Mensen zijn morele wezens. Dat houdt in dat wij bij het opgroeien in een veilige sociale omgeving morele gemeenschapsintuïties aanleren. Die vertellen ons dat we anderen geen schade horen toe te brengen. En, bovenop die "morele bodem", dat we anderen voor zover mogelijk horen bij te staan als ze in nood verkeren en dat we rechtvaardige verhoudingen horen na te streven.
In het sociale en maatschappelijk verkeer proberen we die morele intuïties zo goed mogelijk na te leven en verwachten we dat ook van anderen. Omdat wij morele wezens zijn, is ons samenleven altijd een moreel project.
Wacht even, niet altijd. Sinds het eind van de achttiende eeuw ging de overtuiging postvatten dat er een historisch nieuw maatschappelijk domein ontstond, de markt, waarin mensen niet als morele wezens hoefden te handelen. Sterker, dat juist niet moesten doen. Karl Polanyi omschreef dat als de grote waterscheiding. Die overtuiging deed bovendien een moreel luchtledig vak economie ontstaan, dat tot vandaag de dag een grote invloed heeft uitgeoefend op het maatschappelijke en politieke denken. Wat er sinds die waterscheiding aan maatschappelijke morele vooruitgang geboekt werd (algemeen kiesrecht, sociale zekerheid, antidiscriminatie wetgeving, mensenrechten), werd maatschappelijk bevochten zonder dat het vak economie daar iets aan bijdroeg. Let wel, dat geldt voor het vak en het theoretische apparaat daarvan, niet voor allerlei economen als persoon.
Er is dus altijd een maatschappelijke tegenbeweging geweest en die is er nog steeds. Een van de vormen die die beweging heeft aangenomen, is die van het bepleiten van wetgeving op het gebied van maatschappelijk verantwoord ondernemen. Pleidooien die dus eigenlijk niets anders voorstaan dan het terugdraaien van die merkwaardige ontwikkeling aan het eind van de achttiende eeuw. En het terugdraaien van die grote invloed van het moreel luchtledige vak economie. Die morele bodem van het anderen geen schade toebrengen, die is met het mens zijn fundamenteel verbonden en er kan dus niet een maatschappelijk domein bestaan waar die niet zou gelden. Ook ondernemingen horen die morele bodem in acht te nemen.
Een en ander is actueel, omdat er een initiatief wetsvoorstel in discussie is van ChristenUnie, D'66, SP, PvdA en GroenLinks tot een Wet
Internationaal maatschappelijk verantwoord ondernemen.
Grote bedrijven, met meer dan 250 werknemers en een omzet
van meer dan 40 miljoen euro, worden volgens dat voorstel wettelijk verplicht maatschappelijk
verantwoord te ondernemen, ook in het buitenland.Ook op Europees niveau wordt aan zo'n voorstel gewerkt, maar dat zou een zwak compromis zijn. Het wetsvoorstel veroorzaakte onrust bij grote bedrijven en werkgeversorganisatie VNO-NCW. En bij regeringspartij VVD. We zullen zien hoe het afloopt.
In eerdere berichten zette ik de argumenten uiteen waarom het wettelijk voorschrijven van maatschappelijk verantwoord ondernemen een goed idee is. Anders gezegd, waarom het vanzelfsprekend zou moeten zijn dat ondernemingen zich net als iedereen moreel verantwoordelijk horen te gedragen. Dat daar expliciete wetgeving voor nodig is, ligt eraan dat in het verleden die weg van de morele luchtledigheid is ingeslagen.
In plaats van naar die eerdere berichten te verwijzen, neem ik ze hieronder in extenso op. Veel leesplezier.
Een wettelijke taakopdracht tot maatschappelijk verantwoord ondernemen - Over morele intuïties en het domein van de markt (15 september 2020)
Wat mogen we van ondernemingen verwachten? Natuurlijk dat ze zich net
als iedereen aan de wet houden. Maar er is naast de wet ook nog de
moraal. Dus het geheel van onze gemeenschapsintuïties,
die gaan over elkaar bijstaan, of in ieder geval elkaar geen schade
berokkenen, en over eerlijk delen. Dat zijn inderdaad intuïties, dus
geen vastomlijnde inzichten die voor alle omstandigheden in wetsteksten
vertaald kunnen worden. Vandaar dat we naast en boven en onder de wet
ook altijd nog de moraal hebben.
