Eerder onderzoek wees uit dat je je beter kunt voelen als je wat vaker een praatje maakt, ook al is dat met mensen die je niet goed kent. Zoals met medepassagiers in het openbaar vervoer. Of met de barista die een espresso voor je maakt.
Daar komt nu de studie Social Interactions and Well-Being. The Surprising Power of Weak Ties (betaalpoort) bij. De onderzoekers lieten mensen bijhouden hoeveel interacties met anderen ze op verschillende dagen hadden. Niet alleen interacties met vertrouwde anderen, zoals goede vrienden, maar ook met kennissen of anderen in de periferie van hun sociale netwerk. In de sociaalwetenschappelijke literatuur ook wel "zwakke bindingen" genoemd. Het gaat om anderen die je wel van gezicht en misschien zelfs van naam kent, maar die je niet tot je intieme kring van vrienden rekent.
Ook gaven mensen per dag aan hoe gelukkig ze zich voelden en hoe sterk ze gevoelens hadden van er bij te horen en van verbondenheid met anderen.
Het bleek toen dat mensen die meer interacties op een dag hadden gehad met die kennissen, zich aan het eind van de dag gelukkiger voelden dan degenen die minder van zulke interacties hadden gehad. Ook hadden ze meer het gevoel van er bij te horen en van verbondenheid. Naast natuurlijk ook de positieve effecten van die interacties met de vertrouwde anderen, de goede vrienden.
Bovendien bleek dat als je niet personen, maar per persoon de dagen vergelijkt, dat mensen zich gelukkiger en meer verbonden voelden op dagen dat ze meer interacties hadden met kennissen.
In beide gevallen bleven de effecten bestaan bij controle voor persoonlijkheidseigenschappen. Je kunt je voorstellen dat mensen die meer extravert zijn, zowel meer interacties hebben als zich gelukkiger voelen. Maar dat veranderde dus de uitkomsten niet.
Het is maar een eenvoudig onderzoek en ook de uitkomsten zijn niet opzienbarend. Maar ze wijzen ons op een misschien belangrijk inzicht. Namelijk dat gemiddeld genomen onze kring van mensen waar wij mee omgaan te klein is. We leven kennelijk niet zo dat iedereen als vanzelf de benodigde portie sociale interacties krijgt. Of zo dat we elke dag die portie toebedeeld krijgen. Anders gezegd, onze manier van samenleven schiet tekort in het bevredigen van onze sociale behoeften. Er is "sociale winst" te behalen.
Want er had ook uit het onderzoek kunnen komen dat meer van die perifere interacties voor ons geluk en ons gevoel van verbondenheid niets uitmaken. Of zelfs andersom, dat we ons door meer van die interacties ongelukkiger voelen. Er een soort sociale overbelasting door ervaren. Nee, meer is beter.
Zijn we inderdaad bezig met onze sociale behoeften en ons sociale leven te verwaarlozen? Denk ook nog even aan die onvervulde behoefte aan ontmoetingsplekken.
Een blog over toepassingen van sociale wetenschap op persoonlijke en maatschappelijke vraagstukken op het gebied van de bevordering van welzijn/gezondheid en pro-sociaal gedrag/coöperatie.
maandag 30 juni 2014
zondag 29 juni 2014
Zondagochtendmuziek - Shostakovich Violin Sonata Op. 134 trans for Orchestra Mov. 2 by Janine...
Gisteravond in de Grote Zaal van Tivoli/Vredenburg werd het Avondconcert afgesloten met de uitvoering van de Vioolsonate op. 134 (1968) van Sjostakovitsj in de bewerking voor viool, slagwerk en strijkers. Julian Rachlin soleerde, met het Amsterdam Sinfonietta. Geprogrammeerd door Janine Jansen.
Het programmablad meldde dat het onbegrijpelijk is dat "deze fascinerende, kleurrijke compositie maar zelden wordt uitgevoerd". Het werk zit vol "donkere melancholische melodieën, afgewisseld door speelse ritmes, geheimzinnige trillers en hoge vioolpassages. Ironie en humor staan in contrast met woede, angst en weemoed. Wellicht deinzen violisten terug voor de moeilijke solopartij die niet alleen veel lastige snelle passages bevat, maar die ook vol zit met ingewikkelde, experimentele harmonieën".
Het was zeker een indrukwekkend slot, van een lange avond, die om kwart voor zes was begonnen. Wel met een hapje eten tussendoor.
Hier speelt Janine Jansen zelf het tweede deel van deze bewerking. Prachtig!
Maar hoe zou het origineel klinken? Dat kun je hier horen in de uitvoering door Sjostakovitsj zelf samen met David Oistrakh, opgenomen in 1968 bij Sjostakovitsj thuis. Ja, een historisch document.
Het programmablad meldde dat het onbegrijpelijk is dat "deze fascinerende, kleurrijke compositie maar zelden wordt uitgevoerd". Het werk zit vol "donkere melancholische melodieën, afgewisseld door speelse ritmes, geheimzinnige trillers en hoge vioolpassages. Ironie en humor staan in contrast met woede, angst en weemoed. Wellicht deinzen violisten terug voor de moeilijke solopartij die niet alleen veel lastige snelle passages bevat, maar die ook vol zit met ingewikkelde, experimentele harmonieën".
Het was zeker een indrukwekkend slot, van een lange avond, die om kwart voor zes was begonnen. Wel met een hapje eten tussendoor.
Hier speelt Janine Jansen zelf het tweede deel van deze bewerking. Prachtig!
Maar hoe zou het origineel klinken? Dat kun je hier horen in de uitvoering door Sjostakovitsj zelf samen met David Oistrakh, opgenomen in 1968 bij Sjostakovitsj thuis. Ja, een historisch document.
donderdag 26 juni 2014
Televisiekijken is (ook) ongezond vanwege dat waar we naar kijken
Er zijn allerlei aanwijzingen dat veel televisiekijken negatieve effecten heeft. Op jonge leeftijd veel kijken is slecht voor de ontwikkeling van de executieve functies. Ook zijn er aanwijzingen dat het de kans op autisme vergroot, waarschijnlijk vooral bij kinderen die al een aanleg in die richting hebben. Dat zou er aan kunnen liggen dat het televisiekijken de tijdsbesteding aan echte sociale interactie verdringt. En er zijn aanwijzingen dat veel televisiekijken de kans op criminaliteit en agressief gedrag op jongvolwassen leeftijd vergroot.
Daarnaast zijn er aanwijzingen dat veel televisiekijken ongezond is. Uit een meta-analyse valt op te maken dat het de kans op type 2 diabetes, op hart- en vaatziekten en op overlijden vergroot. Dat kan er aan liggen dat mensen die veel televisiekijken ook veel zitten en weinig bewegen, maar ook als je met de mate van bewegen rekening houdt, blijft veel televisiekijken ongezond. De negatieve effecten lijken dus niet alleen aan dat vele zitten te liggen.
Dit inzicht wordt ondersteund door de nieuwe studie Television Viewing, Computer Use, Time Driving and All-Cause Mortality: The SUN Cohort (pdf), die laat zien dat veel televisiekijken wel en andere zittende bezigheden (computeren en autorijden) niet de kans op overlijden vergroten. De onderzoekers volgden ruim 13.000 mensen ruim 8 jaar lang en hielden bij wie er in die periode overleden. De kans op overlijden bleek groter bij meer uren zitten, maar vooral ook bij meer uren televisiekijken. Ook als gecontroleerd werd voor allerlei andere kenmerken, zoals medische geschiedenis, leefstijl en eetgewoonten. Daarentegen was er geen verband met het aantal uren computeren en autorijden. Dat wijst er op dat er iets "extra's" is aan dat televisiekijken dat het zo ongezond maakt.
Wat zou dat kunnen zijn? Misschien dat mensen bij het televisiekijken ook veel zitten te snacken, maar het verband bleef bij controle daarvoor bestaan. Ook werd er rekening mee gehouden dat mensen die ziek werden, meer televisie gingen kijken. Het oorzakelijk verband ligt dus niet andersom.
Waarschijnlijk moeten we onder ogen zien dat de negatieve gezondheidseffecten van televisiekijken te maken hebben met waar we naar kijken.
We stellen ons bloot aan reclame en dat maakt ons materialistischer en competitiever. Daardoor maken we meer schulden en gaan we er harder en meer door werken. Ook worden we er ontevreden door en zijn we meer bezig met uiterlijk vertoon en indruk maken op anderen. En het valt ons daardoor moeilijker om dankbaar te zijn voor wat we hebben, waardoor we minder van de positieve welzijnseffecten van dankbaarheid profiteren.
We stellen ons bloot aan veel geweld en agressie, waardoor we niet alleen zelf agressiever worden, maar waarschijnlijk ook meer last hebben van onveiligheidsgevoelens en het moeilijker vinden om mensen te vertrouwen.Dat verhoogt vijandigheidsgevoelens en die zijn niet goed voor je.
En omdat televisiekijken vooral kijken naar andere mensen is, fungeert het als een supernormale stimulus. Het komt gemakkelijk in de plaats van echte sociale interactie, die veel beter voor ons zouden zijn. Denk ook aan die parasociale relaties. En bedenk dat je als je veel televisie kijkt, je jezelf veel blootstelt aan narcisme en dat het spiegeleffect jouw neiging tot narcisme kan versterken.
Kortom, er valt veel voor te zeggen dat televisiekijken niet alleen ongezond is omdat we er bij op de bank hangen, maar ook vanwege de inhoud van de programma's en de reclameblokken daartussenin.
Daarnaast zijn er aanwijzingen dat veel televisiekijken ongezond is. Uit een meta-analyse valt op te maken dat het de kans op type 2 diabetes, op hart- en vaatziekten en op overlijden vergroot. Dat kan er aan liggen dat mensen die veel televisiekijken ook veel zitten en weinig bewegen, maar ook als je met de mate van bewegen rekening houdt, blijft veel televisiekijken ongezond. De negatieve effecten lijken dus niet alleen aan dat vele zitten te liggen.
Dit inzicht wordt ondersteund door de nieuwe studie Television Viewing, Computer Use, Time Driving and All-Cause Mortality: The SUN Cohort (pdf), die laat zien dat veel televisiekijken wel en andere zittende bezigheden (computeren en autorijden) niet de kans op overlijden vergroten. De onderzoekers volgden ruim 13.000 mensen ruim 8 jaar lang en hielden bij wie er in die periode overleden. De kans op overlijden bleek groter bij meer uren zitten, maar vooral ook bij meer uren televisiekijken. Ook als gecontroleerd werd voor allerlei andere kenmerken, zoals medische geschiedenis, leefstijl en eetgewoonten. Daarentegen was er geen verband met het aantal uren computeren en autorijden. Dat wijst er op dat er iets "extra's" is aan dat televisiekijken dat het zo ongezond maakt.
Wat zou dat kunnen zijn? Misschien dat mensen bij het televisiekijken ook veel zitten te snacken, maar het verband bleef bij controle daarvoor bestaan. Ook werd er rekening mee gehouden dat mensen die ziek werden, meer televisie gingen kijken. Het oorzakelijk verband ligt dus niet andersom.
Waarschijnlijk moeten we onder ogen zien dat de negatieve gezondheidseffecten van televisiekijken te maken hebben met waar we naar kijken.
We stellen ons bloot aan reclame en dat maakt ons materialistischer en competitiever. Daardoor maken we meer schulden en gaan we er harder en meer door werken. Ook worden we er ontevreden door en zijn we meer bezig met uiterlijk vertoon en indruk maken op anderen. En het valt ons daardoor moeilijker om dankbaar te zijn voor wat we hebben, waardoor we minder van de positieve welzijnseffecten van dankbaarheid profiteren.
We stellen ons bloot aan veel geweld en agressie, waardoor we niet alleen zelf agressiever worden, maar waarschijnlijk ook meer last hebben van onveiligheidsgevoelens en het moeilijker vinden om mensen te vertrouwen.Dat verhoogt vijandigheidsgevoelens en die zijn niet goed voor je.
En omdat televisiekijken vooral kijken naar andere mensen is, fungeert het als een supernormale stimulus. Het komt gemakkelijk in de plaats van echte sociale interactie, die veel beter voor ons zouden zijn. Denk ook aan die parasociale relaties. En bedenk dat je als je veel televisie kijkt, je jezelf veel blootstelt aan narcisme en dat het spiegeleffect jouw neiging tot narcisme kan versterken.
Kortom, er valt veel voor te zeggen dat televisiekijken niet alleen ongezond is omdat we er bij op de bank hangen, maar ook vanwege de inhoud van de programma's en de reclameblokken daartussenin.
woensdag 25 juni 2014
De toename van chronische ziekten is mede een gevolg van een meer gestresste samenleving. Dus is collectieve aanpak nodig
Het CBS verwacht voor 2013 een toename van de gezonde levensverwachting, van de verwachte levensduur zonder fysieke gebreken en in als goed ervaren gezondheid. Maar bij die vooruitberekening werd geen rekening gehouden met de te verwachten toename van chronische ziekten. Als het CBS dat wel gedaan had, dan was het beeld minder gunstig geweest. Zie het bericht van eergisteren.
