In de psalter, de bundel van honderdvijftig liederen in de Geschriften. komt een God naar voren
tot wie iedereen zich op momenten van existentiële nood kan wenden. Dit is een nieuwe God die we eerder in de Bijbel niet tegenkwamen.
We zijn aanbeland bij hoofdstuk 14 (De Psalmen: Mijn God!) van
Het Oerboek van de mens. De evolutie en de Bijbel van Carel van Schaik en Kai Michel. Zie het vorige bericht in deze reeks over de
God waar je maar beperkt blij van wordt.
Deze nieuwe God is de God van "De Heer is mijn herder", van:
Al gaat mijn weg door een donker dal, ik vrees geen gevaar, want u bent bij mij, uw stok en uw staf, zij geven mij moed.
Dit is, zeggen Van Schaik en Michel, een nieuw type God, "een tot wie niet alleen profeten en aartsvaders, maar alle mensen zich kunnen richten".
Sterker, er valt veel voor te zeggen om hier van een nieuw soort religie te spreken:
het soort religie dat bij de meeste mensen opkomt wanneer het over hun eigen geloof gaat. (...) voor veel christenen zijn de Psalmen het enige boek uit het Oude Testament dat voor hen betekenis heeft. 'De Heer is mijn licht, mijn behoud, wie zou ik vrezen? Bij de Heer is mijn leven veilig, voor wie zou ik bang zijn?' De Psalmen laten ons God zien als een 'levend U', bij wie de mens 'zijn hart uitstorten' kan.
De vraag is dan natuurlijk waar deze God vandaan komt. De oorsprong van de oude God, de gewelddadige en de wraakzuchtige, was er in gelegen dat mensen verklaringen zochten voor de grote rampspoeden die de eerste landbouwsamenlevingen teisterden. God moest daar de hand in hebben en wel om degenen te straffen die fout gehandeld hadden.
Het was een God die door epidemieën, binnenvallende legers en mislukte oogsten zijn ongenoegen kenbaar maakte. En de aartsvaders en de profeten kregen tot taak om uit te vinden wat mensen verkeerd hadden gedaan en wat anders moest. Dat maakte de God een collectieve God, een God die tot het volk sprak.
Maar kijk aan, de nieuwe God spreekt tot het individu dat smeekt om hulp:
Keer u tot mij en wees mij genadig, ik ben alleen en ellendig. Mijn hart is vol van angst, bevrijd mij uit mijn benauwenis.
Behoed mij en bevrijd mij, maak mij niet te schande, want ik schuil bij u.
Daarmee komt de nieuwe God niet voort uit een verklaringsbehoefte voor de grote rampen die het volk treffen, maar uit een individuele behoefte aan steun en bescherming en mededogen in tijden van individuele nood en crisissituaties.
Maar was dan die individuele behoefte groter geworden?
Van Schaik en Michel attenderen er nog eens op dat de mensheid een hypersociale soort is, die tot voor de landbouwrevolutie in groepen samenleefde op basis van samenwerken en delen. Anderen waren er als vanzelfsprekend en even vanzelfsprekend was dat je voor elkaar opkwam. Denk aan de
Paleo Sociale Omgeving. Alleen zijn bestond, maar dan uitsluitend als zelfgekozen tijdelijke afzondering. Eenzaamheid zal hoogst uitzonderlijk zijn geweest.
Met de overgang naar de landbouw veranderde die sociale structuur ingrijpend. De egalitaire op samenwerking gebaseerde groepen vielen uiteen. Doordat de onderlinge afhankelijkheid verbrokkelde en doordat er bezitsverhoudingen ontstonden en dus ongelijkheid en competitie om land, goederen, partners en status. Het eerstegeboorterecht maakte dat de meeste jonge mannen het maar zelf moesten uitzoeken.
Daar kwam bij, en daar leggen Van Schaik en Michel de nadruk op, dat de besmettelijke ziektes door het culturele beschermingssysteem van de oude, collectieve God, die natuurlijk ook nog bestond, als straf voor begane zonde werden gezien. De priesters hadden bedacht dat contact met zieken dus moest worden vermeden. En die quarantaine bleek inderdaad het gunstige gevolg te hebben dat de epidemie zich niet verder verspreidde.
Daar kwam een geheel nieuw sociaal verschijnsel uit voort: mensen die ziek werden en dus in nood kwamen te verkeren, werden
juist niet geholpen. De zieke
heeft een misstap begaan. Dan is troost niet op zijn plaats. Zijn ziekte maakt zijn zonde voor iedereen zichtbaar - en vormt een teken voor zijn medemensen dat ze hem moeten mijden om niet zelf bij God in ongenade te vallen.
Door verschillende oorzaken was verbondenheid met anderen niet meer vanzelfsprekend. Sociale afwijzing en eenzaamheid deden hun intrede. Er was "individualisering". Dat is weliswaar een hedendaagse term, maar wat er mee wordt aangeduid, begon al in de landbouwsamenlevingen.
Vandaar de groeiende behoefte aan een God waar je je mee verbonden kunt voelen. Een God die
functioneert als de ideale, want altijd bereik- en aanspreekbare stabiele contactpersoon die voorziet in de behoefte van de mens aan veiligheid en geborgenheid.
Daarmee zijn we bij een hybride God beland, een mix van de oude, bestraffende en wraakzuchtige, God en de nieuwe God bij wie je altijd terecht kunt en die zijn armen om je heen slaat.
Een innerlijk tegenstrijdige mix, zou je denken. Maar de vereniging van beide "functies" lijkt er de verklaring voor te zijn dat deze God zo populair werd. Hij was er niet alleen voor de samenleving, maar ook voor de individuele mens.