Daarom verwachten we van elkaar,
als "natuurlijke personen", niet alleen het volgen van de wet, maar ook
moreel gedrag. Een helpende hand toesteken als dat nodig is, eerlijk
delen, elkaars autonomie respecteren en loyaal zijn. En omdat het in dit
geval om inbedding in persoonlijke relaties gaat, creëren we dat morele
gedrag met elkaar. We verwachten het van elkaar en het voelt meestal
goed om aan die verwachtingen te voldoen. In die gevallen waarin we
verwachtingen beschamen, laten anderen ons weten dat ze teleurgesteld of
zelfs boos zijn. Wat ons weer herinnert aan het belang van moreel
gedrag in het sociale verkeer. Moreel gedrag is dus een uitkomst van een
sociaal proces, zoals ook pro-sociaal gedrag dat is.
Maar
ondernemingen, en dus hun directeuren, opereren meestal niet in dat web
van persoonlijke relaties. Ze zijn marktdeelnemers en hebben in die
hoedanigheid vooral vluchtige, onpersoonlijke en zelfs anonieme relaties
met anderen. Maar hun gedrag kan voor die anderen wel grote gevolgen
hebben.
Dat is een sociale omgeving die niet als vanzelf moreel
gedrag doet ontstaan. En hoewel mensen morele wezens zijn, zijn ze niet
onvoorwaardelijk moreel. Als moreel gedrag niet verwacht wordt, kun je
er dus niet van uitgaan dat anderen zich moreel gedragen. Er is dan dus
niet de sociale veiligheid die moreel gedrag uitlokt. Sterker, op de
markt concurreer je met elkaar.
Een sociale omgeving dus die
gemakkelijk dat andere patroon, dat van de statuscompetitie uitlokt. In
de aanvalsvariant, anderen de loef afsteken of te slim afzijn, of in de
verdedigingsvariant. En dan kan moreel gedrag geheel of gedeeltelijk
uit het zicht verdwijnen. Dat kan dus betekenen dat een en dezelfde
persoon zich binnen dat web van persoonlijke relaties als
vanzelfsprekend moreel gedraagt en als ondernemingsdirecteur morele
normen aan zijn laars lapt. Denk aan Bankiers zijn, als bankiers, oneerlijk - Dat wijst op een bankencultuur van bedrog.
Er
is dus naast dat domein van de persoonlijke relaties ook het domein van
de markt. Maar er is ook nog het domein van de democratische overheid,
van wat wij met zijn allen willen. Denk aan het OMOP-schema.
En wij met zijn allen kunnen via het democratische proces te kennen
geven wat wij van marktdeelnemers, van ondernemingen en
ondernemingsdirecteuren, verwachten.
Precies daarover gaan de
discussies over "maatschappelijk verantwoord ondernemen". Discussies die
niet toevallig de kop weer opsteken nu een periode van neoliberalisme
op zijn eind lijkt te lopen. Waarin het Friedman-adagium domineerde dat
ondernemingen niets anders behoren te doen dan het behartigen van de
belangen van de aandeelhouders. Natuurlijk met als restrictie dat ze
zich aan de wet dienen te houden. Maar afgezien daarvan zou het
speelveld vrij moeten zijn van morele verwachtingen. Dat speelveld zou
immers de wonderlijke eigenschap hebben dat het juist ook zonder
verwachtingen van moreel gedrag tot voor iedereen heilzame uitkomsten
zou leiden. U weet wel, de beroemde onzichtbare hand.
We zagen al
dat nog voor deze periode een aanvang nam, in 1965, Kenneth Boulding
zich in de discussie met Milton Friedman met argumenten tegen deze
opvatting keerde. Lees nog eens de reeks berichten die ik daaraan
wijdde, te beginnen met Wat mogen we van ondernemingen verwachten? En over Milton Friedman en Kenneth Boulding.
