Het einde van 2015 nadert. En de crisis in Europa duurt voort, zonder uitzicht op verbetering, laat staan een oplossing. Ik bedoel natuurlijk de eurocrisis. Want als die was opgelost, dan had de vluchtelingeninstroom tot veel minder ophef geleid. We hebben in Europa een eurocrisis, niet een vluchtelingencrisis.
Neem vandaag of de komende dagen eens de tijd om je te laten bijpraten over de eurocrisis door Heiner Flassbeck. Als je hem nog niet kent, lees dan hier zijn biografie. En volg hem op flassbeck-economics.
De komende weken is er op dit blog wat minder activiteit.
Een blog over toepassingen van sociale wetenschap op persoonlijke en maatschappelijke vraagstukken op het gebied van de bevordering van welzijn/gezondheid en pro-sociaal gedrag/coöperatie.
woensdag 16 december 2015
zondag 13 december 2015
Zondagochtendmuziek - Mozart: Sinfonia concertante - Vilde Frang (viool), Nils Mönkemeyer (alt...
Door het concert van het Kwintet Eckardstein & Ferschtman in de Hertz-zaal van TivoliVredenburg vrijdagavond raakte ik eens te meer in de ban van de altviool. Die werd bespeeld door Nils Mönkemeyer, eerst in het pianotrio opus 114 van Brahms en na de pauze in het pianokwintet opus 14 van César Franck.
Nils Mönkemeyer is wel een fenomeen op de altviool. Hier soleert hij samen met violiste Vilde Frang in de Sinfonia Concertante van Mozart. Met het Kammerorchester Basel. De website van dat concert meldde daarover:
Nils Mönkemeyer is wel een fenomeen op de altviool. Hier soleert hij samen met violiste Vilde Frang in de Sinfonia Concertante van Mozart. Met het Kammerorchester Basel. De website van dat concert meldde daarover:
Mozart experimenteerde al een tijdje met muzikale vormen toen hij in 1779 het beste van twee werelden wist te combineren. Zijn Sinfonia concertante is één muzikaal verhaal, zoals een symfonie. Maar met hoofdrollen voor viool en altviool, vandaag respectievelijk Vilde Frang en Nils Mönkemeyer. De twee nemen om en om en soms tegelijkertijd het woord. Mozart zelf speelde altviool. De wat melancholieke klank van het instrument trok hem zeer in de periode na de dood van zijn moeder.
vrijdag 11 december 2015
Sociaal verantwoordelijkheidsgevoel van adolescenten neemt af bij het opgroeien
Als je niet een ieder-voor-zich maatschappij wilt, dan lijkt het nodig dat opgroeiende kinderen een sociaal/maatschappelijk verantwoordelijkheidsgevoel ontwikkelen. Maar volgens dit Amerikaanse onderzoek Developmental Change in Social Responsibility During Adolescence: An Ecological Perspective (betaalpoort) lijkt het met die ontwikkeling nogal tegen te vallen.
In het onderzoek werden ruim 4000 adolescenten van tussen 9 en 18 jaar oud verspreid over acht schooldistricten in twee staten ondervraagd. Daarvan konden er 838 gedurende drie jaar gevolgd worden, met in elk jaar een interview. Hun sociaal/maatschappelijke verantwoordelijkheidsgevoel werd vastgesteld met behulp van zes uitspraken waarvan de pubers moesten aangeven hoe eens of oneens ze er het er mee waren. Elke uitspraak begon met "Het is voor mij erg belangrijk ...", waarna volgde (in mijn vertaling):
Wat kan daarvan de oorzaak zijn? De onderzoekers gingen na of de aard van de sociale omgeving(en) waarin die adolescenten verkeren, van invloed is. Met het idee dat wat je in je eigen omgeving(en) meemaakt, je meer of minder aanzet tot het nemen van verantwoordelijkheid voor anderen. Als je anderen die verantwoordelijkheid ziet nemen, dan zul je dat zelf ook doen. En andersom.
Daarom werden de adolescenten ook ondervraagd over zaken als het sociale klimaat in het gezin, in hun buurt en op hun school en over of ze goede vrienden hadden die ze konden vertrouwen. Toen bleek inderdaad dat het sociaal/maatschappelijk verantwoordelijkheidsgevoel groter was bij een beter sociaal klimaat van gezin, school en buurt en bij het hebben van goede vrienden.
