vrijdag 26 mei 2023

Het SCP analyseert de verdeling van het maatschappelijk onbehagen. Maar nog belangrijker is de omvang ervan. En over Herman Tjeenk Willink

In het rapport Somber over de samenleving? Een studie naar verschillen in maatschappelijk onbehagen in Nederland van het Sociaal en Cultureel Planbureau kom je in het inleidende hoofdstuk dit plaatje tegen.

Je ziet dat sinds 2008, toen deze vraag voor het eerst gesteld werd, gemiddeld tegen de 60 procent van de Nederlanders van oordeel is dat het in het algemeen met ons land de verkeerde kant op gaat. 

Je zou denken dat het in een democratie op den duur niet goed kan gaan als een ruime meerderheid van de burgers langdurig vindt dat het met het land niet de goede kant opgaat. Want de democratie is er voor bedoeld om de morele gemeenschapsintuïtie van het iedereen-telt-mee vorm te geven. En als die bedoeling zou worden verwerkelijkt, dan zou je verwachten dat een ruime meerderheid vindt dat het de goede kant op gaat. Als dat over vele jaren heen niet het geval is, dan is er reden om je zorgen te maken over het voortbestaan van de democratie.

Als burgers vinden dat het de verkeerde kant op gaat, dan zou dat er aan kunnen liggen dat ze ontevreden zijn over het beleid dat de overheid voert. Dat kunnen ze natuurlijk laten merken bij verkiezingen. Maar dat heeft maar beperkt resultaat, want sinds 2012 komt, volgens het CBS.  het percentage dat vertrouwen heeft in de Tweede Kamer slechts één jaar net boven de 50 procent, met een gemiddelde van 39,2 procent. Als de democratie goed zou werken, dan kan dat eigenlijk niet.

Je zou verwachten dat deze zorgwekkende cijfers voor het Sociaal en Cultureel Planbureau aanleiding zou zijn om zich te verdiepen in de oorzaken ervan. Wat kan er aan de hand zijn dat het overheidsbeleid zo langdurig een ruime meerderheid van de burgers teleurstelt? Dat die ruime meerderheid de volksvertegenwoordiging niet vertrouwt? Dat lijken belangrijke en urgente vragen.

Maar in dit rapport gaat het SCP juist daar niet op in. Dat plaatje in het inleidende hoofdstuk laat niet een alarmbel afgaan. Nee, de vraag naar hoe het "maatschappelijk onbehagen" over de bevolking verdeeld is, staat verder centraal. Verdeeld naar "ideologisch profiel", naar "individuele hulpbronnen en percepties van de eigen positie" en naar "geografische verschillen". Waarbij dat maatschappelijke onbehagen breder wordt opgevat dan alleen dat "het de verkeerde kant opgaat".

Natuurlijk is al die informatie over de verdeling van dat onbehagen interessant en belangwekkend. Maar tegelijk krijg je toch het vervelende gevoel dat je door al die bomen niet meer zo goed het bos ziet: de verontrustend grote omvang ervan. 

Stel dat het SCP zich over het bos had gebogen. En op zoek was gegaan naar mogelijke verklaringen voor de langdurig grote omvang van het onbehagen. Dan was daar vast en zeker een betoog uitgekomen dat Nederlandse politici, zoals politici in veel andere landen, al bijna een halve eeuw in de ban zijn van de neoliberale marktvuistregel. De vuistregel (ideologie) dat niet de overheid, maar de markt, de bron is van maatschappelijke welvaart. En dat de overheid dus niet veel goeds kan doen. 