Nu we de gevolgen van dat Friedman-adagium hebben meegemaakt, gaan we
inzien dat we misschien beter naar Kenneth Boulding hadden moeten
luisteren.
In dat kader is het boeiend om te zien dat er nu weer,
geheel in de geest van Kenneth Boulding, gepleit wordt voor het
expliciet en wettelijk invoeren van morele verwachtingen voor het gedrag
van ondernemingen. Zie het pleidooi van 25 Nederlandse hoogleraren dat
verscheen in het blad Ondernemingsrecht: Naar een zorgplicht voor bestuurders encommissarissen tot verantwoorde deelname aan hetmaatschappelijk verkeer. Hier is de samenvatting:
De
liberalisering van de kapitaalmarkten heeft als neveneffect dat andere
productiefactoren verhoudingsgewijs aan belang hebben ingeboet. Het
denken in aandeelhouderswaarde is in de praktijk dominant geworden, ook
in de Nederlandse context. De norm van het vennootschapsbelang waarborgt
blijkens periodieke maatschappelijke erupties onvoldoende dat
vennootschappen zich daadwerkelijk verantwoordelijk gedragen in de
samenleving. Om die reden bepleiten 25 hoogleraren ondernemingsrecht de
introductie van responsible corporate citizenship in de wettelijke
taakopdracht van bestuurders en commissarissen. Bestuurders dienen
ervoor te zorgen dat de vennootschap aan het maatschappelijk verkeer
deelneemt als een verantwoordelijke vennootschap; commissarissen houden
hierop toezicht. Verder stellen zij voor in de wet op te nemen dat
vennootschappen een statutaire bestaansgrond (purpose of raison d’être)
kunnen formuleren. Daarmee leggen zij op vrijwillige basis hun
uiteindelijke doel en hun leidende beginselen vast. Over de
verantwoordelijkheid voor de impact van de vennootschap op menselijk,
sociaal en natuurlijk kapitaal kan expliciete verantwoording in de
jaarstukken worden voorgeschreven. Zo kan het vennootschapsrecht de
inbedding van ondernemingen in de samenleving versterken.
Ik
vind het een fraai en doordacht pleidooi, dat precies op het goede
moment komt. We hebben immers geleerd hoe dat moreel vrije speelveld van
de markt zich kan ontwikkelen. Lees Een land van kleine buffers van Dirk Bezemer.
En
merk op hoe wet en moraal zich in dit voorstel verhouden. De opdracht
tot "verantwoordelijk" handelen wordt in de wet opgenomen. Terwijl
tegelijk niet precies kan worden omschreven wat die verantwoordelijkheid
inhoudt:
Een verantwoordelijke vennootschap
draagt verantwoordelijkheid jegens haar werknemers, is
verantwoordelijk voor de gevolgen van haar handelen in
de gemeenschappen waarin zij opereert en voor de gevolgen van haar handelen voor milieu en klimaat. Het streven
naar winstgevende continuïteit op lange termijn moet ingebed zijn in deze brede verantwoordelijkheid.
De inhoud van de zorgplicht van het bestuur en de raad
van commissarissen voor een verantwoordelijke deelname van de vennootschap aan het maatschappelijk verkeer
moet mede aan de hand van de eisen van redelijkheid en
billijkheid in de concrete omstandigheden van het geval
worden bepaald.
In die laatste zin staat precies wat
nu eenmaal inherent is aan onze morele gemeenschapsintuïties. Ze sturen
ons gedrag, maar als intuïties, niet als voorschriften. Beoordelingen
"in de concrete omstandigheden van het geval" zijn dus onvermijdelijk.
Net zo als dat in het domein van de persoonlijke relaties het geval is.
Maar die onderliggende morele intuïties, die zijn bij iedereen aanwezig.
Ook, als het goed is, bij de bedrijfselite die nu zegt niets te voelen voor "wettelijk opgelegd 'goed gedrag'".