Maar bovendien bleek dat tegelijk met die afname van het sociaal/maatschappelijk verantwoordelijkheidsgevoel met het ouder worden ook dat sociale klimaat van gezin, school en buurt afnam, evenals het hebben van goede vrienden. (Dat sociale klimaat van de school werd onderscheiden in solidariteit tussen leerlingen en democratisch klimaat. Die solidariteit nam af en dat democratische klimaat bleef stabiel.)
Wat het precies is, wie zal het zeggen, maar er gebeuren dus dingen in die periode tussen 9 en 16 jaar die de sociale omgeving(en) van adolescenten negatief beïnvloeden. En die dus negatief uitwerken op hun sociaal/maatschappelijke verantwoordelijkheidsgevoel. De onderzoekers zeggen er dit over:
Maar denk er ook aan dat het sociale leven in deze levensfase begint te fragmenteren. Door de overgang naar de middelbare school, die meestal verder weg ligt, raken kinderen hun bindingen in en met de buurt kwijt. En ze gaan een andere sociale wereld in die vaak maar weinig verbindingen heeft met het eigen gezin. Omdat we al onze kinderen blootstellen aan deze uitdagingen, zijn we geneigd om de problemen te ontkennen. Of om ons er bij neer te leggen omdat "het nu eenmaal zo is".
We zouden ons er meer rekenschap van moeten geven dat wij met wat wij als institutionele vormgeving van het onderwijs bedacht hebben, de sociale behoeften van onze kinderen en adolescenten weinig serieus nemen. Denk bijvoorbeeld ook even aan Vriendschap? Of status? Waar het sociale leven van de adolescent om draait en De eenzaamheid van de adolescent - Nee, van de scholier!
Maar dit onderzoek wijst ons er dus ook op dat dit alles negatief uitwerkt op de ontwikkeling van sociaal/maatschappelijke verantwoordelijkheidsgevoelens. Waarmee we in feite de ieder-voor-zich samenleving bevorderen.
In het onderzoek werden ruim 4000 adolescenten van tussen 9 en 18 jaar oud verspreid over acht schooldistricten in twee staten ondervraagd. Daarvan konden er 838 gedurende drie jaar gevolgd worden, met in elk jaar een interview. Hun sociaal/maatschappelijke verantwoordelijkheidsgevoel werd vastgesteld met behulp van zes uitspraken waarvan de pubers moesten aangeven hoe eens of oneens ze er het er mee waren. Elke uitspraak begon met "Het is voor mij erg belangrijk ...", waarna volgde (in mijn vertaling):
om anderen te helpen die het minder goed hebben
om mensen in mijn buurt (community) te helpen
om mijn land te dienen
om een bijdrage te leveren aan de maatschappij
om andere leerlingen op school te helpen
om er aan bij te dragen dat nieuwe leerlingen zich welkom voelenJe ziet dat sociaal/maatschappelijk verantwoordelijkheidsgevoel en pro-sociaal gedrag naar inhoud sterk overlappen. Op een schaal van 1 tot 5 was de gemiddelde score in de eerste ondervraging 3,88. Niet zo slecht, denk je dan. Maar als je kijkt naar hoe die score zich met het opgroeien ontwikkelt, dan blijkt dat die tot het zestiende levensjaar afneemt en daarna stabiel blijft.
Wat kan daarvan de oorzaak zijn? De onderzoekers gingen na of de aard van de sociale omgeving(en) waarin die adolescenten verkeren, van invloed is. Met het idee dat wat je in je eigen omgeving(en) meemaakt, je meer of minder aanzet tot het nemen van verantwoordelijkheid voor anderen. Als je anderen die verantwoordelijkheid ziet nemen, dan zul je dat zelf ook doen. En andersom.
Daarom werden de adolescenten ook ondervraagd over zaken als het sociale klimaat in het gezin, in hun buurt en op hun school en over of ze goede vrienden hadden die ze konden vertrouwen. Toen bleek inderdaad dat het sociaal/maatschappelijk verantwoordelijkheidsgevoel groter was bij een beter sociaal klimaat van gezin, school en buurt en bij het hebben van goede vrienden.
Maar bovendien bleek dat tegelijk met die afname van het sociaal/maatschappelijk verantwoordelijkheidsgevoel met het ouder worden ook dat sociale klimaat van gezin, school en buurt afnam, evenals het hebben van goede vrienden. (Dat sociale klimaat van de school werd onderscheiden in solidariteit tussen leerlingen en democratisch klimaat. Die solidariteit nam af en dat democratische klimaat bleef stabiel.)