Toevallig (?) is er nu vandaag de Volksgezondheid Toekomst Verkenning 2014 (VTV-2014) van het RIVM. Daarin vind je een trendscenario van het aantal mensen met een of meer chronische ziekten tot 2030. En dat laat inderdaad zien dat er een sterke toename te verwachten valt. Volgens de meest recente schatting heeft 32 procent van de bevolking een of meer chronische ziekten. Dat percentage zal in 2030 zijn opgelopen tot 40. Vier op de tien Nederlanders zullen dan een chronische ziekte hebben. Als je bedenkt dat jongeren nog weinig last hebben van chronische kwalen, hoe hoog zal dat percentage dan wel niet zijn bij volwassenen en ouderen?
Omdat chronische ziekten zich in de loop van de levensduur openbaren, valt de toename uiteraard voor een deel te verklaren uit de vergrijzing van de bevolking. En ja, ook een deel van de verklaring is dat veel van deze kwalen sneller worden opgespoord en behandeld.
Maar het is bekend dat chronische ziekten sterk samenhangen met hoeveel stress je in je leven te maken krijgt. Denk aan de Type II allostatische (over)belasting. Die heeft met onze leefwijze te maken, met hoeveel onzekerheid, statuscompetitie en eenzaamheid we in onze sociale omgeving moeten weten om te gaan.
Het gaat om ervaringen die niet acuut tot problemen leiden, maar die wel, als ze cumuleren, chronische ontstekingsprocessen in werking zetten. Waardoor de kans op hart- en vaataandoeningen, suikerziekte, hoge bloeddruk en sommige soorten kanker toeneemt. Zie nog eens Als stress geen individuele verantwoordelijkheid is, dan moet stressbestrijding dat ook niet zijn en We leven langer. Maar ook langer met meer stress?
Wat te doen? Medici hebben natuurlijk sterk de neiging tot behandeling en tot individuele preventie. Dat is het medische model. Maar alles wijst er op dat we een collectief probleem hebben, dat te maken heeft met hoe wij onze maatschappij inrichten. Dus, ik citeer me zelf:
Toevallig (?) is er nu vandaag de Volksgezondheid Toekomst Verkenning 2014 (VTV-2014) van het RIVM. Daarin vind je een trendscenario van het aantal mensen met een of meer chronische ziekten tot 2030. En dat laat inderdaad zien dat er een sterke toename te verwachten valt. Volgens de meest recente schatting heeft 32 procent van de bevolking een of meer chronische ziekten. Dat percentage zal in 2030 zijn opgelopen tot 40. Vier op de tien Nederlanders zullen dan een chronische ziekte hebben. Als je bedenkt dat jongeren nog weinig last hebben van chronische kwalen, hoe hoog zal dat percentage dan wel niet zijn bij volwassenen en ouderen?
Omdat chronische ziekten zich in de loop van de levensduur openbaren, valt de toename uiteraard voor een deel te verklaren uit de vergrijzing van de bevolking. En ja, ook een deel van de verklaring is dat veel van deze kwalen sneller worden opgespoord en behandeld.
Maar het is bekend dat chronische ziekten sterk samenhangen met hoeveel stress je in je leven te maken krijgt. Denk aan de Type II allostatische (over)belasting. Die heeft met onze leefwijze te maken, met hoeveel onzekerheid, statuscompetitie en eenzaamheid we in onze sociale omgeving moeten weten om te gaan.
Het gaat om ervaringen die niet acuut tot problemen leiden, maar die wel, als ze cumuleren, chronische ontstekingsprocessen in werking zetten. Waardoor de kans op hart- en vaataandoeningen, suikerziekte, hoge bloeddruk en sommige soorten kanker toeneemt. Zie nog eens Als stress geen individuele verantwoordelijkheid is, dan moet stressbestrijding dat ook niet zijn en We leven langer. Maar ook langer met meer stress?
Wat te doen? Medici hebben natuurlijk sterk de neiging tot behandeling en tot individuele preventie. Dat is het medische model. Maar alles wijst er op dat we een collectief probleem hebben, dat te maken heeft met hoe wij onze maatschappij inrichten. Dus, ik citeer me zelf:
Waarom zouden we een collectief probleem niet collectief aanpakken? We zouden de statuscompetitie kunnen verminderen door de inkomens- en vermogensongelijkheid terug te brengen. En door de armoede te bestrijden. En door een beleid gericht op volledige werkgelegenheid, zodat minder mensen te maken krijgen met (de dreiging van) werkloosheid. Meer fatsoenlijke banen.Het valt op dat instellingen als het CBS en het RIVM voor die maatschappelijke oorzaken maar weinig aandacht hebben. Dat is jammer. En schadelijk.
We zouden scholen zo kunnen inrichten dat leerlingen meer leeftijdsgemengd opgroeien, zodat de kans op statuscompetitie en pesten vermindert. We zouden meer geld kunnen uittrekken voor ontmoetingsplekken in buurten en daarmee de kans op eenzaamheid kunnen terugdringen. We zouden kleinschaligheid en spreiding van bedrijven en voorzieningen kunnen bevorderen, om de woon-werkafstand en mobiliteit te verminderen, waardoor we weer meer een sociaal leven kunnen leiden. We zouden de reclame nog verder aan banden kunnen leggen, zodat we ons minder laten verleiden tot materialisme en statuscompetitie.
Kortom, waarom niet meer omwegbeleid? In plaats van de oorzaken hun werk te laten doen en achter de feiten te blijven aanlopen.
maandag 23 juni 2014
Is het CBS (we leven langer in goede gezondheid) te optimistisch? Waarom chronische ziekten weggelaten?
Het CBS heeft de sterfte- en gezondheidscijfers van de afgelopen 30 jaar geprojecteerd naar 2030. En concludeert dat we afkoersen op een langer leven in goede gezondheid. Als de projecties kloppen, zullen we in 2030 niet alleen langer leven, maar ook langer zonder fysieke beperkingen en langer met een als goed ervaren gezondheid. Zie het plaatje en vergelijk de staafjes van 2009-2012 met die van 2030.
Dat is goed nieuws. Een van de beste indicatoren voor de kwaliteit van leven in een samenleving is de levensverwachting en vooral de levensverwachting in gezonde jaren.
Maar wacht, was het niet zo dat de levensverwachting zonder chronische ziekten in de afgelopen 30 jaar juist was gedaald?
Ja, dat was zo. Zie nog eens het bericht We leven langer. Maar ook langer met meer stress?
Wat bezielt het CBS om wel die fysieke gezondheid en de als goed ervaren gezondheid naar 2030 te projecteren en niet de gezondheid zonder chronische ziektes? Dat zou het beeld veel minder optimistisch hebben gemaakt. Wil het CBS liever alleen goed nieuws brengen?
Als je het rapport er op naslaat waarop het bericht is gebaseerd (Bevolkingstrends 2014. Projecties van de gezonde levensverwachting tot 2030), dan vind je na enig zoeken een mogelijke reden voor het niet meenemen van die chronische ziekten (p. 6):
Dus vraag je je af wat het CBS heeft bezield.
Dat is goed nieuws. Een van de beste indicatoren voor de kwaliteit van leven in een samenleving is de levensverwachting en vooral de levensverwachting in gezonde jaren.
Maar wacht, was het niet zo dat de levensverwachting zonder chronische ziekten in de afgelopen 30 jaar juist was gedaald?
Ja, dat was zo. Zie nog eens het bericht We leven langer. Maar ook langer met meer stress?
Wat bezielt het CBS om wel die fysieke gezondheid en de als goed ervaren gezondheid naar 2030 te projecteren en niet de gezondheid zonder chronische ziektes? Dat zou het beeld veel minder optimistisch hebben gemaakt. Wil het CBS liever alleen goed nieuws brengen?
Als je het rapport er op naslaat waarop het bericht is gebaseerd (Bevolkingstrends 2014. Projecties van de gezonde levensverwachting tot 2030), dan vind je na enig zoeken een mogelijke reden voor het niet meenemen van die chronische ziekten (p. 6):
Bij de levensverwachting zonder chronische ziekten speelt de medische praktijk een belangrijke rol. Wanneer meer chronische ziekten worden gediagnosticeerd, bijvoorbeeld door intensievere screening of doordat diagnostische criteria worden gewijzigd, daalt de levensverwachting zonder chronische ziekten, ook al leidt betere screening en behandeling er waarschijnlijk toe dat men in fysieke zin juist langer gezond blijft.Maar dat kan niet doorslaggevend zijn. Ook die twee wel gebruikte indicatoren hebben hun beperkingen. En daar komt bij dat de prevalentie van die chronische ziekten ook een belangrijke indicator is voor hoe gestresst wij met zijn allen leven en de afgelopen 30 jaar meer zijn gaan leven. Met meer statuscompetitie en een toenemende kans op eenzaamheid. Alles lijkt er op te wijzen dat die maatschappelijke ontwikkelingen tot 2030 gewoon of zelfs versterkt zullen doorgaan. Die intensievere screening is bepaald niet de enige verklaring voor de toename van chronische ziekten.
Dus vraag je je af wat het CBS heeft bezield.
zondag 22 juni 2014
Zondagochtendmuziek - Hilary Hahn - Korngold - Violin Concerto in D major, Op 35
Ik zette de CD op met de drie strijkkwartetten van Erich Wolfgang Korngold (Brünn 1897 - Hollywood 1957), uitgevoerd door het Doric String Quartet, en had bij de eerste maten meteen het gevoel dat hier iemand mij iets begon te vertellen.
Korngold was een wonderkind, bewonderd door Mahler en Richard Strauss en enige tijd leerling van Zemlinsky. Hij maakte begin van de vorige eeuw furore in Duitsland en Oostenrijk met kamermuziek, ballet, opera's en concertstukken. Al vanaf 1934 bezocht hij de Verenigde Staten om er filmmuziek te schrijven voor Paramoumt en Warner Bros. Toen het hem in 1938, met de Anschluss van Oostenrijk, te heet onder de voeten werd, vertrok hij met zijn gezin naar Hollywood. En ging door met het componeren van muziek voor beroemd geworden films.
Toen hij na de oorlog een aantal keren terugkeerde naar Europa, bleek dat het publiek hem niet alleen was vergeten, maar ook zijn muziek niet meer zo waardeerde. Terwijl hij toen weer begonnen was met het componeren van "gewone" kamer- en orkeststukken. Zoals het prachtige Celloconcert en het Vioolconcert. Hij raakte vergeten en stierf in 1957.
Maar goede muziek komt altijd terug. Korngold staat al weer tientallen jaren lang in de belangstelling. En zijn muziek wordt vaak uitgevoerd. Zoals het Vioolconcert, hier gespeeld door Hilary Hahn.
En ook daar heb je bij de eerste maten dat gevoel dat iemand een verhaal begint te vertellen. Intiem en direct, niet groots en verheven. Korngold wordt wel vergeleken met Mozart, dat andere wonderkind. Maar ik moet vooral denken aan Schubert. Zou Schubert ook niet prachtige filmmuziek hebben kunnen schrijven?
Korngold was een wonderkind, bewonderd door Mahler en Richard Strauss en enige tijd leerling van Zemlinsky. Hij maakte begin van de vorige eeuw furore in Duitsland en Oostenrijk met kamermuziek, ballet, opera's en concertstukken. Al vanaf 1934 bezocht hij de Verenigde Staten om er filmmuziek te schrijven voor Paramoumt en Warner Bros. Toen het hem in 1938, met de Anschluss van Oostenrijk, te heet onder de voeten werd, vertrok hij met zijn gezin naar Hollywood. En ging door met het componeren van muziek voor beroemd geworden films.
Toen hij na de oorlog een aantal keren terugkeerde naar Europa, bleek dat het publiek hem niet alleen was vergeten, maar ook zijn muziek niet meer zo waardeerde. Terwijl hij toen weer begonnen was met het componeren van "gewone" kamer- en orkeststukken. Zoals het prachtige Celloconcert en het Vioolconcert. Hij raakte vergeten en stierf in 1957.
Maar goede muziek komt altijd terug. Korngold staat al weer tientallen jaren lang in de belangstelling. En zijn muziek wordt vaak uitgevoerd. Zoals het Vioolconcert, hier gespeeld door Hilary Hahn.