Nu, in 2021, komen we misschien tot de conclusie dat de maatschappij als geheel, inclusief de markt, toch een moreel project is (19 juli 2021)
Mensen zijn morele wezens, maar sinds eind achttiende eeuw kennen we
een vak economie dat het historisch nieuwe sociale domein van de markt
aanwijst als de bron van welvaart bij uitstek en als het domein waarop
die moraal niet van toepassing zou behoren te zijn. Als het domein dus
waarin het streven naar eigenbelang en competitie de grootst mogelijke
welvaart voort zouden brengen. Zie het bericht Wat de morele luchtledigheid van het vak economie zoal betekent - deel 1 en volg daarin de linken naar vorige en volgende berichten. Update. Of zie De pogingen om het economieonderwijs te hervormen zijn nog niet zo succesvol - En dus over de morele luchtledigheid van het vak, waar je die berichten achter elkaar kunt lezen.
Dat
vak economie en de door dat vak uitgedragen opvatting van de morele
luchtledigheid van het domein van de markt heeft zonder twijfel grote
invloed gehad. De gevolgen er van zijn er bijvoorbeeld aan af te lezen
dat de werkers in de marktsector zich minder pro-sociaal gedragen dan zij die in de publieke sector werkzaam zijn. En ze vallen op te maken uit het onderzoek dat liet zien dat bankiers zich in een laboratoriumsituatie oneerlijker gedragen als ze kort daarvoor aan hun werk zijn herinnerd. En uit het onderzoek waaruit bleek
dat bankiers meer rekening houden met het belang van hun klant als ze
kort daarvoor zijn herinnerd aan de inhoud van hun bankierseed.
Mensen
zijn voorwaardelijk moreel: we houden graag rekening met anderen, maar
daarbij helpt het wel als anderen dat ook doen en als het ook van ons
verwacht wordt. Als die voorwaarden afwezig zijn, dan vallen we terug op
dat andere gedragspatroon, dat van het eigenbelang van de
statuscompetitie.
Een andere aanwijzing voor die grote invloed
bestaat eruit dat het door studie in aanraking komen met dat
economische, moreel luchtledige, denken jongeren egoïstischer,
hebzuchtiger, minder eerlijk en competitiever maakt. Daarom vroeg ik me
al eens af of we niet beter af zouden zijn als minder jongeren economie zouden studeren.
Toch
was die invloed ook weer niet zo groot dat hij de opkomst van de het
iedereen telt mee van de democratie en van de naoorlogse
verzorgingsstaten kon voorkomen. Dat was een ontwikkeling van sterke
inperking van het werkingsgebied van de markt, waarbij het vak economie
geheel aan de zijlijn stond. De morele gemeenschapsintuïties van
iedereen telt me en van rechtvaardigheid lieten zich, tegen de verdrukking in, wel degelijk gelden.
Die
ontwikkeling was er een van het inperken en corrigeren van de werking
van de markt, waarin er nog niet getornd werd aan die economische
stelling van morele luchtledigheid. De idee van een moraalvrij sociaal
domein bleef nog intact. Het idee dat vooral door de grote man van het
neoliberalisme, Milton Friedman (1912 - 2006), werd verkondigd als de
eis dat ondernemingen niets anders behoorden te doen dan zoveel mogelijk
winst maken en de belangen van hun aandeelhouders behartigen. Verder
moesten ze zich natuurlijk aan de wet houden, maar vooral niet meer dan
dat. Voor morele overwegingen hoorde in hun besluitvorming geen plaats
te zijn. De markt zou dan wel zorgen dat alles goed kwam.
Dat
werd anders met de opkomst van de intellectuele en maatschappelijke
tegenbeweging van het "maatschappelijk verantwoord ondernemen", waarmee
de stelling van de morele luchtledigheid van de markt meer frontaal werd
aangevallen. Die beweging kent al een langere geschiedenis, maar wint
de laatste tijd weer aan invloed. Denk aan het bericht Wat mogen we van ondernemingen verwachten? En over Milton Friedman en Kenneth Boulding,
waarin het ging over verschillende pleidooien om van ondernemingen te
eisen dat hun gedrag niet alleen door juridische, maar ook door morele
overwegingen begrensd wordt. Een onderneming zou net zoals een persoon
rekening dienen te houden met negatieve gevolgen van zijn handelen voor
anderen en voor toekomstige generaties. Dat is de morele
gemeenschapsintuïtie van het iedereen telt mee, dus van het vermijden
van het anderen schade toebrengen. Van het moreel verantwoordelijk
handelen.