Wat het precies is, wie zal het zeggen, maar er gebeuren dus dingen in die periode tussen 9 en 16 jaar die de sociale omgeving(en) van adolescenten negatief beïnvloeden. En die dus negatief uitwerken op hun sociaal/maatschappelijke verantwoordelijkheidsgevoel. De onderzoekers zeggen er dit over:
our study suggests that during middle adolescence, there may be a void in the supportive environments adolescents need to thrive. Other studies have found similar evidence of declines in family and school climate during middle adolescence (e.g., Eccles et al., 1993; Shanahan et al., 2007; Wang & Dishion, 2012; Wray-Lake, Maggs, et al., 2012). Moreover, transitioning to high school may negatively affect functioning, as adolescents are likely to perceive less teacher support and more hostile and competitive school climates (Barber & Olsen, 2004; Newman et al., 2007; Otis, Grouzet, & Pelletier, 2005).Ze wijzen dus op die kunstmatige (leeftijdshomogene!) en competitieve sociale omgeving van de school. En daarmee dus ook op de sociale instabiliteit als gevolg van verandering van school. Wat de kans vergroot op het verliezen van vriendschappen.
Maar denk er ook aan dat het sociale leven in deze levensfase begint te fragmenteren. Door de overgang naar de middelbare school, die meestal verder weg ligt, raken kinderen hun bindingen in en met de buurt kwijt. En ze gaan een andere sociale wereld in die vaak maar weinig verbindingen heeft met het eigen gezin. Omdat we al onze kinderen blootstellen aan deze uitdagingen, zijn we geneigd om de problemen te ontkennen. Of om ons er bij neer te leggen omdat "het nu eenmaal zo is".
We zouden ons er meer rekenschap van moeten geven dat wij met wat wij als institutionele vormgeving van het onderwijs bedacht hebben, de sociale behoeften van onze kinderen en adolescenten weinig serieus nemen. Denk bijvoorbeeld ook even aan Vriendschap? Of status? Waar het sociale leven van de adolescent om draait en De eenzaamheid van de adolescent - Nee, van de scholier!
Maar dit onderzoek wijst ons er dus ook op dat dit alles negatief uitwerkt op de ontwikkeling van sociaal/maatschappelijke verantwoordelijkheidsgevoelens. Waarmee we in feite de ieder-voor-zich samenleving bevorderen.
woensdag 9 december 2015
Mensen gedijen in samenwerkingsverbanden, maar die zijn er te weinig - over de onvermijdelijkheid van de maakbare samenleving
Steeds meer onderzoek bevestigt wat we eigenlijk al wisten (en wat Darwin al wist): mensen zijn emotioneel en cognitief zo toegerust dat ze gemakkelijk met anderen samenwerken en in zulke verbanden goed gedijen. Eric Michael Johnson staat stil bij het vele onderzoek van Michael Tomassello en medewerkers naar de geneigdheid en het vermogen tot samenwerking bij jonge kinderen. Zo jong, dat je moet aannemen dat ze tot samenwerking en eerlijk delen zijn gepredisponeerd. Zie Survival of the Fairest. Why Corporate Culture Is out of Tune with Human Nature.
Tomassello maakt aannemelijk dat mensenkinderen, in tegenstelling tot chimpansees, al heel jong in staat zijn tot gedeelde intentionaliteit, het besef dat jij en de ander beide een bedoeling hebben, samen met het besef dat je dat van elkaar weet. Ook lijkt het dat kinderen interacties met gedeelde intentionaliteit uitlokken en opzoeken, kennelijk omdat ze het leuk vinden. Daarmee lijkt het de grondslag te vormen voor unieke menselijke trekken als instructie, taal en cultuur. Zie Shared intentionality van Tomassello en Carpenter. Ik stond eerder stil bij het werk van Tomassello in het bericht Michael Tomassello, kinderen, chimpansees en klauwaapjes. (In januari verschijnt van Tomassello een nieuw boek met de veelzeggende titel A natural history of human morality.)
Alles goed en wel, de vraag dringt zich natuurlijk op of wij in onze samenleving voor mensen wel genoeg de mogelijkheid creëren om ons vermogen tot en onze hang naar samenwerking uit te leven. Dat is een dringende vraag, omdat wij complex in elkaar zitten. We zijn er niet alleen op toegerust om samen te werken, nee, het vermogen tot statuscompetitie behoort daarnaast ook tot wat we overgeërfd hebben gekregen. We werken graag samen, maar als de mogelijkheden daartoe te weinig aanwezig zijn, dan gaat dat niet lukken.
