien in onze huidige maatschappij? 

In grote lijnen doen er zich twee complicaties voor. Het eerste treedt op als je opgroeit in een gezin waarin je onvoldoende het gemeenschapsgedrag, in de vorm van fysieke en emotionele zorgzaamheid, aantreft dat nodig is om bij jou dat klaarliggende gemeenschapspatroon tot ontwikkeling en voltooiing te kunnen brengen. Nogmaals (zie het vorige bericht), in termen van de hechtingstheorie: om een veilige hechtingsstijl te kunnen ontwikkelen. Maar denk ook aan de helaas voorkomende ellende van fysieke en emotionele verwaarlozing of zelfs mishandeling.

En met het tweede probleem krijg je te maken als je, of je nu wel of niet veilig gehecht bent, gedurende de adolescentie of jongvolwassenheid het ouderlijk gezin achter je laat en een maatschappij betreedt waarin naast dat gemeenschapspatroon vooral ook het statuscompetitiepatroon aanwezig is.

Wederom in grote lijnen kunnen zich dan twee soorten problemen ontwikkelen. De eerste soort ontstaat doordat je gemeenschapspatroon onvoldoende tot wasdom is gekomen. Waardoor het problematisch wordt om evenwichtige relaties aan te gaan en om daarin te functioneren. Je hebt niet geleerd om mensen te vertrouwen. 

Met als gevolg dat je "terugvalt" op dat evolutionair oudere patroon van het statuscompetitiegedrag. Denk aan de polyvagaaltheorie van Porges. Je ziet overal gevaar en het leven is stressvol. Afhankelijk van je inschatting van je eigen vermogens, schiet je in de verdediging en berusting van de "nederlaag", of ga je in de aanval en doe je mee met de competitie om de hogere statusposities. In het onderzoek naar adolescenten kom je die twee "strategieën" tegen als die van het internaliserende en externaliserende probleemgedrag. In termen van psychische aandoeningen gaat het in het eerste geval om een vergrote kans op een angststoornis of een depressie en in het tweede geval om sociopathie of een narcistische persoonlijkheidsstoornis. Denk aan de evolutionaire psychiatrie van Stevens en Price.

Het tweede soort problemen kan zich ontwikkelen bij de overgang naar volwassenheid. Het is niet voor niets dat psychische aandoeningen zich zo vaak in juist deze levensfase ontwikkelen. Ook, of juist, als je gemeenschapspatroon tot wasdom is gekomen, kan het een grote uitdaging zijn om in de adolescentie met statuscompetitiegedrag geconfronteerd te worden. Het kan zijn dat je moeilijk leert om daarmee goed om te gaan. Om te onderkennen dat anderen het niet altijd goed met jou voor hebben. Het gevaar is dat dat je teveel blijft hangen in dat gemeenschapspatroon en voortdurend wordt teleurgesteld. Je toestand van voorbereid zijn past dan niet goed bij de sociale omgeving waarin je bent terechtgekomen. Misschien wordt je overmatig cynisch of depressief.

Al met al ontstaan dus de problemen, en het daarmee gepaard gaande lijden, doordat een toestand van voorbereid zijn overheerst die niet goed past bij de uitdagingen die de sociale omgeving stelt. Wat te doen? Payne en Crane-Godreau bespreken de verschillende therapieën die tegenwoordig worden aangeboden en die alle gemeen hebben dat "lichaam en geest" een eenheid vormen: de body-mind therapeutic and educational systems (BTES). En ze hebben gemeenschappelijk dat het lijden wordt verminderd door te leren je bewust te worden van het onbewuste proces waarmee je een toestand van voorbereid zijn in stand houdt die niet goed past bij de uitdagingen waar je mee te maken hebt. 

Gemakkelijk is dat natuurlijk niet. In de woorden van Payne en Crane-Godreau (ter herinnering: PS staat voor toestand van voorbereid zijn):

Since PS are primarily sub-cortical, it may not be easy for a person to be fully, reflectively aware of their PSs, especially in the case of persistent maladaptive PS. BTES claim that this lack of awareness is the major obstacle to being able to let go of the PS, and that by cultivating the capacity to attend to subtle aspects of proprioception and interoception (as well as attentional orientation and affective state) it is possible to become aware of the PS and of one's active (if involuntary) process of adopting and maintaining it.