Die roep om ook van ondernemingen moreel
(maatschappelijk verantwoord) gedrag te eisen, wordt de laatste jaren
weer sterker. Niet verwonderlijk na wat we de laatste tientallen jaren
hebben meegemaakt aan wangedrag van ondernemingen. En niet verwonderlijk
nu we geconfronteerd worden met de rampzalige gevolgen van de
klimaatverandering.
Zo was er gisteren dit bericht in het Financieel Dagblad: Bedrijfsleven verzet zich tegen 'maatschappelijke zorgplicht'.
Er bestaat al wel een code voor goed ondernemingsbestuur, maar de
commissie die de toepassing van die code toetst, wil een bepaling
toevoegen dat bedrijven onder meer de milieu-effecten van hun beleid
moeten verantwoorden. Bedrijven zouden zich meer rekenschap moeten geven
van de maatschappelijke effecten van hun handelen. Het gaat dan niet
alleen om klimaat, maar ook om sociale vraagstukken zoals ongelijkheid,
diversiteit, werk- en inkomenszekerheid en inclusiviteit.
Dit is geheel in lijn met eerder het pleidooi van 25 Nederlandse hoogleraren dat verscheen in het blad Ondernemingsrecht: Naar een zorgplicht voor bestuurders en commissarissen tot verantwoorde deelname aan het maatschappelijk verkeer. Ik haalde vorig jaar dat pleidooi aan in het bericht Een wettelijke taakopdracht tot maatschappelijk verantwoord ondernemen - Over morele intuïties en het domein van de markt, met daarin dit citaat:
Een
verantwoordelijke vennootschap draagt verantwoordelijkheid jegens haar
werknemers, is verantwoordelijk voor de gevolgen van haar handelen in de
gemeenschappen waarin zij opereert en voor de gevolgen van haar
handelen voor milieu en klimaat. Het streven naar winstgevende
continuïteit op lange termijn moet ingebed zijn in deze brede
verantwoordelijkheid. De inhoud van de zorgplicht van het bestuur en de
raad van commissarissen voor een verantwoordelijke deelname van de
vennootschap aan het maatschappelijk verkeer moet mede aan de hand van
de eisen van redelijkheid en billijkheid in de concrete omstandigheden
van het geval worden bepaald.
In die laatste
zin komt ook precies tot uiting dat het bij die zorgplicht gaat over een
morele intuïtie en niet om een wettelijk voorschrift. Wat een morele
intuïtie inhoudt moet inderdaad altijd "aan de hand van de eisen van
redelijkheid en billijkheid in de concrete omstandigheden van het geval
worden bepaald". En door die zorgplicht in de wet vast te leggen, kan
dus uiteindelijk altijd de rechter daarover een oordeel vellen.
Als
deze ontwikkeling zich doorzet, en je zou zeggen, dat valt te
verwachten, dan is dus uiteindelijk de cirkel rond. Eind achttiende
eeuw, de tijd van
Polanyi"s waterscheiding,
ontstond dat idee van de morele luchtledigheid van het domein van de
markt. In de afgelopen twee eeuwen hebben we gezien tot welke
maatschappelijke problemen het serieus nemen van dat idee kan leiden.
Nu,
in 2021, komen we misschien tot de conclusie dat de maatschappij als
geheel, inclusief de markt, toch een moreel project is. Zoals Adam Smith
(1723 - 1790) en anderen voorafgaand aan die waterscheiding
verkondigden.