En ook daar heb je bij de eerste maten dat gevoel dat iemand een verhaal begint te vertellen. Intiem en direct, niet groots en verheven. Korngold wordt wel vergeleken met Mozart, dat andere wonderkind. Maar ik moet vooral denken aan Schubert. Zou Schubert ook niet prachtige filmmuziek hebben kunnen schrijven?
donderdag 19 juni 2014
Waar je bij Porto Alegre ook aan moet denken: participatory budgeting
De Braziliaanse stad Porto Alegre is niet alleen bekend als de stad waar Nederland met 3-2 won van Australië (voetbal, u weet wel), maar ook als de stad waar de wereldwijde beweging van het lokale zelfbestuur begon. Daar ontwikkelde zich, dat moet rond 1990 geweest zijn, het systeem van participatory budgeting. Stadsbesturen reserveren een flink deel van hun begroting om per buurt de buurtbewoners mee te laten beslissen over de aanwending er van.
En als je die beweging wat hebt gevolgd, dan kun je niet anders concluderen dat dat het een succesverhaal is.
Bij gebrek aan tijd om daar nu over uit te weiden, alleen de link naar een recente studie: Improving Social Well-Being Through New Democratic Institutions (helaas betaalpoort, maar zie bijvoorbeeld ook Developing a Model of Participatory Democracy).
En als je die beweging wat hebt gevolgd, dan kun je niet anders concluderen dat dat het een succesverhaal is.
Bij gebrek aan tijd om daar nu over uit te weiden, alleen de link naar een recente studie: Improving Social Well-Being Through New Democratic Institutions (helaas betaalpoort, maar zie bijvoorbeeld ook Developing a Model of Participatory Democracy).
woensdag 18 juni 2014
Hoe de politiek-financiële elite de banken redde en bij de werkloosheid de schouders ophaalde
In het laatste kwart van de vorige eeuw begon het geloof in de weldadige werking van de markt en dus in deregulering en privatisering te groeien. Daardoor nam de ontketende financiële sector de omvang aan van een waterhoofd en nam de ongelijkheid toe. Er ontstond een uitdijende financiële elite, met grote invloed op de politiek. Toen in 2008 het luchtkasteel in elkaar stortte, waren de regeringen al zo met de wereld van de banken en van het snelle geld verweven, dat ze zich stortten op het redden van de banken. Niet door ze te nationaliseren, maar door er zonder voorwaarden geld naar over te maken.
En dat redden van de banken is tot nu toe aardig gelukt. Dat er ook nog gevolgen waren voor de reële economie, zoals de snel oplopende en hoog blijvende werkloosheid, ja, dat was vervelend, maar het bleef grotendeels buiten het gezichtsveld van de elite. Door de toegenomen ruimtelijke segregatie naar inkomen was al te tastbaar contact met de arme sloebers aan de onderkant ook gemakkelijk te vermijden. De ellende van de werkloosheid raakte uit het zicht van degenen die er in de besluitvorming toe deden.
Dat beeld komt ook heel uitdrukkelijk naar voren uit de bespreking door Paul Krugman van het boek Stress Tests: Reflections on Financial Crises van Timothy Geithner, Obama's minister van Financiën kort na het uitbreken van de financiële crisis. Die bespreking is hier te lezen.
Krugman wijst er op dat Geithner ongeveer twee derde van het boek besteedt aan het beschrijven van zijn rol bij het redden van de banken. Bij het voorkomen dat het financiële systeem zou ineen storten. Hij presenteert zich daar als een van de helden die met veel inzet en inventiviteit de wereld redde. Volgens Krugman had het anders gemoeten (nationalisering), maar buiten kijf staat dat daar belangrijk werk is verricht.
Maar dan, op ongeveer twee derde van het boek, gaat het over de gevolgen van dat alles voor de reële economie. De gevolgen voor de huizenbezitters die met grote schulden bleven zitten, door de rommelhypotheken die door de banken zo inventief aan iedereen waren aangesmeerd. En de gevolgen voor degenen die hun baan kwijtraakten. De economie had veel meer moeten worden gestimuleerd dan gebeurd is. En er had veel meer moeten worden gedaan aan kwijtschelding van schulden. Niet alleen om de arme sloebers te helpen, een nastrevenswaardig doel op zich, maar ook om de gehele economie weer aan de praat te krijgen. De beschrijving door Geithner van zijn eigen rol verandert dan. In de woorden van Krugman:
En Krugman legt daar de vinger op de zere plek. Want hoewel Geithner nu beweert dat hij toen wel doorhad dat de stimulus voor de economie zo groot mogelijk zou moeten zijn, is bekend dat hij Obama waarschuwde voor een te groot pakket aan extra overheidsbestedingen. Want dat zou het vertrouwen van de financiële markten schaden. En ook is bekend dat hij toen het stimuleren van de economie als het uitdelen van suikergoed betitelde. Hij had toen ook al beter kunnen weten, als hij zich goed had geïnformeerd. Maar het was niet interessant en dringend genoeg om zich er in te verdiepen.
Evenzo met het probleem van de benodigde schuldkwijtschelding. Nu schrijft hij dat hij die toen had gewild, maar dat er politieke en technische obstakels waren. Maar anderen weten dat hij toen actief het herfinancieren van hypotheken tegenhield.
Krugman komt tot de conclusie dat Geithner meende dat het redden van de banken voldoende was om ook de economie te redden. Je kunt zeggen dat hij het verkeerd had, wat Krugman ook doet. Maar je kunt ook zeggen dat dat voortkwam uit nalatigheid en onverschilligheid. Want de kennis en de middelen waren er om de reële economie weer snel aan de praat te krijgen en om veel ellende te voorkomen.
En dan hebben we het nog niet eens over Europa en over de Europese politiek-financiële elite. Zoals over "onze" Jeroen Dijsselbloem die riep dat de crisis voorbij was. En de werkgelegenheid? Ja, dat "duurt gewoon langer". En hij haalde de schouders er bij op.
En dat redden van de banken is tot nu toe aardig gelukt. Dat er ook nog gevolgen waren voor de reële economie, zoals de snel oplopende en hoog blijvende werkloosheid, ja, dat was vervelend, maar het bleef grotendeels buiten het gezichtsveld van de elite. Door de toegenomen ruimtelijke segregatie naar inkomen was al te tastbaar contact met de arme sloebers aan de onderkant ook gemakkelijk te vermijden. De ellende van de werkloosheid raakte uit het zicht van degenen die er in de besluitvorming toe deden.
Dat beeld komt ook heel uitdrukkelijk naar voren uit de bespreking door Paul Krugman van het boek Stress Tests: Reflections on Financial Crises van Timothy Geithner, Obama's minister van Financiën kort na het uitbreken van de financiële crisis. Die bespreking is hier te lezen.
Krugman wijst er op dat Geithner ongeveer twee derde van het boek besteedt aan het beschrijven van zijn rol bij het redden van de banken. Bij het voorkomen dat het financiële systeem zou ineen storten. Hij presenteert zich daar als een van de helden die met veel inzet en inventiviteit de wereld redde. Volgens Krugman had het anders gemoeten (nationalisering), maar buiten kijf staat dat daar belangrijk werk is verricht.
Maar dan, op ongeveer twee derde van het boek, gaat het over de gevolgen van dat alles voor de reële economie. De gevolgen voor de huizenbezitters die met grote schulden bleven zitten, door de rommelhypotheken die door de banken zo inventief aan iedereen waren aangesmeerd. En de gevolgen voor degenen die hun baan kwijtraakten. De economie had veel meer moeten worden gestimuleerd dan gebeurd is. En er had veel meer moeten worden gedaan aan kwijtschelding van schulden. Niet alleen om de arme sloebers te helpen, een nastrevenswaardig doel op zich, maar ook om de gehele economie weer aan de praat te krijgen. De beschrijving door Geithner van zijn eigen rol verandert dan. In de woorden van Krugman:
Up to that point—basically, up to the stress test itself and its immediate aftermath—Geithner tells a tale of heroic activism, of good men and women pulling out all the stops to save the world. Thereafter, however, Geithner turns apologetic and self-exculpatory. He acknowledges that more stimulus and debt relief would have been good things; he claims that he wanted to do much more, but that practical difficulties and political opposition made stronger action impossible. The can-do hero of the financial crisis, endlessly creative in finding ways to bypass institutional and political obstacles to do what needs to be done, suddenly becomes a passive observer of events.Dat is het het beeld van een politiek-financiële elite die meer inventiviteit en energie aan de dag legt bij het redden van zichzelf dan van de rest van de economie.
En Krugman legt daar de vinger op de zere plek. Want hoewel Geithner nu beweert dat hij toen wel doorhad dat de stimulus voor de economie zo groot mogelijk zou moeten zijn, is bekend dat hij Obama waarschuwde voor een te groot pakket aan extra overheidsbestedingen. Want dat zou het vertrouwen van de financiële markten schaden. En ook is bekend dat hij toen het stimuleren van de economie als het uitdelen van suikergoed betitelde. Hij had toen ook al beter kunnen weten, als hij zich goed had geïnformeerd. Maar het was niet interessant en dringend genoeg om zich er in te verdiepen.
Evenzo met het probleem van de benodigde schuldkwijtschelding. Nu schrijft hij dat hij die toen had gewild, maar dat er politieke en technische obstakels waren. Maar anderen weten dat hij toen actief het herfinancieren van hypotheken tegenhield.
Krugman komt tot de conclusie dat Geithner meende dat het redden van de banken voldoende was om ook de economie te redden. Je kunt zeggen dat hij het verkeerd had, wat Krugman ook doet. Maar je kunt ook zeggen dat dat voortkwam uit nalatigheid en onverschilligheid. Want de kennis en de middelen waren er om de reële economie weer snel aan de praat te krijgen en om veel ellende te voorkomen.
En dan hebben we het nog niet eens over Europa en over de Europese politiek-financiële elite. Zoals over "onze" Jeroen Dijsselbloem die riep dat de crisis voorbij was. En de werkgelegenheid? Ja, dat "duurt gewoon langer". En hij haalde de schouders er bij op.
maandag 16 juni 2014
Naar een basis werkloosheidsverzekering voor de eurozone - verstandig pleidooi van EU-commisielid László Andor
Afgaand op de media, lijkt het er in Europa alleen maar om te gaan of we meer of minder Europa moeten hebben en om de vraag welke mannetjes en vrouwtjes de hoogste posities mogen bezetten. Dat is mede te wijten aan de Europese leiders zelf, die al heel lang geleden besloten hebben om de echt belangrijke inhoudelijke vraagstukken alleen in de achterkamertjes te bespreken. Als ze die al bespreken, want tot nu toe schuiven ze die vooral voor zich uit. Het is typisch het gedrag van een hooghartige elite die het eigen gelijk koestert. En er voor terugdeinst om de kiezers de echte keuzes voor te leggen.
Maar op dat beeld is een belangrijke uitzondering, namelijk het optreden van het Europese Commissielid László Andor. Zie mijn eerdere berichten Eurocommissaris Andor: Beleid heeft gefaald. Doorbraak in eurocrisis? en Komt het gezonde verstand terug in het Europese economische beleid? In de lezing die hij op 13 juni hield aan de Berlijnse Hertie School of Governance bepleit hij de invoering van een basis werkloosheidsverzekering voor de eurolanden. De tekst van de lezing vind je hier: Social dimension of the Economic and Monetary Union: what lessons to draw from the European elections?
Daarmee gaat hij in tegen het heersende dogma, opgelegd door Duitsland en deemoedig geslikt door de rest, van het verbod op fiscale overdrachten tussen landen. Het vasthouden aan dat dogma veroorzaakt mede de huidige problemen en het onnodig voortduren van de crisis. Andor laat helder zien welke lessen we moeten trekken uit de Europese financiële en economische crisis en dat de zwaktes van de huidige aanpak te maken hebben met de incomplete instituties van de Europese Monetaire Unie (EMU).
Een monetaire unie tussen landen zonder fiscale overdrachten werkt namelijk niet. Nog er van afgezien dat zo'n unie niet zonder een normale centrale bank kan, dus een bank met een mandaat van lener in laatste instantie, om te voorkomen dat landen het slachtoffer worden van kapitaalvluchten. De EMU zoals die tot nu toe bestaat, is een stelsel voor mooi weer. Bij slecht weer schiet het tekort. En je moet wel bijna blind zijn wil je dat niet zien.
De gevolgen zijn rampzalig, zoals Andor laat zien. Zie zijn paragraaf 2 over de sociale gevolgen van de dubbele recessie. Met fraaie grafieken van de toegenomen werkloosheid en armoede en van de grote verschillen tussen de eurozonelanden en tussen de eurozone en andere EU-landen. Als je die kunt bekijken en dan nog zeggen dat we in Europa op de goede weg zijn, dan, ja, dan deug je niet.
Om die problemen op te lossen en de EMU te vervolledigen is het nodig om op het niveau van de eurozone te komen tot automatische stabilisatoren, die conjunctuurschokken opvangen. Door tot een muntunie toe te treden, leveren de landen de middelen daartoe in die ze hadden. Waardoor ze bloot staan aan de grillen van de economische conjunctuur. In slecht weer blijkt de euro zoals we die nu kennen niet een voordeel maar een nadeel.