Daardoor staan we onvermijdelijk voor de uitdaging om onze maatschappij, onze manier van samenleven, zelf en met elkaar vorm te geven. Die maakbare maatschappij is niet een linkse illusie, maar een onvermijdelijkheid. Als we die uitdaging niet aannemen en niet de samenwerkingsverbanden creëren waarin mensen gedijen, dan maken we daarmee in feite een maatschappij waarin statuscompetitie, wantrouwen en vijandigheid de boventoon voeren. De maatschappij maken, dat doen we so wie so.
Eric Michael Johnson, met wie ik dit bericht begon, spitst die uitdaging toe op hoe wij onze ondernemingen hebben georganiseerd. Want in de corporate culture is hiërarchie vanzelfsprekend. Als je werknemer wordt, ga je een positie in een hiërarchie innemen. Je hebt een functieomschrijving, moet richtlijnen opvolgen die van boven komen en moet opdrachten geven aan onder jou gestelden. Uiteraard is in veel organisaties ook samenwerking nodig, maar veel van de managementliteratuur gaat niet voor niets over het probleem hoe je samenwerking tot stand brengt ondanks dat je organisatie een hiërarchie is.
En de overheersende indruk is dat in de meeste bedrijven die noodzakelijke samenwerking onvoldoende tot stand komt. Het zou wel eens kunnen dat bedrijven die als coöperatie zijn georganiseerd een hogere arbeidsproductiviteit kennen. Is daar eigenlijk onderzoek naar gedaan, vroeg ik me af. En ja, dat is zo. Zie bijvoorbeeld hier, hier, hier en hier. (Gevonden door "worker cooperatives productivity") te googelen.) Daaruit kun je opmaken dat het weliswaar lastig is om te onderzoeken, maar dat er nogal wat voor te zeggen valt dat coöperaties een hogere productiviteit kennen.
Naast natuurlijk andere voordelen van coöperaties. Zie Lessen uit de Mondragón coöperaties (Tegenlicht), Is een coöperatieve economie een alternatief voor het kapitalisme? Nogmaals de Mondragon coöperaties en Mondragon Coöperatie zorgt niet alleen voor werkzekerheid, maar ook voor zekerheid dat er geld is.
Tomassello maakt aannemelijk dat mensenkinderen, in tegenstelling tot chimpansees, al heel jong in staat zijn tot gedeelde intentionaliteit, het besef dat jij en de ander beide een bedoeling hebben, samen met het besef dat je dat van elkaar weet. Ook lijkt het dat kinderen interacties met gedeelde intentionaliteit uitlokken en opzoeken, kennelijk omdat ze het leuk vinden. Daarmee lijkt het de grondslag te vormen voor unieke menselijke trekken als instructie, taal en cultuur. Zie Shared intentionality van Tomassello en Carpenter. Ik stond eerder stil bij het werk van Tomassello in het bericht Michael Tomassello, kinderen, chimpansees en klauwaapjes. (In januari verschijnt van Tomassello een nieuw boek met de veelzeggende titel A natural history of human morality.)
Alles goed en wel, de vraag dringt zich natuurlijk op of wij in onze samenleving voor mensen wel genoeg de mogelijkheid creëren om ons vermogen tot en onze hang naar samenwerking uit te leven. Dat is een dringende vraag, omdat wij complex in elkaar zitten. We zijn er niet alleen op toegerust om samen te werken, nee, het vermogen tot statuscompetitie behoort daarnaast ook tot wat we overgeërfd hebben gekregen. We werken graag samen, maar als de mogelijkheden daartoe te weinig aanwezig zijn, dan gaat dat niet lukken.
Daardoor staan we onvermijdelijk voor de uitdaging om onze maatschappij, onze manier van samenleven, zelf en met elkaar vorm te geven. Die maakbare maatschappij is niet een linkse illusie, maar een onvermijdelijkheid. Als we die uitdaging niet aannemen en niet de samenwerkingsverbanden creëren waarin mensen gedijen, dan maken we daarmee in feite een maatschappij waarin statuscompetitie, wantrouwen en vijandigheid de boventoon voeren. De maatschappij maken, dat doen we so wie so.