Proprioception en interoception slaan op het waarnemen van en aandacht voor het eigen lichaam en de lichaamshouding en van de lichaamsorganen. Wordt vervolgd. Hier het vervolgbericht.

dinsdag 30 november 2021

Over het statuscompetitiepatroon in de populair-sociaalwetenschappelijke literatuur

Als het klopt dat 

  1.  er in de menselijke sociale natuur twee tegenstrijdige gedragspatronen als "toestanden van voorbereid zijn" gereed liggen, het gemeenschapspatroon en het statuscompetitiepatroon, en 
  2. dat mensen zich in hun gedrag, meestal onbewust, aansluiten bij het gedragspatroon dat in hun sociale omgeving overheerst, en
  3. dat een groep of maatschappij waarin het gemeenschapspatroon overheerst beter tegemoetkomt aan wat mensen kunnen en willen dan waarin het statuscompetitiepatroon overheerst,

dan zou je verwachten dat je die twee gedragspatronen en het overheersen en de (on)wenselijkheid van het ene dan wel het andere ook zult tegenkomen in populair-sociaalwetenschappelijke beschouwingen. 

Dat bedacht ik me toen ik las dat van bestsellerauteur Will Storr, die eerder succes oogstte met Selfie. How we became so self-obsessed and what it's doing to us, nu The Status Game. On social position and how we use it is verschenen. 

Storr wordt daarover op Vox geïnterviewd: The status games we all play Author Will Storr on our universal obsession with status and how it distorts so much of human behavior. De interviewer, Sean Illing, begint zo:

You have a pretty provocative claim in the book. You offer a definition of tyranny as something that happens when status games go bad or wrong. You write that, “We must accept that tyranny isn’t a left thing or a right thing. It’s a human thing. It doesn’t arrive goose-stepping down the streets. It seduces us with stories.”

I used to study ideologies and how they transformed into political religions. The question that always vexed me, particularly about a case like Nazi Germany, is how does one of the most sophisticated, developed, and well-educated societies on the planet become so deranged?

Your answer seems to be that they were playing a status game that went disastrously wrong. That’s not to obviate or diminish the role of ideology or racism or whatever. Those are all real, and they matter. But it’s also true that our beliefs are often props for much deeper psychological drives. However insane Nazi Germany appeared from the outside, and it was indeed insane, for lots of people inside, they were just jockeying for position within a social hierarchy. That has a way of blinding our moral intuitions in really disturbing ways.
 
En daarin wordt de essentie van het boek misschien wel aardig samengevat. Als het statuscompetitiepatroon gaat overheersen, dan kan dat overgaan in de meest extreme vorm er van: de tirannie, de dictatuur, de failed state. In het antwoord heeft Storr het over de rol van narcisme en van vernederd zijn in de verbreiding van dat statuscompetitiepatroon. Zie ook mijn berichten op dit blog over de nationale statushiërarchie van het Hitler-bewind. Maar in het boek lijkt het ook te gaan over de minder extreme vormen van statuscompetitie, zoals die op sociale media.. 
 
Dat statuscompetitie niet goed is voor ons, maar dat we er toch toe geneigd zijn, is natuurlijk een bekend thema in de populaire sociaalwetenschappelijke literatuur. Ik stond al eens stil bij de bestsellers die Vance Packard schreef in de jaren zestig van de vorige eeuw: The Status Seekers en The Pyramid Climbers. Ik zocht de paperbacks in de boekenkast en maakte bijgaande foto.

Er is vast nog wel meer. Ik houd me aanbevolen voor suggesties.

Net zo is er natuurlijk ook populaire sociaalwetenschappelijke literatuur over het gemeenschapspatroon en de wenselijkheid daarvan. Daarover een volgende keer.

maandag 29 november 2021

Preoccupatie met beeldvorming en geheimhouding horen niet thuis in de democratie. Over de Rutte-doctrine.

Als de democratie van ons allemaal is is en als in de democratie iedereen meetelt, zoals dat het geval is als de gemeenschap georganiseerd is in de staat, dan horen beeldvorming en de geheimhouding die daar altijd mee gepaard gaat, niet thuis in de democratie. Democratie is dan immers de gezamenlijke zoektocht naar het voor iedereen beste beleid, het beleid dat met iedereen rekening houdt. In die zoektocht kun je met elkaar van mening verschillen, en dat zal zelfs vaak het geval zijn, maar je kunt er dan vanuit gaan dat iedereen zichzelf ziet als deelnemer aan die zoektocht.

En dus dat alle deelnemers door goede bedoelingen geleid worden. De bedoeling om dat beste beleid voor iedereen te vinden. Niemand kan dan een motief hebben om zaken voor anderen verborgen te houden. Om zijn overtuigingen niet open en eerlijk en volledig aan anderen te presenteren. Als alles alleen maar bedoeld is om een bijdrage te leveren aan die gezamenlijke zoektocht, dan hoeft zich niets in het verborgene af te spelen. Alle informatie en alle inzichten en (altijd voorlopige) standpunten worden openlijk uitgewisseld.