En het geëigende middel daartoe is een basis werkloosheidsverzekering. Ieder land betaalt daaraan mee en profiteert er van naar gelang de economische omstandigheden. Het gaat om een werkloosheidsuitkering voor korte tijd (6 maanden), die door elk land naar eigen goeddunken kan worden aangevuld, in hoogte en duur. Zie paragraaf 5 van de lezing voor de details van Andors voorstel. Het is een stap die nu hoognodig moet worden gezet. Want:
Maar op dat beeld is een belangrijke uitzondering, namelijk het optreden van het Europese Commissielid László Andor. Zie mijn eerdere berichten Eurocommissaris Andor: Beleid heeft gefaald. Doorbraak in eurocrisis? en Komt het gezonde verstand terug in het Europese economische beleid? In de lezing die hij op 13 juni hield aan de Berlijnse Hertie School of Governance bepleit hij de invoering van een basis werkloosheidsverzekering voor de eurolanden. De tekst van de lezing vind je hier: Social dimension of the Economic and Monetary Union: what lessons to draw from the European elections?
Daarmee gaat hij in tegen het heersende dogma, opgelegd door Duitsland en deemoedig geslikt door de rest, van het verbod op fiscale overdrachten tussen landen. Het vasthouden aan dat dogma veroorzaakt mede de huidige problemen en het onnodig voortduren van de crisis. Andor laat helder zien welke lessen we moeten trekken uit de Europese financiële en economische crisis en dat de zwaktes van de huidige aanpak te maken hebben met de incomplete instituties van de Europese Monetaire Unie (EMU).
Een monetaire unie tussen landen zonder fiscale overdrachten werkt namelijk niet. Nog er van afgezien dat zo'n unie niet zonder een normale centrale bank kan, dus een bank met een mandaat van lener in laatste instantie, om te voorkomen dat landen het slachtoffer worden van kapitaalvluchten. De EMU zoals die tot nu toe bestaat, is een stelsel voor mooi weer. Bij slecht weer schiet het tekort. En je moet wel bijna blind zijn wil je dat niet zien.
De gevolgen zijn rampzalig, zoals Andor laat zien. Zie zijn paragraaf 2 over de sociale gevolgen van de dubbele recessie. Met fraaie grafieken van de toegenomen werkloosheid en armoede en van de grote verschillen tussen de eurozonelanden en tussen de eurozone en andere EU-landen. Als je die kunt bekijken en dan nog zeggen dat we in Europa op de goede weg zijn, dan, ja, dan deug je niet.
Om die problemen op te lossen en de EMU te vervolledigen is het nodig om op het niveau van de eurozone te komen tot automatische stabilisatoren, die conjunctuurschokken opvangen. Door tot een muntunie toe te treden, leveren de landen de middelen daartoe in die ze hadden. Waardoor ze bloot staan aan de grillen van de economische conjunctuur. In slecht weer blijkt de euro zoals we die nu kennen niet een voordeel maar een nadeel.
En het geëigende middel daartoe is een basis werkloosheidsverzekering. Ieder land betaalt daaraan mee en profiteert er van naar gelang de economische omstandigheden. Het gaat om een werkloosheidsuitkering voor korte tijd (6 maanden), die door elk land naar eigen goeddunken kan worden aangevuld, in hoogte en duur. Zie paragraaf 5 van de lezing voor de details van Andors voorstel. Het is een stap die nu hoognodig moet worden gezet. Want:
Sharing a currency really in many ways means sharing a destiny, and the euro is meant to be irreversible.En Andor eindigt met deze conclusie:
Crises have always put pressure on the European integration process and Europe has always managed to find a way forward. On the other hand, it is true that all our problems cannot be resolved at a stroke of a pen.
As Robert Schuman famously put it in his declaration on 9 May 1950:
"Europe will not be made all at once, or according to a single plan. It will be built through concrete achievements which first create a de facto solidarity."
As regards solidarity, the eminent philosopher Jürgen Habermas has issued passionate calls for it in the period of the EMU crisis. Over the past years he has repeatedly reminded us that solidarity is not charity; it is support provided to a fellow in difficulty, based on confidence that it may be reciprocated in the future.
Solidarity is support provided because of a will to build a common future together. Refusing solidarity means giving up on building a common future.
The idea of basic European unemployment insurance represents an example of such forward-looking solidarity. It is much better to help each other out in times of crisis than to put the fate of the union and of its individual members at stake whenever a financial crisis occurs. Sharing short-term fiscal risks in a monetary union is what I would consider a proper social contract.
The point is to make the EMU work in such a way that it allows every Member State to grow, even if exogenous factors or endogenous pressures happen to put it at a momentary disadvantage. A scheme of fiscal transfers that helps mitigate asymmetric shocks in the short term can help achieve precisely that.
There is a lot to learn from the years of sovereign debt crisis in Europe and also from the recent EP elections.
We need less muddling through and more systemic reform for a proper European recovery.
The EU cannot live together for too long with the risk of monetary breakdown, which also would bring with itself social and political breakdown.
If our Economic and Monetary Union is meant to be irreversible, it must also be fair and it must be based on solidarity. We must pay attention to the employment and social outcomes, and try to prevent lasting divergence.
For that, an automatic fiscal stabiliser is needed at the euro zone level.
Either we give up the dogma of ‘no fiscal transfers’ in the EMU, or we give up the European Social Model and everything the Europe 2020 Strategy ever stood for.Mooie, maar ook verstandige woorden. Terwijl de Europese leiders kibbelen over de opvolging van Barroso als voorzitter van de Europese Commissie, zou het hier over moeten gaan. Niet over Juncker of niet Juncker, maar over een echte muntunie of geen echte muntunie.
zondag 15 juni 2014
Zondagochtendmuziek - Allen Ginsberg William Blake Songs of Innocence and Experience
Op mijn verjaardag (3 juni) ontdekte ik dat Allen Ginsberg (1926-1997), de dichter van de Beat Generation van de jaren 50 van de vorige eeuw en van de counter culture die daarop volgde, ook op die dag zijn verjaardag vierde.
Dat kwam doordat Maria Popova van het onvolprezen Brain Pickings op die dag aandacht besteedde aan de in 1969 uitgebrachte LP waarop Ginsberg de Songs of Innocence and Experience van William Blake zingt. Zie vooral Allen Ginsberg Sings William Blake’s “Songs of Innocence and of Experience”, waar je drie van die songs kunt beluisteren met de teksten er bij.
Ik wist niet dat Ginsberg ook zong. Maar na wat zoeken bleek me dat hij dat veel vaker deed en dat ik het eigenlijk had behoren te weten. Hoe dan ook, dit zijn prachtige uitvoeringen van die op muziek gezette gedichten van William Blake (1757-1827). Met een fraaie begeleiding. Hieronder de gehele langspeelplaat (alleen audio).
Dat kwam doordat Maria Popova van het onvolprezen Brain Pickings op die dag aandacht besteedde aan de in 1969 uitgebrachte LP waarop Ginsberg de Songs of Innocence and Experience van William Blake zingt. Zie vooral Allen Ginsberg Sings William Blake’s “Songs of Innocence and of Experience”, waar je drie van die songs kunt beluisteren met de teksten er bij.
Ik wist niet dat Ginsberg ook zong. Maar na wat zoeken bleek me dat hij dat veel vaker deed en dat ik het eigenlijk had behoren te weten. Hoe dan ook, dit zijn prachtige uitvoeringen van die op muziek gezette gedichten van William Blake (1757-1827). Met een fraaie begeleiding. Hieronder de gehele langspeelplaat (alleen audio).
donderdag 12 juni 2014
Pesten als groepsproces - Gedachten n.a.v. Mieke van Stigts "Alles over pesten"
De boodschap die Mieke van Stigt uitdraagt met haar boek Alles over pesten kun je lijkt me in twee zinnen samenvatten:
Maar wat dat groepsproces betreft, heb ik nog wel wat aan de boodschap van Mieke toe te voegen.
Want wat is het geval? Mieke signaleert terecht dat pesten een element is van de statuscompetitie in een groep. Het is een gedrag dat helpt bij het uittesten van de statusverhoudingen en het tot stand brengen van de hiërarchie. Je vermoedens over jouw plaats in de pikorde kun je testen door anderen die lager geordend lijken te zijn te intimideren en te pesten. Als die zich daarin schikken en als anderen meedoen of het laten gebeuren, is er een stapje gezet in de vestiging van de hiërarchie en van jouw plaats daarin.
De andere kant is er natuurlijk ook: het aanschurken tegen degenen die hoger geplaatst lijken te zijn. Het proces als geheel is dat van het "likken naar boven en trappen naar beneden".
Maar de vraag is nu hoe het pesten te bestrijden als we van dit inzicht uitgaan. Want de oplossingen die Mieke bepleit, gaan geheel uit van de vanzelfsprekendheid en onontkoombaarheid van de statuscompetitie en de statushiërarchie in groepen. Bij het lezen van het boek begon ik dat na verloop van tijd steeds meer te vermoeden. Maar op p. 163 aangekomen, wist ik het zeker, want daar staat:
Dat betekent bijvoorbeeld voor het pesten op school, dat leerkrachten en leiding moet zorgen voor een positief schoolklimaat. Uit de beschrijving daarvan (p.204-206) komt het beeld naar voren van een pestprobleem dat onophoudelijk de kop kan blijven opsteken en dat continu moet worden bewaakt:
Met dat alles kun je het natuurlijk niet oneens zijn. Maar wat nu als je echt serieus neemt dat pesten nu eenmaal bij statuscompetitie hoort en er eens niet van uitgaat dat statuscompetitie en -hiërarchie nu eenmaal onvermijdelijk zijn?
Want dat laatste is natuurlijk niet zo. Sterker, de typisch menselijke samenlevingsvorm is die van de egalitaire gemeenschap, van samenwerking en delen, en van collectieve onderdrukking van egoïsme, pesten en statuscompetitie. Het is juist doordat onze vroege voorouders die samenlevingsvorm voor elkaar kregen, dat ze konden overleven en succesvol waren. Zie de Paleo Sociale Omgeving.
Omdat we tegenwoordig minder in kleine groepen onderling afhankelijk zijn, is die samenlevingsvorm nu ook lastiger te realiseren. Maar dat wil niet zeggen dat hij er niet meer is. En al helemaal niet dat we hem niet zouden kunnen bevorderen. Of andersom: dat we niet zouden kunnen proberen om te vermijden dat groepen ontstaan waarin de statuscompetitie, en het pesten, hoogtij vieren. Dan zouden we niet die onophoudelijke strijd hoeven voeren voor een positief groepsklimaat, met voortdurende alertheid, signalering en ingrijpen.
Anders gezegd, ook op het terrein van het pesten zouden we, net als op dat van het jeugdbeleid, wat meer moeten denken aan de voordelen van het omwegbeleid. Beleid dus dat niet alleen op gevolgen reageert, maar vooral ook probeert de oorzaken weg te nemen. Zie nog eens: Overheidsonmacht in de jeugdzorg. Een pleidooi voor omwegbeleid. Nog anders gezegd: een meer door sociaalwetenschappelijke inzichten geïnformeerd beleid.
Voor het tegengaan van het pesten op school zou dat concreet betekenen dat we op zouden moeten houden met leeftijdshomogene groepering. Door groepen te laten ontstaan van verschillende leeftijden benader je dichter de sociale vorm van de Paleo Sociale Omgeving. In die omgeving groeiden kinderen op in voortdurend contact met oudere (en jongere) kinderen en met andere volwassenen dan de eigen ouders. Waardoor ze als vanzelfsprekend de vaardigheden van het samenwerken en het delen aanleerden. En waarin de zorgimpuls van oudere kinderen door het contact met jongere gecultiveerd kon worden. Denk aan de coöperatieve zorg voor kinderen.
Dat alles gunnen wij onze kinderen tegenwoordig niet. Door het sociale isolement van onze gezinnen. Maar dus ook doordat we ze in het onderwijs aan hun lot overlaten in groepen van uitsluitend leeftijdsgenoten. Groepen die gemakkelijk uitlokken tot statuscompetitie en pesten.
En zoals vermeld, er zijn sterke aanwijzingen dat pesten minder een probleem is op scholen waar groepen leeftijdsgemengd zijn samengesteld, zoals op de Jenaplanscholen. Zie Het beste middel tegen pesten: leeftijdsgemengde groepen.
Nu is het ook weer niet zo dat Mieke hier in haar boek geheel aan voorbij gaat. Want ze maakt wel melding van de voordelen van "verticale leeftijdsopbouw" (p. 160). Ook met verwijzing naar een bericht op dit blog (p.162). Maar die gedachte van de onvermijdelijkheid en alomtegenwoordigheid van de statushiërarchie domineert.