Eric Michael Johnson, met wie ik dit bericht begon, spitst die uitdaging toe op hoe wij onze ondernemingen hebben georganiseerd. Want in de corporate culture is hiërarchie vanzelfsprekend. Als je werknemer wordt, ga je een positie in een hiërarchie innemen. Je hebt een functieomschrijving, moet richtlijnen opvolgen die van boven komen en moet opdrachten geven aan onder jou gestelden. Uiteraard is in veel organisaties ook samenwerking nodig, maar veel van de managementliteratuur gaat niet voor niets over het probleem hoe je samenwerking tot stand brengt ondanks dat je organisatie een hiërarchie is.
En de overheersende indruk is dat in de meeste bedrijven die noodzakelijke samenwerking onvoldoende tot stand komt. Het zou wel eens kunnen dat bedrijven die als coöperatie zijn georganiseerd een hogere arbeidsproductiviteit kennen. Is daar eigenlijk onderzoek naar gedaan, vroeg ik me af. En ja, dat is zo. Zie bijvoorbeeld hier, hier, hier en hier. (Gevonden door "worker cooperatives productivity") te googelen.) Daaruit kun je opmaken dat het weliswaar lastig is om te onderzoeken, maar dat er nogal wat voor te zeggen valt dat coöperaties een hogere productiviteit kennen.
Naast natuurlijk andere voordelen van coöperaties. Zie Lessen uit de Mondragón coöperaties (Tegenlicht), Is een coöperatieve economie een alternatief voor het kapitalisme? Nogmaals de Mondragon coöperaties en Mondragon Coöperatie zorgt niet alleen voor werkzekerheid, maar ook voor zekerheid dat er geld is.
maandag 7 december 2015
Sociale agressie op televisie maakt adolescenten sociaal agressiever
Er is al veel bekend over de negatieve effecten van veel televisiekijken op gezondheid en gedrag. Zie hier mijn laatste bericht daarover: Televisiekijken is (ook) ongezond vanwege dat waar we naar kijken.
De nieuwe studie Effects of Viewing Relational Aggression on Television on Aggressive Behavior in Adolescents: A Three-Year Longitudinal Study (betaalpoort) voegt daaraan toe dat het veel naar programma's kijken met een hoge dichtheid van sociale agressie adolescenten in het werkelijke leven sociaal agressiever maakt. De onderzoekers volgden ruim 450 adolescenten drie jaar lang en konden laten zien dat de mate van blootstelling aan sociale agressie op televisie samenhangt met een verhoogde mate van sociale agressie in het werkelijke leven een jaar later. Het omgekeerde verband blijkt er niet te zijn: degenen die in het werkelijke leven sociaal agressiever zijn, gaan er niet toe over om meer sociaal agressieve televisieprogramma's te kijken.
Sociale agressie werd in het onderzoek omschreven als een vals en vaak verborgen soort agressie die de relaties of vriendschappen van anderen schaadt. Met als voorbeelden: roddelen, geruchten verspreiden, achterklap, relaties verstoren, anderen uitsluiten, vuile blikken, valse berichten sturen en iemands vrienden "stelen". Uiteraard valt pesten ook onder sociale agressie.
De onderzoekers ondervroegen adolescenten drie maal naar hun favoriete televisieprogramma's, steeds met een tussenpoos van een jaar. Beoordelaars deelden de programma's in naar hoeveel sociale agressie er in voor komt. Bovendien gaven de adolescenten aan hoe vaak ze zelf sociaal agressief waren. Het blijkt toen dat degenen die in een jaar veel keken naar programma's met veel sociale agressie in het volgende jaar zelf ook sociaal agressiever waren, ook als je rekening houdt met hun sociale agressie een jaar terug. Dat wijst op een oorzakelijke invloed van blootstelling aan sociale agressie op televisie.
De onderzoekers wijzen er op dat dit een ondersteuning is van het General Aggression Model, dat inhoudt dat het zien van agressie het gebruik er van aanvaardbaarder maakt. Dat komt weer overeen met de gedachte van de Dual-Mode theorie dat mensen kunnen "kiezen" uit statuscompetitiegedrag en gemeenschapsgedrag en dat ze zich daarbij laten leiden door hoeveel ze van deze gedragingen in hun omgeving waarnemen. En dat sociale agressie typisch statuscompetitiegedrag is, dat is wel duidelijk.
Die Dual-Mode theorie komt in verschillende berichten op dit blog ter sprake, maar wordt in dit bericht uitgelegd.
Ik bedacht me dat er vaak niet bij stilgestaan wordt dat er kennelijk in televisieprogramma's meer agressie (sociaal of fysiek) voorkomt dan mensen in hun eigen leven meemaken. Dat zou er aan kunnen liggen dat we alleen naar televisie kijken, of vooral blijven kijken, zo lang we door de inhoud ervan bezig gehouden worden. Als kijken ons niet genoeg fascineert, gaan we iets anders doen. Of schakelen we over naar een andere zender.