Het zou vanzelfsprekend moeten zijn dat ondernemingen zich niet alleen
aan de wet dienen te houden, maar daarbovenop ook moreel verantwoord
horen te handelen (10 september 2021)
Hans Stegeman schreef op 7 september in zijn column in het Financieel Dagblad
dat hij het verademend vindt dat de pensioenfondsen uit morele
overwegingen een eind maken aan hun beleggingen in fossiele energie. Hij
vindt dat baanbrekend. De fondsen hebben zich afgevraagd wat de invloed
is van deze beleggingen op de wereld waarin we ons pensioen willen
genieten. Welke samenleving willen we hebben? Een samenleving dus waarin
er voor beleggen in fossiele bedrijven geen plaats meer is.
Die
morele overwegingen betreffen de morele intuïtie van het iedereen telt
mee. Niet alleen iedereen die nu leeft, maar ook iedereen van de
volgende generaties. Denk aan de twee grote uitdagingen waarover ik het
had in Deel 3 van De mensheidsgeschiedenis in drie stappen,
die van de onderlinge verhoudingen, en dus de democratie, en die van
onze verhouding tot de aarde, en dus tot de volgende generaties.
Natuurlijk
past het betoog van Stegeman in een bredere beweging in de richting van
het doorbrekende inzicht dat de maatschappij misschien toch een moreel
project is. Een beweging dus die afscheid neemt van de morele
luchtledigheid van het vak economie, dat zo lang een zo grote invloed
heeft gehad op het maatschappelijke en politieke denken. Zie over die
morele luchtledigheid het bericht De pogingen om het economieonderwijs te hervormen zijn nog niet zo succesvol - En dus over de morele luchtledigheid van het vak.
De
beweging die dus ook inhoudt dat het vanzelfsprekend zou moeten zijn
dat ondernemingen zich niet alleen aan de wet dienen te houden, maar
daarbovenop ook moreel verantwoord horen te handelen. Natuurlijk
verwachten we van elkaar die morele verantwoordelijkheid in de
persoonlijke levenssfeer. En in die sfeer van de persoonlijke
verhoudingen lukt het ook vaak om dat moreel verantwoorde gedrag tot
stand te brengen.
Maar dat ligt anders bij ondernemingen. Die
opereren op de markt. En in dat domein heeft de gedachte postgevat,
aangewakkerd door het vak economie, dat daar alles draait, ja, behoort
te draaien, om winst en eigen belang. En dat morele overwegingen daar
niet thuis horen. Denk terug aan de discussie in 1965 tussen Milton Friedman en Kenneth Boulding.
Nu
denken we dus dat we beter naar Kenneth Boulding hadden moeten
luisteren, in plaats van naar Milton Friedman. En komen we tot de
conclusie dat het eigenlijk toch wel een goed idee is om van
ondernemingen maatschappelijk verantwoord, en dus moreel verantwoord,
gedrag te mogen vragen. Een zorgplicht dus, een wettelijke taakopdracht
tot verantwoord handelen. Met uiteindelijk een rechter die daarover in
concrete gevallen een oordeel velt.
Want Hans Stegeman staat
natuurlijk niet alleen. Denk aan het pleidooi van 25 Nederlandse
hoogleraren ondernemingsrecht van vorig jaar, waarover het ging in het
bericht Een wettelijke taakopdracht tot maatschappelijk verantwoord ondernemen - Over morele intuïties en het domein van de markt.
Want de menselijke maatschappij is een moreel project, waar het domein van de markt niet van is uitgezonderd.
Weg met dat idee van een markt die vrij is van morele verplichtingen en verantwoordelijkheden. (8 december 2022)
Mensen zijn morele wezens. Dat wil zeggen dat ze uitgerust zijn met
morele gemeenschapsintuïties die hen ertoe aanzetten om zich moreel te
gedragen, dus rekening te houden met de gevolgen van hun handelingen
voor anderen. Breng anderen geen schade toe, want iedereen hoort mee te
tellen in de persoonlijke afwegingen die jij maakt. Ook zetten die
gemeenschapsintuïties mensen ertoe om moreel gedrag van anderen te
verwachten en hen er op aan te spreken als die verwachtingen worden
beschaamd.