Want wat zou het voordeel zijn van die verticale leeftijdsopbouw? Dat kinderen in zo'n groep een veel duidelijker hiërarchische status hebben: die van nieuwkomer, middelste of oudste (p.162).
Nee! Riep ik hardop uit toen ik dat las. Want het idee is dat bij die oudere kinderen hun zorgzaamheid wordt uitgelokt. Juist niet hun statusgedrag. Zorgzaamheid die in een leeftijdsgemengde groep van nature naar boven komt. Omdat wij mensen die nu eenmaal in ons hebben. En waar we onder de bijpassende omstandigheden graag naar handelen.
- De negatieve effecten van pesten worden sterk onderschat
- Pesten is een groepsproces en moet je bestrijden met het creëren van een positief groepsklimaat
Maar wat dat groepsproces betreft, heb ik nog wel wat aan de boodschap van Mieke toe te voegen.
Want wat is het geval? Mieke signaleert terecht dat pesten een element is van de statuscompetitie in een groep. Het is een gedrag dat helpt bij het uittesten van de statusverhoudingen en het tot stand brengen van de hiërarchie. Je vermoedens over jouw plaats in de pikorde kun je testen door anderen die lager geordend lijken te zijn te intimideren en te pesten. Als die zich daarin schikken en als anderen meedoen of het laten gebeuren, is er een stapje gezet in de vestiging van de hiërarchie en van jouw plaats daarin.
De andere kant is er natuurlijk ook: het aanschurken tegen degenen die hoger geplaatst lijken te zijn. Het proces als geheel is dat van het "likken naar boven en trappen naar beneden".
Maar de vraag is nu hoe het pesten te bestrijden als we van dit inzicht uitgaan. Want de oplossingen die Mieke bepleit, gaan geheel uit van de vanzelfsprekendheid en onontkoombaarheid van de statuscompetitie en de statushiërarchie in groepen. Bij het lezen van het boek begon ik dat na verloop van tijd steeds meer te vermoeden. Maar op p. 163 aangekomen, wist ik het zeker, want daar staat:
Elke groep heeft een bepaalde hiërarchie nodig om überhaupt te kunnen functionerenAls je daarvan uitgaat, dan is pesten zoiets als een vervelende uitwas van die onvermijdelijke statuscompetitie, die je ook als een uitwas moet bestrijden.
Dat betekent bijvoorbeeld voor het pesten op school, dat leerkrachten en leiding moet zorgen voor een positief schoolklimaat. Uit de beschrijving daarvan (p.204-206) komt het beeld naar voren van een pestprobleem dat onophoudelijk de kop kan blijven opsteken en dat continu moet worden bewaakt:
Je zult voortdurend moeten blijven werken aan een positief schoolklimaat en een fundamentele stellingname tegen pesten, en je zult de sfeer en de context voortdurend in de gaten moeten houden.(...)
Het is belangrijk dat elk signaal van pesten serieus wordt genomen en consequent wordt aangepakt volgens de regels die de school heeft opgesteld.
Houd het welzijn van de kinderen via enquêtes nauwlettend in de gaten en blijf de aanpak van een pestprobleem nauwlettend volgen: elke melding van pesten moet serieus worden genomen.En ook in de meer algemene aanpak van pesten die Mieke voorstaat, zie je dat patroon terug (p.206). Overheid, politie en gemeenten moeten alert zijn en ingrijpen als dat nodig is. Scholen, bedrijven en instellingen moeten door de overheid structureel ondersteund worden met kennis en programma's tegen pesten. En met onafhankelijke vertrouwenspersonen. En omstanders en getuigen moeten teams van medestanders vormen om in te grijpen.
Met dat alles kun je het natuurlijk niet oneens zijn. Maar wat nu als je echt serieus neemt dat pesten nu eenmaal bij statuscompetitie hoort en er eens niet van uitgaat dat statuscompetitie en -hiërarchie nu eenmaal onvermijdelijk zijn?
Want dat laatste is natuurlijk niet zo. Sterker, de typisch menselijke samenlevingsvorm is die van de egalitaire gemeenschap, van samenwerking en delen, en van collectieve onderdrukking van egoïsme, pesten en statuscompetitie. Het is juist doordat onze vroege voorouders die samenlevingsvorm voor elkaar kregen, dat ze konden overleven en succesvol waren. Zie de Paleo Sociale Omgeving.
Omdat we tegenwoordig minder in kleine groepen onderling afhankelijk zijn, is die samenlevingsvorm nu ook lastiger te realiseren. Maar dat wil niet zeggen dat hij er niet meer is. En al helemaal niet dat we hem niet zouden kunnen bevorderen. Of andersom: dat we niet zouden kunnen proberen om te vermijden dat groepen ontstaan waarin de statuscompetitie, en het pesten, hoogtij vieren. Dan zouden we niet die onophoudelijke strijd hoeven voeren voor een positief groepsklimaat, met voortdurende alertheid, signalering en ingrijpen.
Anders gezegd, ook op het terrein van het pesten zouden we, net als op dat van het jeugdbeleid, wat meer moeten denken aan de voordelen van het omwegbeleid. Beleid dus dat niet alleen op gevolgen reageert, maar vooral ook probeert de oorzaken weg te nemen. Zie nog eens: Overheidsonmacht in de jeugdzorg. Een pleidooi voor omwegbeleid. Nog anders gezegd: een meer door sociaalwetenschappelijke inzichten geïnformeerd beleid.
Voor het tegengaan van het pesten op school zou dat concreet betekenen dat we op zouden moeten houden met leeftijdshomogene groepering. Door groepen te laten ontstaan van verschillende leeftijden benader je dichter de sociale vorm van de Paleo Sociale Omgeving. In die omgeving groeiden kinderen op in voortdurend contact met oudere (en jongere) kinderen en met andere volwassenen dan de eigen ouders. Waardoor ze als vanzelfsprekend de vaardigheden van het samenwerken en het delen aanleerden. En waarin de zorgimpuls van oudere kinderen door het contact met jongere gecultiveerd kon worden. Denk aan de coöperatieve zorg voor kinderen.
Dat alles gunnen wij onze kinderen tegenwoordig niet. Door het sociale isolement van onze gezinnen. Maar dus ook doordat we ze in het onderwijs aan hun lot overlaten in groepen van uitsluitend leeftijdsgenoten. Groepen die gemakkelijk uitlokken tot statuscompetitie en pesten.
En zoals vermeld, er zijn sterke aanwijzingen dat pesten minder een probleem is op scholen waar groepen leeftijdsgemengd zijn samengesteld, zoals op de Jenaplanscholen. Zie Het beste middel tegen pesten: leeftijdsgemengde groepen.
Nu is het ook weer niet zo dat Mieke hier in haar boek geheel aan voorbij gaat. Want ze maakt wel melding van de voordelen van "verticale leeftijdsopbouw" (p. 160). Ook met verwijzing naar een bericht op dit blog (p.162). Maar die gedachte van de onvermijdelijkheid en alomtegenwoordigheid van de statushiërarchie domineert.
Want wat zou het voordeel zijn van die verticale leeftijdsopbouw? Dat kinderen in zo'n groep een veel duidelijker hiërarchische status hebben: die van nieuwkomer, middelste of oudste (p.162).
Nee! Riep ik hardop uit toen ik dat las. Want het idee is dat bij die oudere kinderen hun zorgzaamheid wordt uitgelokt. Juist niet hun statusgedrag. Zorgzaamheid die in een leeftijdsgemengde groep van nature naar boven komt. Omdat wij mensen die nu eenmaal in ons hebben. En waar we onder de bijpassende omstandigheden graag naar handelen.
woensdag 11 juni 2014
Hoe verleidingen te weerstaan? Probeer eens dankbaarheid
Je vaker dankbaar te voelen blijkt allerlei gunstige effecten te hebben. Zie Waarom zijn we niet vaker dankbaar? Misschien omdat we niet nederig durven te zijn. Daar komt nu onderzoek bij dat laat zien dat gevoelens van dankbaarheid helpen bij het weerstand bieden tegen verleidingen (Gratitude: A Tool for Reducing Economic Impatience (pdf)).
Hoe vaak staan we niet voor de uitdaging om verleidingen het hoofd te bieden? Dat gebeurt in al die gevallen waarin we ons door een bepaalde keuze op korte termijn beter voelen, maar daar op langere termijn spijt van gaan krijgen. We gaan 's avonds naar de koelkast of kopen een snack op het station, terwijl we later denken, ik wordt echt te dik, ik zou hier mee moeten ophouden. Zo ben ikzelf slecht bestand tegen de verleiding van chocola. Of we blijven op de bank hangen, terwijl we beter naar buiten zouden kunnen gaan om een eindje te wandelen of te fietsen. Of we kopen, steeds impulsief, te veel spullen, terwijl we eigenlijk het geld er niet voor hebben. (Update. Of we bezwijken voor de verleiding om onszelf te verrijken, met een gerede kans dat dat eens aan het licht komt, als we een positie hebben die zulks toelaat.)
Verstandiger zou het dus zijn om weerstand te bieden tegen die verleidingen.En dat is ook precies wat vaak geadviseerd wordt: wees verstandiger! Onderdruk je verlangen, houd het hoofd koel, denk aan de spijt die je later zult gaan krijgen. Kortom: wilskracht en zelfbeheersing! Met veel inspanning moet het lukken.
Maar als je bij jezelf te rade gaat en om je heen kijkt, dan weet je dat het verstand vaak niet zegeviert over de emoties. Daarom is het interessant dat nu blijkt dat de emotie van de dankbaarheid wel eens een probaat middel zou kunnen zijn tegen de emotie van het verlangen naar de korte termijnbeloning. Emoties bestrijd je misschien beter met tegengestelde emoties dan met verstandelijke overwegingen en redeneringen.
Wat zijn de aanwijzingen hiervoor? De onderzoekers wekten bij proefpersonen gevoelens van dankbaarheid op door hen terug te laten denken aan een gebeurtenis die dankbaarheid bij hen opriep. En daarover in vijf minuten een verslagje van te laten schrijven. Daarna moesten ze een aantal keuzes maken tussen het ontvangen van een klein bedrag aan geld meteen of een groter bedrag in de toekomst. Een bekende test voor de mate waarin je in staat bent om behoeftebevrediging uit te stellen. Of andersom, voor hoe ongeduldig je bent.
Het bleek toen dat degenen waarbij dankbaarheid was opgewekt meer kozen voor uitstel van beloning. Dus meer weerstand boden tegen de verleiding van de onmiddellijke beloning. Meer dan andere proefpersonen waarbij een geluksgevoel was opgewekt. En meer dan anderen in de zogenaamde neutrale conditie van het experiment.
Conclusie: de emotie van de dankbaarheid is een wapen tegen de emotie van het willen bevredigen van het verlangen. Als wilskracht niet lukt, wat geen schande is, probeer dan dankbaarheid.
Overigens: dat we zo vaak weerstand moeten bieden tegen verleidingen is natuurlijk een maatschappelijk, niet een psychologisch probleem. Een probleem dat we alleen met zijn allen kunnen oplossen door overheidsmaatregelen te bepleiten om de commercie terug te dringen.
Hoe vaak staan we niet voor de uitdaging om verleidingen het hoofd te bieden? Dat gebeurt in al die gevallen waarin we ons door een bepaalde keuze op korte termijn beter voelen, maar daar op langere termijn spijt van gaan krijgen. We gaan 's avonds naar de koelkast of kopen een snack op het station, terwijl we later denken, ik wordt echt te dik, ik zou hier mee moeten ophouden. Zo ben ikzelf slecht bestand tegen de verleiding van chocola. Of we blijven op de bank hangen, terwijl we beter naar buiten zouden kunnen gaan om een eindje te wandelen of te fietsen. Of we kopen, steeds impulsief, te veel spullen, terwijl we eigenlijk het geld er niet voor hebben. (Update. Of we bezwijken voor de verleiding om onszelf te verrijken, met een gerede kans dat dat eens aan het licht komt, als we een positie hebben die zulks toelaat.)
Verstandiger zou het dus zijn om weerstand te bieden tegen die verleidingen.En dat is ook precies wat vaak geadviseerd wordt: wees verstandiger! Onderdruk je verlangen, houd het hoofd koel, denk aan de spijt die je later zult gaan krijgen. Kortom: wilskracht en zelfbeheersing! Met veel inspanning moet het lukken.
Maar als je bij jezelf te rade gaat en om je heen kijkt, dan weet je dat het verstand vaak niet zegeviert over de emoties. Daarom is het interessant dat nu blijkt dat de emotie van de dankbaarheid wel eens een probaat middel zou kunnen zijn tegen de emotie van het verlangen naar de korte termijnbeloning. Emoties bestrijd je misschien beter met tegengestelde emoties dan met verstandelijke overwegingen en redeneringen.