En het is nu eenmaal zo dat het zien van agressie veel mensen fascineert. Misschien alleen al omdat het opvallend is en de aandacht trekt. Dus helpt om de verveling en de alledaagsheid te doorbreken, die natuurlijk al gauw toeslaan zodra we op de bank gaan zitten.
En omdat alles om de kijkcijfers draait ("massa is kassa"), is er de programmamakers dus veel aan gelegen om genoeg agressie op het beeldscherm te brengen.
Hoe dit perverse mechanisme te doorbreken? Meer regulering van televisieprogramma's? Televisiezenders minder afhankelijk maken van kijkcijfers en dus van reclame inkomsten? Er valt nogal wat voor te zeggen om het televisiekijken minder aantrekkelijk te maken. Alles wijst er op dat we er nog altijd meer tijd aan besteden dan goed voor ons is.
Maar dat zal nog wel heel wat voeten in de aarde hebben. Voorlopig zouden we onze adolescenten er toe moeten zien te krijgen om minder op de bank te gaan zitten.
Tenslotte: het zou goed kunnen dat adolescenten tegenwoordig meer gamen dan televisiekijken. Zie voor gamen en agressie de berichten Gewelddadige videogames spelen verhoogt agressiviteit (nieuw onderzoek) en Niet het geweld, maar de competitie, in video games maakt adolescenten agressief.
De nieuwe studie Effects of Viewing Relational Aggression on Television on Aggressive Behavior in Adolescents: A Three-Year Longitudinal Study (betaalpoort) voegt daaraan toe dat het veel naar programma's kijken met een hoge dichtheid van sociale agressie adolescenten in het werkelijke leven sociaal agressiever maakt. De onderzoekers volgden ruim 450 adolescenten drie jaar lang en konden laten zien dat de mate van blootstelling aan sociale agressie op televisie samenhangt met een verhoogde mate van sociale agressie in het werkelijke leven een jaar later. Het omgekeerde verband blijkt er niet te zijn: degenen die in het werkelijke leven sociaal agressiever zijn, gaan er niet toe over om meer sociaal agressieve televisieprogramma's te kijken.
Sociale agressie werd in het onderzoek omschreven als een vals en vaak verborgen soort agressie die de relaties of vriendschappen van anderen schaadt. Met als voorbeelden: roddelen, geruchten verspreiden, achterklap, relaties verstoren, anderen uitsluiten, vuile blikken, valse berichten sturen en iemands vrienden "stelen". Uiteraard valt pesten ook onder sociale agressie.
De onderzoekers ondervroegen adolescenten drie maal naar hun favoriete televisieprogramma's, steeds met een tussenpoos van een jaar. Beoordelaars deelden de programma's in naar hoeveel sociale agressie er in voor komt. Bovendien gaven de adolescenten aan hoe vaak ze zelf sociaal agressief waren. Het blijkt toen dat degenen die in een jaar veel keken naar programma's met veel sociale agressie in het volgende jaar zelf ook sociaal agressiever waren, ook als je rekening houdt met hun sociale agressie een jaar terug. Dat wijst op een oorzakelijke invloed van blootstelling aan sociale agressie op televisie.
De onderzoekers wijzen er op dat dit een ondersteuning is van het General Aggression Model, dat inhoudt dat het zien van agressie het gebruik er van aanvaardbaarder maakt. Dat komt weer overeen met de gedachte van de Dual-Mode theorie dat mensen kunnen "kiezen" uit statuscompetitiegedrag en gemeenschapsgedrag en dat ze zich daarbij laten leiden door hoeveel ze van deze gedragingen in hun omgeving waarnemen. En dat sociale agressie typisch statuscompetitiegedrag is, dat is wel duidelijk.
Die Dual-Mode theorie komt in verschillende berichten op dit blog ter sprake, maar wordt in dit bericht uitgelegd.
Ik bedacht me dat er vaak niet bij stilgestaan wordt dat er kennelijk in televisieprogramma's meer agressie (sociaal of fysiek) voorkomt dan mensen in hun eigen leven meemaken. Dat zou er aan kunnen liggen dat we alleen naar televisie kijken, of vooral blijven kijken, zo lang we door de inhoud ervan bezig gehouden worden. Als kijken ons niet genoeg fascineert, gaan we iets anders doen. Of schakelen we over naar een andere zender.