In de praktijk van de vertegenwoordigende democratie, waarin dus afgevaardigden worden verkozen en waarin die afgevaardigden bij meerderheid van stemmen een regering kiezen en wetten aannemen, is dat principe van openbaarheid vormgegeven in de informatieplicht van de regering aan de volksvertegenwoordiging. Hoogleraar staatsrecht Wim Voermans haalt die informatieplicht aan in het interview dat Kustaw Bessems met hem had in de Volkskrant: Onze democratie heeft zuurstof nodig.

Voermans wijst daarin op het bestaan van de "Rutte-doctrine":

‘De omgang met de Grondwet is ongelofelijk los. Onze Grondwet zegt: als een Kamerlid iets vraagt, moet je informatie geven. Rutte zei zonder met zijn ogen te knipperen: intern beraad hoeven we niet te delen, eigenlijk geldt dat voor alles wat geen besluit is. Dát is die Rutte-doctrine. Dat was echt nieuw en had geen enkele grond. Het staat haaks op het hele idee van de Grondwet. Je mag alleen weigeren als het geheim van de staat aan de orde is en dat moet je dan nog uitleggen ook.

Die opvatting was zomaar en lang zonder tegenspraak staand beleid geworden:

‘Maar in een Kamerbrief over informatievoorziening werd twee jaar geleden gewoon gezegd dat het staand beleid was om niets te delen met de Kamer wanneer het als intern beraad kon worden aangemerkt. Daar ben ik toen bovenop gesprongen samen met ongeveer alle andere hoogleraren staatsrecht in Nederland. Wij hebben de Kamer geïnformeerd: jongens, dit kan echt niet, zo is het nooit eerder gepraktiseerd. Op de coalitiepartijen maakte dat geen enkele indruk. Totdat Rutte het nog een keer zei in zijn verhoor voor de parlementaire commissie die het toeslagenschandaal onderzocht. Daar is de voorzitter enorm op aangeslagen. Toen heeft iedereen gezegd: dit kan niet meer.’

Merkwaardig. Zowel dat die doctrine in de schoot van de democratie werd bedacht en tot uitvoering gebracht als dat er hoogleraren staatsrecht aan te pas moesten komen om er een eind aan te maken.

Waar zou die Rutte-doctrine door gemotiveerd zijn geweest? Waarom moet dat interne beraad verborgen worden gehouden? Als ik het goed begrijp, zou het erom gaan dat "persoonlijke beleidsopvattingen" (van ministers en ambtenaren) naar voren gebracht moeten kunnen worden zonder dat die openbaar worden. Wim Voermans schreef daar een jaar geleden over dat regering en Kamer daarover afspraken hadden gemaakt die inhielden dat de informatie over die persoonlijke opvattingen toch verstrekt moeten worden, eventueel geanonimiseerd. Zie Rutte schermt informatie af en dat is ongrondwettig.

Maar wat is er eigenlijk mis met openbaar gemaakte persoonlijke beleidsopvattingen als die opvattingen voortkomen uit de goede bedoelingen die we in een democratie van elkaar mogen verwachten? Als ze bedoeld zijn als een bijdrage aan die zoektocht naar het vinden van het beste beleid voor allen? Dan hoeft er toch niets verborgen te blijven? Op grond van die verschillende opvattingen en de discussie daarover wordt uiteindelijk een besluit genomen, waarin de ene opvatting altijd meer doorklinkt dan de andere. Doet er niet toe. Iedereen heeft zijn best gedaan om tot een zo goed mogelijk besluit te komen. En uiteraard spreekt dan de regering als geheel met één mond. Dat daar discussie tussen verschillende opvattingen aan vooraf is gegaan, spreekt vanzelf en hoeft niet te worden verdonkeremaand.

Het lijkt erop dat die wens tot geheimhouding voortkomt uit een preoccupatie met beeldvorming. Aan het gezag van het genomen besluit mag geen afbreuk worden gedaan door het beeld dat er discussie aan vooraf is gegaan. Dat zou maar twijfel zaaien. Of voorkomen moet worden dat bekend wordt dat een minister of hoge ambtenaar van opvatting is veranderd, want dat zou afbreuk doen aan zijn gezag.

Maar dat is precies het beeld dat in een democratie niet behoort te bestaan. Gezag van een eenmaal genomen besluit behoort te berusten op de kwaliteit van de gevoerde discussie. En juist niet op het verborgen houden dat die discussie heeft plaatsgevonden.