Wat zijn de aanwijzingen hiervoor? De onderzoekers wekten bij proefpersonen gevoelens van dankbaarheid op door hen terug te laten denken aan een gebeurtenis die dankbaarheid bij hen opriep. En daarover in vijf minuten een verslagje van te laten schrijven. Daarna moesten ze een aantal keuzes maken tussen het ontvangen van een klein bedrag aan geld meteen of een groter bedrag in de toekomst. Een bekende test voor de mate waarin je in staat bent om behoeftebevrediging uit te stellen. Of andersom, voor hoe ongeduldig je bent.
Het bleek toen dat degenen waarbij dankbaarheid was opgewekt meer kozen voor uitstel van beloning. Dus meer weerstand boden tegen de verleiding van de onmiddellijke beloning. Meer dan andere proefpersonen waarbij een geluksgevoel was opgewekt. En meer dan anderen in de zogenaamde neutrale conditie van het experiment.
Conclusie: de emotie van de dankbaarheid is een wapen tegen de emotie van het willen bevredigen van het verlangen. Als wilskracht niet lukt, wat geen schande is, probeer dan dankbaarheid.
Overigens: dat we zo vaak weerstand moeten bieden tegen verleidingen is natuurlijk een maatschappelijk, niet een psychologisch probleem. Een probleem dat we alleen met zijn allen kunnen oplossen door overheidsmaatregelen te bepleiten om de commercie terug te dringen.
dinsdag 10 juni 2014
Waarom zijn we niet vaker dankbaar? Misschien omdat we niet nederig durven te zijn
Waarom zijn we niet vaker dankbaar? Terwijl bekend is dat het cultiveren van gevoelens van dankbaarheid goed voor je is? Dankbaar voor wat je hebt en voor wat anderen voor je doen. Het verbetert je gezondheid, je slaapt er beter door, je hebt minder last van
angststoornissen en depressie, je bent tevredener met je leven en aardiger voor anderen. Ook reageer je minder agressief op provocaties. Zie nog eens dit bericht.
Dat we niet vaker dankbaar zijn, kan er aan liggen dat we in een statusmaatschappij leven. Alom krijgen we signalen dat het er in het leven om gaat om succes te hebben, beroemd te worden en om in de ogen van anderen geslaagd te zijn. En om dat alles te bereiken, moeten we presteren en competentie uitstralen. Zie het onder ogen: we zijn vooral bezig met ons beter voor te doen dan we zijn.
Dat heeft alles te maken met de statusmaatschappij waarin we verzeild zijn geraakt. Reclame en televisie en andere media staan geheel in het teken daarvan. Zoals wij leven, ligt het niet voor de hand en kost het inspanning om gevoelens van dankbaarheid te cultiveren. Het draait om consumptie en dat gaat niet zo goed samen met dankbaarheid.
Er is nu nieuw onderzoek dat meer inzicht geeft in waarom het moeilijk is om dankbaar te zijn. Het blijkt namelijk, uit de studie An Upward Spiral Between Gratitude and Humility (pdf), dat dankbaarheid gevoelens van nederigheid versterkt. En andersom. Nederigheid in de zin van het tegengestelde van arrogantie en verwaandheid. Dus precies dat tegengestelde van je beter voor doen dan je echt bent. En wie durft er, in een maatschappij als de onze, voor te kiezen om nederig te zijn?
De onderzoekers, onder wie Sonja Lyubomirsky, de auteur van het boek The How of Happiness (vertaald als De Maakbaarheid van het Geluk), wekten bij een deel van hun proefpersonen gevoelens van dankbaarheid op door hen te vragen een brief te schrijven aan iemand die aardig voor hen was geweest en daarin hun dankbaarheid te betuigen. De proefpersonen die dat gedaan hadden waren daarna nederiger dan degenen die een andere taak hadden uitgevoerd. (Ze beschreven wat ze de vorige twee uur gedaan hadden.)
Hoe maakt dankbaarheid je nederiger? De onderzoekers maken aannemelijk dat dat komt doordat dankbaarheid er voor zorgt dat je minder met jezelf bezig bent. Je raakt er door minder op jezelf gefocust. En meer op anderen.
Die mate van nederigheid werd vastgesteld door de proefpersonen de vraag "Stel dat iemand boos op je is. Waardoor zou dat gekomen zijn? Hoe voel je je over deze situatie?" te laten beantwoorden. De geschreven antwoorden werden beoordeeld op hoe arrogant of hoe nederig de persoon was. (Door beoordelaars die niet bij het onderzoek waren betrokken.)
Het bleek dus dat door de onderzoekers opgewekte gevoelens van dankbaarheid leidden tot gevoelens van nederigheid. Maar bovendien bleek dat mensen die zich sowieso al nederiger voelen, ook gemakkelijker neigen tot gevoelens van dankbaarheid. Dezelfde mensen hadden ook positievere gevoelens bij het schrijven van die "dankbaarheidsbrief".
Tenslotte deden de onderzoek ook een dagboekonderzoek. Ze lieten studenten veertien dagen lang een dagboek bijhouden, waarbij ze aan het eind van elke dag vragenlijstjes invulden over hoe dankbaar en nederig ze zich gevoeld hadden. En het blijkt dan dat dankbaarheid en nederigheid elkaar wederzijds versterken. (Update. Die vragenlijstjes? Bij dankbaarheid ging het om uitspraken als "Ik voel dankbaarheid tegenover een heel scala aan mensen", waarvan je moest aangeven in hoeverre je het er mee eens of oneens bent. En bij nederigheid ging het om uitspraken als "Over het geheel genomen voel ik me niet beter of minder dan de gemiddelde persoon" en "Ik vind dat ik weinig zwakheden heb", waarbij de tweede staat voor een lage mate van nederigheid oftewel voor arrogantie.)
We kunnen onszelf dus beter gaan voelen door vaker dankbaar te zijn. En geef toe: er is vaak genoeg waar voor je dankbaar kunt zijn. Vaker dan je denkt als je daar niet bij stilstaat. Sta er dus vaker bij stil. En besef dat je een beetje nederig voelen zo slecht nog niet is. Ondanks dat nederigheid in onze statuscultuur niet vanzelfsprekend is.
Als we nou eens met zijn allen nederig durfden te zijn? Dat dat gepaard zou gaan met een hele maatschappijverandering, ja, dat spreekt voor zich.
Dat we niet vaker dankbaar zijn, kan er aan liggen dat we in een statusmaatschappij leven. Alom krijgen we signalen dat het er in het leven om gaat om succes te hebben, beroemd te worden en om in de ogen van anderen geslaagd te zijn. En om dat alles te bereiken, moeten we presteren en competentie uitstralen. Zie het onder ogen: we zijn vooral bezig met ons beter voor te doen dan we zijn.
Dat heeft alles te maken met de statusmaatschappij waarin we verzeild zijn geraakt. Reclame en televisie en andere media staan geheel in het teken daarvan. Zoals wij leven, ligt het niet voor de hand en kost het inspanning om gevoelens van dankbaarheid te cultiveren. Het draait om consumptie en dat gaat niet zo goed samen met dankbaarheid.
Er is nu nieuw onderzoek dat meer inzicht geeft in waarom het moeilijk is om dankbaar te zijn. Het blijkt namelijk, uit de studie An Upward Spiral Between Gratitude and Humility (pdf), dat dankbaarheid gevoelens van nederigheid versterkt. En andersom. Nederigheid in de zin van het tegengestelde van arrogantie en verwaandheid. Dus precies dat tegengestelde van je beter voor doen dan je echt bent. En wie durft er, in een maatschappij als de onze, voor te kiezen om nederig te zijn?
De onderzoekers, onder wie Sonja Lyubomirsky, de auteur van het boek The How of Happiness (vertaald als De Maakbaarheid van het Geluk), wekten bij een deel van hun proefpersonen gevoelens van dankbaarheid op door hen te vragen een brief te schrijven aan iemand die aardig voor hen was geweest en daarin hun dankbaarheid te betuigen. De proefpersonen die dat gedaan hadden waren daarna nederiger dan degenen die een andere taak hadden uitgevoerd. (Ze beschreven wat ze de vorige twee uur gedaan hadden.)
Hoe maakt dankbaarheid je nederiger? De onderzoekers maken aannemelijk dat dat komt doordat dankbaarheid er voor zorgt dat je minder met jezelf bezig bent. Je raakt er door minder op jezelf gefocust. En meer op anderen.
Die mate van nederigheid werd vastgesteld door de proefpersonen de vraag "Stel dat iemand boos op je is. Waardoor zou dat gekomen zijn? Hoe voel je je over deze situatie?" te laten beantwoorden. De geschreven antwoorden werden beoordeeld op hoe arrogant of hoe nederig de persoon was. (Door beoordelaars die niet bij het onderzoek waren betrokken.)
Het bleek dus dat door de onderzoekers opgewekte gevoelens van dankbaarheid leidden tot gevoelens van nederigheid. Maar bovendien bleek dat mensen die zich sowieso al nederiger voelen, ook gemakkelijker neigen tot gevoelens van dankbaarheid. Dezelfde mensen hadden ook positievere gevoelens bij het schrijven van die "dankbaarheidsbrief".
Tenslotte deden de onderzoek ook een dagboekonderzoek. Ze lieten studenten veertien dagen lang een dagboek bijhouden, waarbij ze aan het eind van elke dag vragenlijstjes invulden over hoe dankbaar en nederig ze zich gevoeld hadden. En het blijkt dan dat dankbaarheid en nederigheid elkaar wederzijds versterken. (Update. Die vragenlijstjes? Bij dankbaarheid ging het om uitspraken als "Ik voel dankbaarheid tegenover een heel scala aan mensen", waarvan je moest aangeven in hoeverre je het er mee eens of oneens bent. En bij nederigheid ging het om uitspraken als "Over het geheel genomen voel ik me niet beter of minder dan de gemiddelde persoon" en "Ik vind dat ik weinig zwakheden heb", waarbij de tweede staat voor een lage mate van nederigheid oftewel voor arrogantie.)
We kunnen onszelf dus beter gaan voelen door vaker dankbaar te zijn. En geef toe: er is vaak genoeg waar voor je dankbaar kunt zijn. Vaker dan je denkt als je daar niet bij stilstaat. Sta er dus vaker bij stil. En besef dat je een beetje nederig voelen zo slecht nog niet is. Ondanks dat nederigheid in onze statuscultuur niet vanzelfsprekend is.
Als we nou eens met zijn allen nederig durfden te zijn? Dat dat gepaard zou gaan met een hele maatschappijverandering, ja, dat spreekt voor zich.
donderdag 5 juni 2014
Paul Krugman in Nederland en vanavond bij De nacht van de economie
Dat is mij ontgaan! Vanavond, in de Elsevier Nacht van de Economie, treedt Paul Krugman op. Samen met Carmen Reinhart en anderen. Van 19 tot 01 uur in de Doelen in Rotterdam.
Daar was ik graag bij geweest. Maar het is uitverkocht. Afwachten maar wat de berichten zullen zijn.
Daar was ik graag bij geweest. Maar het is uitverkocht. Afwachten maar wat de berichten zullen zijn.
Overdrijven we hoe gelukkig we zijn?
Als je gevraagd zou worden om aan te geven hoe gelukkig je bent op een schaal van 1 tot 10, dan is de kans groot dat je jezelf een cijfer geeft in de buurt van de 7,5. Dat is de gemiddelde score voor geluk die Nederlanders zichzelf geven en daarmee staan wij op de vierde plaats van de rangorde van landen naar gemiddeld geluk, volgens het World Happiness Report 2013.
Opvallend is dat de noordelijke en westelijke Europese landen en landen als Canada en Australië hoog in die rangorde staan. Dat kan er aan liggen dat deze landen een behoorlijke verzorgingsstaat hebben en we weten dat de verzorgingsstaat bijdraagt aan de tevredenheid met het leven.
Maar het zou daarnaast ook kunnen liggen aan de individualistische cultuur in deze landen. Want in een individualistische cultuur zijn mensen meer bezig met statuscompetitie. Dat wil zeggen dat ze zichzelf veel met anderen vergelijken, dat ze proberen om op anderen indruk te maken en zich beter voor te doen dan ze werkelijk zijn. En dat lijkt er mee samen te gaan dat ze geluk meer als een individueel kenmerk opvatten dan mensen doen in meer collectivistische culturen. Ik citeer mezelf (Wat is geluk? Culturele verschillen):
Uit het nieuwe onderzoek Motivated Happiness: Self-Enhancement Inflates Self-Reported Subjective Well-Being blijkt inderdaad dat mensen die meer geneigd zijn tot zelfverheffing ook zichzelf sterker zien als meer dan gemiddeld gelukkig en tevreden met het leven. Die neiging tot zelfverheffing werd gemeten met de self-deceptive enhancement schaal, bestaande uit stellingen als "Ik ben een volledig rationeel persoon", waarvan je moet aangeven hoe eens of oneens je het er mee bent. Hoe hoger je scoort, hoe meer je jezelf onrealistisch positief beoordeelt. (Ik zocht de volledige schaal op internet, maar hij blijkt alleen op commerciële basis te worden verstrekt.) O ja, ik zag ergens dat er inderdaad de samenhang is met narcisme die je zou verwachten.