Een an ander betekent dat het menselijke sociale en
maatschappelijke leven een moreel project is. Een gezamenlijk project
dus om te voorkomen dat we met zijn allen in het inferieure statuscompetitie-evenwicht terechtkomen.
Dit
zijn eenvoudige en herkenbare inzichten die de mensheid altijd hebben
vergezeld. En in een ideale wereld zou dat morele project succesvol
zijn. De werkelijkheid is natuurlijk anders. Het statuscompetitiepatroon
kan zelfs de overhand krijgen, met grote ongelijkheid, onderdrukking,
vernedering en zelfs genocide tot gevolg. Hoewel dat kan gebeuren, en
gebeurd is, kan het rekenen op vrijwel unanieme morele afkeuring.
Maar
dat morele project schiet kan ook ook tekortschieten op een manier die,
althans aanvankelijk, op grote instemming kan rekenen. Dat is het geval
met de neoliberale omarming van het aandeelhoudersmodel van
ondernemingen. Volgens dat model zou al het handelen van ondernemingen
uitsluitend gericht moeten zijn op winstmaximalisatie ten behoeve van
de aandeelhouders. Zie het bericht Wat mogen we van ondernemingen verwachten? En over Milton Friedman en Kenneth Boulding.
Sinds Milton Friedman dat in 1970 bepleitte (The Social Responsibility of Business Is to Increase Its Profits),
heeft het een grote invloed gehad op het maatschappelijke en politieke
denken. Het domein van de markt werd zo uniek geacht dat het gevrijwaard
zou moeten zijn van enig idee van morele verplichtingen of
verantwoordelijkheden. Zolang ondernemingen maar binnen de grenzen van
de wet blijven, zou dat wonderbaarlijke marktmechanisme er voor zorgen
dat "alles goed komt". Dat de uitkomsten in economische zin optimaal
zouden zijn. Dus moesten overheden zich terugtrekken en moest er
gedereguleerd worden.
Nu, een halve eeuw later, komen we daarop
terug. Eenvoudig gezegd: het viel nogal tegen. De ongelijkheid nam toe,
de economische groei viel tegen, de arbeidsproductiviteit stagneerde, de
economie werd instabieler en vooral ook: de economische groei die er
was, ging ten koste van de natuur en van het klimaat. En van het sociale
leven, want de afname van bestaanszekerheid onder grote delen van de
bevolking wakkerde de statuscompetitie aan en op politiek vlak het
rechts-extremisme.
We komen tot het inzicht dat het helemaal geen
goed idee was om Milton Friedman (en Hayek en Buchanan) zo serieus te
nemen en dat we beter naar Kenneth Boulding hadden moeten luisteren. Dus
komt een al ouder idee weer terug in de belangstelling, dat van het
maatschappelijk verantwoord ondernemen. Zo zijn er de Preadviezen van de Vereniging voor Staathuishoudkunde, die er dit jaar helemaal aan gewijd zijn.
Jaap Winter pleit daarin voor een paradigmaverschuiving in het bedrijfsleven en het vennootschapsrecht: Zie De politieke en open vennootschap. (Winter was vorig jaar ook een van de 25 hoogleraren die Naar een zorgplicht voor bestuurders en commissarissen tot verantwoorde deelname aan het maatschappelijk verkeer
ondertekenden.) Hij betoogt dat de vennootschap deel behoort uit te
maken van "de polis", dus van de gemeenschap waarin samen beslissingen
worden genomen en waarin het niet alleen kan gaan over het eigen
belang.
Anders gezegd, waarin iedereen hoort mee te tellen. Nog
anders gezegd: weg met dat idee van een markt die vrij is van morele
verplichtingen en verantwoordelijkheden. Winter verwijst naar Europese
regelgeving die er aan zit te komen en noemt verschillende varianten
waarin die zorgplicht een rechtsvorm kan krijgen.
Die zorgplicht
kan natuurlijk nooit juridisch volledig worden omschreven. Dat is
kenmerkend voor morele verplichtingen. Maar het gaat erom de geldigheid
ervan vast te leggen. Zodat uiteindelijk de rechter een oordeel kan
vellen over concrete gevallen.