En het is nu eenmaal zo dat het zien van agressie veel mensen fascineert. Misschien alleen al omdat het opvallend is en de aandacht trekt. Dus helpt om de verveling en de alledaagsheid te doorbreken, die natuurlijk al gauw toeslaan zodra we op de bank gaan zitten.
En omdat alles om de kijkcijfers draait ("massa is kassa"), is er de programmamakers dus veel aan gelegen om genoeg agressie op het beeldscherm te brengen.
Hoe dit perverse mechanisme te doorbreken? Meer regulering van televisieprogramma's? Televisiezenders minder afhankelijk maken van kijkcijfers en dus van reclame inkomsten? Er valt nogal wat voor te zeggen om het televisiekijken minder aantrekkelijk te maken. Alles wijst er op dat we er nog altijd meer tijd aan besteden dan goed voor ons is.
Maar dat zal nog wel heel wat voeten in de aarde hebben. Voorlopig zouden we onze adolescenten er toe moeten zien te krijgen om minder op de bank te gaan zitten.
Tenslotte: het zou goed kunnen dat adolescenten tegenwoordig meer gamen dan televisiekijken. Zie voor gamen en agressie de berichten Gewelddadige videogames spelen verhoogt agressiviteit (nieuw onderzoek) en Niet het geweld, maar de competitie, in video games maakt adolescenten agressief.
zondag 6 december 2015
Zondagochtendmuziek - Smetana 'Ma Vlast' - Jakub Hrusa, Seoul Philharmonic Orchestra
Olga de Kort was er bij. Bij het debuut van de Tsjechische dirigent Jakub Hrůša bij het Koninklijk Concertgebouworkest op 29 november. En ze is daar enthousiast over:
Dat maakt nieuwsgierig. En dan vind je zomaar deze uitvoering van Smetana's Ma Vlast met het Seoul Philharmonia Orchestra. Prachtig.
Debuts are not perhaps the most relaxing events with space for spontaneity and improvisation, but there are still happy exceptions when the audience actually has the feeling of being part of a spontaneous musical flow, born right there and then. The Czech conductor Jakub Hrůša, making his Royal Concertgebouw Orchestra debut, needed just a few bars from the opening of Smetana's Vltava to convince in his deep attachment to the music, whereby a demanding debut changed into a striking performance marked by freshness and fever.Lees hier verder: Jakub Hrůša's striking debut with the Royal Concertgebouw Orchestra.
Dat maakt nieuwsgierig. En dan vind je zomaar deze uitvoering van Smetana's Ma Vlast met het Seoul Philharmonia Orchestra. Prachtig.
vrijdag 4 december 2015
Adolescenten leren pro-sociaal gedrag door het te doen
Je zou denken dat pro-sociaal gedrag (hulpvaardigheid) wordt uitgelokt door het meeleven met anderen. En dat is ook zo. Degenen die zich gemakkelijker inleven in anderen en met hen meeleven (sympathie of empathische bezorgdheid) zijn ook meer geneigd om anderen te hulp te schieten.
Maar wat je misschien niet zou denken, dat pro-sociaal gedrag de empathische bezorgdheid vergroot, blijkt ook het geval te zijn. Onderzoekers volgden een groep adolescenten vijf jaar lang en ondervroegen hen jaarlijks over hun geneigdheid tot hulpvaardigheid en over hun empathische bezorgdheid. Zie de studie Longitudinal bidirectional relations between adolescents’ sympathy and prosocial behavior (betaalpoort).
Hulpvaardigheid werd gemeten met negen uitspraken als "I help people I don’t know, even if it’s not easy for me” en “I really enjoy doing small favors for people I do not know”. En empathische bezorgdheid met zeven uitspraken als “When I see someone being taken advantage of, I feel kind of protective towards them”.
Doordat die metingen vijf maal herhaald werden, met steeds ongeveer een jaar er tussen, konden de onderzoekers nagaan wat de invloed was van empathische bezorgdheid op het pro-sociale gedrag een jaar later. Maar ook konden ze checken of het misschien zo was dat pro-sociaal gedrag van invloed is op de mate van empathische bezorgdheid een jaar later. En dat laatste bleek het geval te zijn. Zie de figuur.
Je ziet de vijf meetmomenten afgebeeld, met daarbij de leeftijd van de adolescenten op dat moment. De kruislingse pijlen staan voor de (statistisch significante) verbanden tussen pro-sociaal gedrag (empathische bezorgdheid) in het ene jaar en empathische bezorgdheid (pro-sociaal gedrag) in het daaropvolgende jaar. Je ziet overigens wel dat het eerste verband (.09) zwakker is dan het tweede (.16).