Zelfverheffing blijkt zelfs een sterke voorspeller te zijn van (zelf gerapporteerd) geluk. Dat zou je natuurlijk ook zo kunnen opvatten dat zelfverheffing misschien wel echt gelukkiger maakt. Zeker in een cultuur waarin zelfverheffing de norm is. Misschien is zelfverheffing wel een authentiek bestanddeel van geluk.
Maar dat is nog maar de vraag. Want de onderzoekers laten ook zien dat mensen zich laten beïnvloeden door wetenschappelijke informatie over de wenselijkheid en de voordelen van het je gelukkig voelen. Mensen die die informatie kregen, gaven daarna aan zich sterker meer dan gemiddeld gelukkig te voelen dan mensen die die informatie niet hadden gekregen.
Kennelijk schroef je je rapportcijfer voor geluk op als je hoort dat gelukkig zijn zo belangrijk is. En dus waarschijnlijk ook in een cultuur waarin je gelukkig hoort te zijn, omdat je anders misschien als een loser wordt gezien. Dat we ons geluk overdrijven, ja, daar zit wel wat in.
Opvallend is dat de noordelijke en westelijke Europese landen en landen als Canada en Australië hoog in die rangorde staan. Dat kan er aan liggen dat deze landen een behoorlijke verzorgingsstaat hebben en we weten dat de verzorgingsstaat bijdraagt aan de tevredenheid met het leven.
Maar het zou daarnaast ook kunnen liggen aan de individualistische cultuur in deze landen. Want in een individualistische cultuur zijn mensen meer bezig met statuscompetitie. Dat wil zeggen dat ze zichzelf veel met anderen vergelijken, dat ze proberen om op anderen indruk te maken en zich beter voor te doen dan ze werkelijk zijn. En dat lijkt er mee samen te gaan dat ze geluk meer als een individueel kenmerk opvatten dan mensen doen in meer collectivistische culturen. Ik citeer mezelf (Wat is geluk? Culturele verschillen):
Mensen die in de Europees-Amerikaanse, individualistische cultuur opgroeien, zien de persoon als een onafhankelijk iemand die anderen beïnvloedt. En ze zien geluk als samenhangend met hoe goed je over jezelf denkt (self-esteem), met hoe optimistisch je bent en met het nastreven van het eigen geluk. Geluk is dus altijd subjectief en persoonlijk.Dat doet vermoeden dat wij Nederlanders, individualistisch als we zijn, de neiging hebben tot zelfverheffing. En daarmee ook de neiging om te overdrijven hoe gelukkig we zijn. We zouden het niet kunnen verdragen om minder gelukkig te zijn dan anderen. Vandaar misschien dat nogal hoge rapportcijfer.
Daarentegen zien mensen uit de Oost-Aziatische, collectivistische cultuur de persoon als een met anderen wederzijds verbonden iemand die zich aan anderen aanpast. Geluk hangt niet samen met hoe goed je over jezelf denkt, maar juist met zelfkritiek en discipline. Die kritische houding ten opzichte van zichzelf leidt tot onderlinge sympathie en dus tot onderlinge verbondenheid. Daardoor is geluk altijd meer relationeel, intersubjectief, gemeenschapsgebonden en collectief.
Uit het nieuwe onderzoek Motivated Happiness: Self-Enhancement Inflates Self-Reported Subjective Well-Being blijkt inderdaad dat mensen die meer geneigd zijn tot zelfverheffing ook zichzelf sterker zien als meer dan gemiddeld gelukkig en tevreden met het leven. Die neiging tot zelfverheffing werd gemeten met de self-deceptive enhancement schaal, bestaande uit stellingen als "Ik ben een volledig rationeel persoon", waarvan je moet aangeven hoe eens of oneens je het er mee bent. Hoe hoger je scoort, hoe meer je jezelf onrealistisch positief beoordeelt. (Ik zocht de volledige schaal op internet, maar hij blijkt alleen op commerciële basis te worden verstrekt.) O ja, ik zag ergens dat er inderdaad de samenhang is met narcisme die je zou verwachten.
Zelfverheffing blijkt zelfs een sterke voorspeller te zijn van (zelf gerapporteerd) geluk. Dat zou je natuurlijk ook zo kunnen opvatten dat zelfverheffing misschien wel echt gelukkiger maakt. Zeker in een cultuur waarin zelfverheffing de norm is. Misschien is zelfverheffing wel een authentiek bestanddeel van geluk.
Maar dat is nog maar de vraag. Want de onderzoekers laten ook zien dat mensen zich laten beïnvloeden door wetenschappelijke informatie over de wenselijkheid en de voordelen van het je gelukkig voelen. Mensen die die informatie kregen, gaven daarna aan zich sterker meer dan gemiddeld gelukkig te voelen dan mensen die die informatie niet hadden gekregen.
Kennelijk schroef je je rapportcijfer voor geluk op als je hoort dat gelukkig zijn zo belangrijk is. En dus waarschijnlijk ook in een cultuur waarin je gelukkig hoort te zijn, omdat je anders misschien als een loser wordt gezien. Dat we ons geluk overdrijven, ja, daar zit wel wat in.
woensdag 4 juni 2014
Is geloof in God een substituut voor echte persoonlijke relaties?
Dat religies ontstonden tijdens de opkomst van de agrarische samenlevingen, toen de fragmentatie van de gemeenschapsnetwerken van de Paleo Sociale Omgeving een aanvang nam, doet vermoeden dat het geloof in God een substituut is voor werkelijke sociale relaties. De opkomst van de landbouw bracht bezit en ongelijkheid met zich mee, waardoor statuscompetitie werd aangewakkerd. Mede daardoor nam de stabiliteit van sociale netwerken af en nam de kans op eenzaamheid toe.
Dat komt er mee overeen dat gelovigen vaak een persoonlijke relatie met God ervaren. Zoals veel kinderen een persoonlijke relatie met een imaginair vriendje ervaren. Denk ook aan Calvin en Hobbes. Dat zo'n imaginaire persoonlijke relatie met God ook echt een substituut is voor echte sociale relaties konden we al opmaken uit het gegeven dat het stilstaan bij je eigen sterfelijkheid, dus bij de absolute eenzaamheid van de dood, het geloof in God, en dan vooral de "eigen" God, versterkt. Zie Van stilstaan bij de dood worden gelovigen nog geloviger. En wijzen ze andere geloven sterker af.
Maar daar zijn nu aanwijzingen bijgekomen. De studie A Relationship With God? Connecting with the Divine to Assuage Fears of Interpersonal Rejection (betaalpoort) laat zien dat mensen die een bezorgdheid ervoeren over de relatie met hun naasten, zich meer met God verbonden voelden. Die bezorgdheid over de relatie met naasten werd in het onderzoek opgewekt door de proefpersonen er over te informeren dat de meeste mensen geheimen hebben die ze niet met hun naasten delen, maar dat die uiteindelijk vaak aan het licht komen en dan problemen in de relatie veroorzaken. Die informatie maakte dus dat men zich inniger met God verbonden ging voelen.
Zou dat dan ook andersom werken? Ja, dat bleek het geval te zijn. Een deel van de proefpersonen werd er over geïnformeerd dat mensen in hun relatie met God soms zaken verborgen proberen te houden omdat ze vrezen dat die God niet welgevallig zouden zijn. Waarna hen gevraagd werd om aan te geven wat zulke geheimen wat henzelf betreft zouden kunnen zijn. Deze proefpersonen gaven daarna aan zich inniger verbonden te voelen met hun partner, inniger dan de andere proefpersonen.
Kortom, het lijkt er op dat we God hebben uitgevonden als een substituut voor echte persoonlijke relaties. Misschien komt dat bekend voor uit eigen ervaringen of wat je meemaakt van anderen. Ik denk aan sommige van mijn (onkerkelijke) familieleden van een vorige generatie die na de Tweede Wereldoorlog emigreerden en in de nieuwe, vreemde omgeving waar ze niemand kenden, zich bij een kerkgenootschap aansloten en luchtpostbrieven gingen schrijven met veel Bijbelcitaten.
Blijft natuurlijk de vraag of het echt die persoonlijke relatie met God is die een substituut is. Want het kan ook zijn dat je nieuwe echte sociale relaties opdoet door je bij een geloofsgemeenschap aan te sluiten. En de aanwijzingen zijn sterk dat het die echte contacten zijn die maken dat je je beter voelt, en zelfs langer leeft, dan die imaginaire persoonlijke relatie met God. Zie Geloof is goed voor je, maar dat komt uitsluitend door de sociale contacten.
Dat komt er mee overeen dat gelovigen vaak een persoonlijke relatie met God ervaren. Zoals veel kinderen een persoonlijke relatie met een imaginair vriendje ervaren. Denk ook aan Calvin en Hobbes. Dat zo'n imaginaire persoonlijke relatie met God ook echt een substituut is voor echte sociale relaties konden we al opmaken uit het gegeven dat het stilstaan bij je eigen sterfelijkheid, dus bij de absolute eenzaamheid van de dood, het geloof in God, en dan vooral de "eigen" God, versterkt. Zie Van stilstaan bij de dood worden gelovigen nog geloviger. En wijzen ze andere geloven sterker af.
Maar daar zijn nu aanwijzingen bijgekomen. De studie A Relationship With God? Connecting with the Divine to Assuage Fears of Interpersonal Rejection (betaalpoort) laat zien dat mensen die een bezorgdheid ervoeren over de relatie met hun naasten, zich meer met God verbonden voelden. Die bezorgdheid over de relatie met naasten werd in het onderzoek opgewekt door de proefpersonen er over te informeren dat de meeste mensen geheimen hebben die ze niet met hun naasten delen, maar dat die uiteindelijk vaak aan het licht komen en dan problemen in de relatie veroorzaken. Die informatie maakte dus dat men zich inniger met God verbonden ging voelen.
Zou dat dan ook andersom werken? Ja, dat bleek het geval te zijn. Een deel van de proefpersonen werd er over geïnformeerd dat mensen in hun relatie met God soms zaken verborgen proberen te houden omdat ze vrezen dat die God niet welgevallig zouden zijn. Waarna hen gevraagd werd om aan te geven wat zulke geheimen wat henzelf betreft zouden kunnen zijn. Deze proefpersonen gaven daarna aan zich inniger verbonden te voelen met hun partner, inniger dan de andere proefpersonen.
Kortom, het lijkt er op dat we God hebben uitgevonden als een substituut voor echte persoonlijke relaties. Misschien komt dat bekend voor uit eigen ervaringen of wat je meemaakt van anderen. Ik denk aan sommige van mijn (onkerkelijke) familieleden van een vorige generatie die na de Tweede Wereldoorlog emigreerden en in de nieuwe, vreemde omgeving waar ze niemand kenden, zich bij een kerkgenootschap aansloten en luchtpostbrieven gingen schrijven met veel Bijbelcitaten.
Blijft natuurlijk de vraag of het echt die persoonlijke relatie met God is die een substituut is. Want het kan ook zijn dat je nieuwe echte sociale relaties opdoet door je bij een geloofsgemeenschap aan te sluiten. En de aanwijzingen zijn sterk dat het die echte contacten zijn die maken dat je je beter voelt, en zelfs langer leeft, dan die imaginaire persoonlijke relatie met God. Zie Geloof is goed voor je, maar dat komt uitsluitend door de sociale contacten.
dinsdag 3 juni 2014
De verzorgingsstaat verhoogt de tevredenheid met het leven. En niet een klein beetje!
Nu onze neoliberale politiek-economische machthebbers halsstarrig blijven geloven dat de verzorgingsstaat moet worden teruggedrongen en we meer "op eigen benen" moeten staan, is het goed om het onderzoek naar de welzijnseffecten van de verzorgingsstaat te blijven volgen. Er is nu de studie Assessing the Impact of the Size and Scope of Government on Human Well-Being (betaalpoort).
De onderzoekers analyseerden gegevens van de landen die bij de OECD zijn aangesloten over de periode van 1981 tot 2007. Ze keken naar de verbanden tussen de omvang van de verzorgingsstaat in een land en de tevredenheid met het leven. Het blijkt dan dat de volgende vier indicatoren voor de mate van overheidsingrijpen in de werking van de markt elk in grote mate de tevredenheid met het leven vergroten:
In de analyses werd uiteraard voor van alles gecontroleerd. Op het niveau van individuen voor gezondheid, interpersoonlijk vertrouwen, kerkbezoek, werkloosheid, opleiding, inkomen, geslacht, burgerlijke staat, aantal kinderen en leeftijd. Ook werd met andere verschillen tussen landen rekening gehouden.
Zou het zo kunnen zijn dat die verzorgingsstaten vooral gunstig uitwerken voor de lagere inkomens? Omdat die misschien van al die uitgaven en regelingen en herverdeling met meest profiteren? Terwijl de hogere inkomens juist vooral de hogere belastingen moeten opbrengen? Nee hoor, ieders tevredenheid met het leven neemt toe met de toename van elk van die vier indicatoren hierboven. Ook de hogere inkomensgroepen voelen zich tevredener als ze in een meer uitgebouwde verzorgingsstaat wonen.
Het is dus niet verwonderlijk dat de steun voor de verzorgingsstaat groot is. En dat mensen geen kleinere overheid willen, ook als dat gepaard zou gaan met lagere belastingen.
De onderzoekers analyseerden gegevens van de landen die bij de OECD zijn aangesloten over de periode van 1981 tot 2007. Ze keken naar de verbanden tussen de omvang van de verzorgingsstaat in een land en de tevredenheid met het leven. Het blijkt dan dat de volgende vier indicatoren voor de mate van overheidsingrijpen in de werking van de markt elk in grote mate de tevredenheid met het leven vergroten:
- het totaal van overheidsuitgaven als percentage van het bruto nationaal product (BNP), dus naast de sociale zekerheidsuitgaven ook de uitgaven voor onderwijs, gezondheidszorg, consumentenbescherming, fysieke infrastructuur, e.d.
- de sociale zekerheidsuitgaven als percentage van het BNP
- de toegankelijkheid, het bereik en de hoogte van de uitkeringen
- de mate van regulering van de arbeidsmarkt (werknemersbescherming)
In de analyses werd uiteraard voor van alles gecontroleerd. Op het niveau van individuen voor gezondheid, interpersoonlijk vertrouwen, kerkbezoek, werkloosheid, opleiding, inkomen, geslacht, burgerlijke staat, aantal kinderen en leeftijd. Ook werd met andere verschillen tussen landen rekening gehouden.
Zou het zo kunnen zijn dat die verzorgingsstaten vooral gunstig uitwerken voor de lagere inkomens? Omdat die misschien van al die uitgaven en regelingen en herverdeling met meest profiteren? Terwijl de hogere inkomens juist vooral de hogere belastingen moeten opbrengen? Nee hoor, ieders tevredenheid met het leven neemt toe met de toename van elk van die vier indicatoren hierboven. Ook de hogere inkomensgroepen voelen zich tevredener als ze in een meer uitgebouwde verzorgingsstaat wonen.
Het is dus niet verwonderlijk dat de steun voor de verzorgingsstaat groot is. En dat mensen geen kleinere overheid willen, ook als dat gepaard zou gaan met lagere belastingen.
maandag 2 juni 2014
Hoe kan bandeloze hebzucht ontstaan? Over kapitalisme en moraal
Joop Böhm, de onvermoeibare bepleiter van het Onvoorwaardelijk Basis Inkomen, wees me op het mooie betoog Greed Is Good: A 300-Year History of a Dangerous Idea van John Paul Rollert in The Atlantic.
Rollert geeft daarin een bondig overzicht van het denken over de morele status van hebzucht. Lees het even, want het is zeer de moeite waard. Hij staat kort stil bij de aanvankelijke weerstand tegen de opkomende handel in de agrarische samenlevingen, omdat die het erg verleidelijk maakte om het domein van de morele gemeenschapsintuïties achter je te laten. En je in plaats daarvan door bandeloze hebzucht te laten leiden.
Door die opkomende commercie begon het historische proces van de fragmentatie van de gemeenschapsnetwerken die tot dan gezorgd hadden voor de sociale onderdrukking van de egoïstische zelfverrijking. En zo ontstonden de religieuze pogingen om de hebzucht aan banden te leggen. Rollert noemt Thomas van Aquino, die hebzucht tot de zeven doodzonden rekende.
Maar het "geleerde denken" is daarna vaak veel minder afwijzend tegenover hebzucht als sociaal motief. Men ontdekte dat die nieuwe sociale vorm, het marktmechanisme, ruimte laat voor veel meer egoïsme dan de oude vorm van de gemeenschap, zonder dat dat altijd strijdig hoeft te zijn met het algemeen belang.
Bernard de Mandeville vond zelfs, we hebben het nu over de achttiende eeuw, dat voor het vergroten van de maatschappelijke welvaart juist hebzucht noodzakelijk zou zijn. Weg dus met die morele gemeenschapsintuïties. Waartegenover Adam Smith juist weer betoogde dat die intuïties prijzenswaardig bleven. Ook al konden de onbedoelde gevolgen van hebzucht soms de maatschappij vooruit helpen, dan nog zou het voor de koopman zaak moeten zijn om zich in zijn gedrag morele beperkingen op te leggen.
Je zou kunnen zeggen dat dat idee van de noodzaak van morele beperkingen in het denken over het kapitalistische stelsel tot voor enkele decennia terug overheerste. Rollert noemt het werk van Berle en Means in de jaren 30 van de vorige eeuw en uiteraard dat van Keynes. Hij haalt Berle en Means aan (The Modern Corporation and Private Property, 1932), die betogen dat de grote ondernemingen rekening zouden moeten houden met een veelheid van belangen in de gemeenschap en dat ze hun inkomensstroom zouden moeten verdelen op basis van aan het publieke belang georiënteerde argumenten in plaats van op private inhaligheid. En van Keynes is het mooie citaat dat we, als de economische problemen zo rond 2030 zouden zijn opgelost(!), de werkelijke waarde van het najagen van geld zouden gaan zien als
Maar interessant is dat Rollert ook ingaat op de rol die de Agency theory (de principaal-agent theorie) in de economie en het managementdenken heeft gespeeld. In die benadering ontbreek elke notie van een mogelijk gemotiveerd zijn door een publiek belang. Een ieder in het economische (of politieke of bestuurlijke) proces wordt geacht uitsluitend door individueel eigenbelang gemotiveerd te zijn. Dat betekent dat gedrag alleen door een juiste toediening van financiële prikkels kan worden beïnvloed. In feite heeft die principaal-agent theorie de intellectuele of zelfs "wetenschappelijke" basis gelegd voor die zo populair geworden prestatiebeloning. En voor de bonuscultuur die we zo goed, te goed, hebben leren kennen. En daarmee ook voor de grote toename van inkomens- (en vermogens-)ongelijkheid, die nu gelukkig door Thomas Pikkety's Capital in the Twenty-First Century zoveel aandacht krijgt.
Dat brengt me er op dat ik vanochtend ook de studie Explaining Pay Disparities between Top Executives and Nonexecutive Employees: A Relative Bargaining Power Approach van Taekjin Shin onder ogen kreeg.
Shin analyseert hoe de grote toename van de inkomensverschillen tussen bestuurders en werknemers van Amerikaanse grote ondernemingen zich kon ontwikkelen. En hij komt tot de conclusie dat vooral de zwakker geworden rol van de vakbeweging verantwoordelijk was voor het geheel uit de pas gaan lopen van de inkomens van de bestuurders. Maar bovendien "hielp het" als die bestuurders een financiële achtergrond hadden en als ze niet uit het bedrijf zelf afkomstig waren. Als tegenkrachten ontbreken en als een vanuit de wereld van "geleerde" ideeën aangewakkerde cultuur van bandeloze hebzucht het bedrijfsleven overstroomt, ja, dan slaat de zelfverrijking om zich heen. Het blijft een fascinerend en verontrustend maatschappelijk proces.
Rollert geeft daarin een bondig overzicht van het denken over de morele status van hebzucht. Lees het even, want het is zeer de moeite waard. Hij staat kort stil bij de aanvankelijke weerstand tegen de opkomende handel in de agrarische samenlevingen, omdat die het erg verleidelijk maakte om het domein van de morele gemeenschapsintuïties achter je te laten. En je in plaats daarvan door bandeloze hebzucht te laten leiden.
Door die opkomende commercie begon het historische proces van de fragmentatie van de gemeenschapsnetwerken die tot dan gezorgd hadden voor de sociale onderdrukking van de egoïstische zelfverrijking. En zo ontstonden de religieuze pogingen om de hebzucht aan banden te leggen. Rollert noemt Thomas van Aquino, die hebzucht tot de zeven doodzonden rekende.
Maar het "geleerde denken" is daarna vaak veel minder afwijzend tegenover hebzucht als sociaal motief. Men ontdekte dat die nieuwe sociale vorm, het marktmechanisme, ruimte laat voor veel meer egoïsme dan de oude vorm van de gemeenschap, zonder dat dat altijd strijdig hoeft te zijn met het algemeen belang.
Bernard de Mandeville vond zelfs, we hebben het nu over de achttiende eeuw, dat voor het vergroten van de maatschappelijke welvaart juist hebzucht noodzakelijk zou zijn. Weg dus met die morele gemeenschapsintuïties. Waartegenover Adam Smith juist weer betoogde dat die intuïties prijzenswaardig bleven. Ook al konden de onbedoelde gevolgen van hebzucht soms de maatschappij vooruit helpen, dan nog zou het voor de koopman zaak moeten zijn om zich in zijn gedrag morele beperkingen op te leggen.
Je zou kunnen zeggen dat dat idee van de noodzaak van morele beperkingen in het denken over het kapitalistische stelsel tot voor enkele decennia terug overheerste. Rollert noemt het werk van Berle en Means in de jaren 30 van de vorige eeuw en uiteraard dat van Keynes. Hij haalt Berle en Means aan (The Modern Corporation and Private Property, 1932), die betogen dat de grote ondernemingen rekening zouden moeten houden met een veelheid van belangen in de gemeenschap en dat ze hun inkomensstroom zouden moeten verdelen op basis van aan het publieke belang georiënteerde argumenten in plaats van op private inhaligheid. En van Keynes is het mooie citaat dat we, als de economische problemen zo rond 2030 zouden zijn opgelost(!), de werkelijke waarde van het najagen van geld zouden gaan zien als
a somewhat disgusting morbidity, one of those semi-criminal, semi-pathological propensities which one hands over with a shudder to the specialists in mental disease.Maar zulk denken is in de loop van de tweede helft van de vorige eeuw naar de achtergrond verdwenen. Rollert noemt het werk van de romanschrijfster Ayn Rand (1905-1982), dat zo populair is geworden in de kringen van de Amerikaanse conservatieven. Zo zelfs dat de leiders van de Republikeinse partij hun economische inzichten daaraan rechtstreeks ontlenen. Volgens Rand zou het kapitalisme volledig in dienst moeten staan van de vrijheid om niet door anderen te worden belemmerd in het najagen van het eigen belang. Dat zou het enige morele imperatief moeten zijn van de huidige maatschappij.
Maar interessant is dat Rollert ook ingaat op de rol die de Agency theory (de principaal-agent theorie) in de economie en het managementdenken heeft gespeeld. In die benadering ontbreek elke notie van een mogelijk gemotiveerd zijn door een publiek belang. Een ieder in het economische (of politieke of bestuurlijke) proces wordt geacht uitsluitend door individueel eigenbelang gemotiveerd te zijn. Dat betekent dat gedrag alleen door een juiste toediening van financiële prikkels kan worden beïnvloed. In feite heeft die principaal-agent theorie de intellectuele of zelfs "wetenschappelijke" basis gelegd voor die zo populair geworden prestatiebeloning. En voor de bonuscultuur die we zo goed, te goed, hebben leren kennen. En daarmee ook voor de grote toename van inkomens- (en vermogens-)ongelijkheid, die nu gelukkig door Thomas Pikkety's Capital in the Twenty-First Century zoveel aandacht krijgt.
Dat brengt me er op dat ik vanochtend ook de studie Explaining Pay Disparities between Top Executives and Nonexecutive Employees: A Relative Bargaining Power Approach van Taekjin Shin onder ogen kreeg.
Shin analyseert hoe de grote toename van de inkomensverschillen tussen bestuurders en werknemers van Amerikaanse grote ondernemingen zich kon ontwikkelen. En hij komt tot de conclusie dat vooral de zwakker geworden rol van de vakbeweging verantwoordelijk was voor het geheel uit de pas gaan lopen van de inkomens van de bestuurders. Maar bovendien "hielp het" als die bestuurders een financiële achtergrond hadden en als ze niet uit het bedrijf zelf afkomstig waren. Als tegenkrachten ontbreken en als een vanuit de wereld van "geleerde" ideeën aangewakkerde cultuur van bandeloze hebzucht het bedrijfsleven overstroomt, ja, dan slaat de zelfverrijking om zich heen. Het blijft een fascinerend en verontrustend maatschappelijk proces.
Abonneren op:
Posts (Atom)