Het is een interessant resultaat. Want het laat zien dat die empathische bezorgdheid niet een vaste persoonlijkheidseigenschap is. Als dat zo zou zijn, dan zou het dus nooit wat worden met dat pro-sociale gedrag van iemand die zich maar slecht in anderen kan inleven en met hen meeleven.
Nee, het blijkt dat pro-sociaal gedrag die empathische bezorgdheid doet toenemen. De onderzoekers interpreteren dat als een soort positieve feedback. De ervaring van anderen bijstaan en van het zien van de gevolgen er van vergroten je geneigdheid (en/of van je vermogen?) tot empathische bezorgdheid.
Pro-sociaal gedrag blijk je dus te kunnen leren door het te doen. Learning by doing.
Je vraagt je af of wij dat wel genoeg onder ogen zien. Als je kijkt naar hoe wij onze kinderen laten opgroeien. Geven we ze wel genoeg kansen om pro-sociaal gedrag te leren? Denk ook aan Meer agressie onder adolescenten door statuscompetitie tussen leeftijdsgenoten.
Maar wat je misschien niet zou denken, dat pro-sociaal gedrag de empathische bezorgdheid vergroot, blijkt ook het geval te zijn. Onderzoekers volgden een groep adolescenten vijf jaar lang en ondervroegen hen jaarlijks over hun geneigdheid tot hulpvaardigheid en over hun empathische bezorgdheid. Zie de studie Longitudinal bidirectional relations between adolescents’ sympathy and prosocial behavior (betaalpoort).
Hulpvaardigheid werd gemeten met negen uitspraken als "I help people I don’t know, even if it’s not easy for me” en “I really enjoy doing small favors for people I do not know”. En empathische bezorgdheid met zeven uitspraken als “When I see someone being taken advantage of, I feel kind of protective towards them”.
Doordat die metingen vijf maal herhaald werden, met steeds ongeveer een jaar er tussen, konden de onderzoekers nagaan wat de invloed was van empathische bezorgdheid op het pro-sociale gedrag een jaar later. Maar ook konden ze checken of het misschien zo was dat pro-sociaal gedrag van invloed is op de mate van empathische bezorgdheid een jaar later. En dat laatste bleek het geval te zijn. Zie de figuur.
Je ziet de vijf meetmomenten afgebeeld, met daarbij de leeftijd van de adolescenten op dat moment. De kruislingse pijlen staan voor de (statistisch significante) verbanden tussen pro-sociaal gedrag (empathische bezorgdheid) in het ene jaar en empathische bezorgdheid (pro-sociaal gedrag) in het daaropvolgende jaar. Je ziet overigens wel dat het eerste verband (.09) zwakker is dan het tweede (.16).
Het is een interessant resultaat. Want het laat zien dat die empathische bezorgdheid niet een vaste persoonlijkheidseigenschap is. Als dat zo zou zijn, dan zou het dus nooit wat worden met dat pro-sociale gedrag van iemand die zich maar slecht in anderen kan inleven en met hen meeleven.
Nee, het blijkt dat pro-sociaal gedrag die empathische bezorgdheid doet toenemen. De onderzoekers interpreteren dat als een soort positieve feedback. De ervaring van anderen bijstaan en van het zien van de gevolgen er van vergroten je geneigdheid (en/of van je vermogen?) tot empathische bezorgdheid.
Pro-sociaal gedrag blijk je dus te kunnen leren door het te doen. Learning by doing.
Je vraagt je af of wij dat wel genoeg onder ogen zien. Als je kijkt naar hoe wij onze kinderen laten opgroeien. Geven we ze wel genoeg kansen om pro-sociaal gedrag te leren? Denk ook aan Meer agressie onder adolescenten door statuscompetitie tussen leeftijdsgenoten.
dinsdag 1 december 2015
Meer agressie onder adolescenten door statuscompetitie tussen leeftijdsgenoten
Dat onze kinderen en adolescenten vooral onder leeftijdsgenoten opgroeien, zijn we normaal gaan vinden. Maar het is historisch gezien uitzonderlijk.Zo begint mijn nieuwe blog op Sociaalweb.nl. Lees hier verder: Meer agressie onder adolescenten door statuscompetitie tussen leeftijdsgenoten.
Abonneren op:
Posts (Atom)