En in die vuistregel staat niet het iedereen-telt-mee voorop, maar integendeel het ieder-voor-zich. Met een mistroostig mensbeeld waarin mensen moeten worden geprikkeld om zich in te spannen en waarin dus het bestaan onzeker dient te zijn. Waarin burgers als potentiële profiteurs altijd gewantrouwd dienen te worden. Waarin het sociale vangnet vooral niet te genereus mag zijn. Waarin iedereen vooral moet leren om voor zichzelf op te komen.  En als dat niet zo goed lukt, mensen dat vooral zichzelf moeten aanrekenen. En waarin politici dus met de nodige afstandelijkheid de rol van de overheid dienen in te vullen. Waarin burgers vooral de boodschap moeten krijgen dat ze niet teveel van de overheid moeten verwachten. Ieder voor zich.

Kortom, het SCP had dan een rapport geschreven dat in grote lijnen overeenkomt met wat Herman Tjeenk Willink al jaren betoogt en nog eens verwoordde in het Buitenhof-interview van zondag 21 mei. Bij hem gaat het ook over die marktvuistregel, maar dan als het "gemeenschappelijke ijkpunt van economische groei via de private sector als criterium voor succesvol overheidsbeleid". "Dat blijkt niet te werken op de lange duur. En dus hebben we een ander gemeenschappelijk ijkpunt nodig." 

Het ijkpunt van de democratische rechtsorde, dus van het iedereen-telt-mee. En daar kan niet de markt, maar alleen de democratische overheid invulling aan geven. Met een "inhoudelijke deskundigheid", "die we hebben laten wegvloeien. En waarom? Omdat we dachten dat we die kunnen inhuren. Dat is een misverstand." "Met alle waardering voor consultants, maar hun specialiteit is niet de kennis van democratie en recht en eisen die democratie en recht stellen aan het functioneren van de overheid."

Kijk vooral naar dat interview als je dat nog niet gedaan hebt, waarin het ook nog even over "moreel leiderschap" gaat. Omdat zulks natuurlijk ontbreekt als die marktvuistregel voorop staat.

Tenslotte, als je toch even naar de informatie kijkt van het CPB over die verdeling van het maatschappelijk onbehagen, zegt die dan iets over het tekortschieten van het iedereen-telt-mee van de democratische rechtsorde?

Jazeker, niet iedereen telt mee. Want:

We zien meer maatschappelijk onbehagen bij mensen met minder economische hulpbronnen,
kleinere sociale netwerken, minder communicatievaardigheden (digitale vaardigheden en

beheersing van de Engelse taal) en minder cultureel elitaire voorkeuren en gedragingen.

Ook mensen met een slechtere ervaren gezondheid, mensen die alleen basisonderwijs of vmbo
hebben afgerond, mensen met minder ervaren inclusie in de samenleving en mensen met een lagere zelfplaatsing op de maatschappelijke ladder hebben meer maatschappelijk onbehagen. 

dinsdag 23 mei 2023

Empirische onderbouwing van Dual Mode - theorie is het probleem niet. Nu nog het besef van sociologen dat hun vak dat realistische normatieve kader nodig heeft

In het kader van de empirische onderbouwing van de Dual-Mode theorie is de studie Egalitarianism: psychological and socio-ecological foundations van belang. Die verscheen al in 2020, maar had ik niet eerder opgemerkt. Ga terug naar Een sociologie die ertoe doet: een realistisch normatief kader voor sociale hervormingen, eveneens uit 2020, waar ik die theorie in drie stellingen samenvat en een overzicht geef van het onderzoek dat die stellingen ondersteunt. 

Die niet eerder opgemerkte studie geeft een overzicht van onderzoek dat de eerste twee stellingen ondersteunt. Het gaat dus om:

Stelling 1. In hun sociale gedrag (d.i. gedrag ten opzichte van anderen) zijn er twee aan elkaar tegengestelde gedragspatronen waartoe mensen in staat zijn: het gemeenschapspatroon en het statuscompetitiepatroon.

Stelling 2. Mensen worden bij het aanleren en uitvoeren van deze gedragspatronen sterk beïnvloed door de mate waarin ze met het ene dan wel het andere gedragspatroon in hun sociale omgeving in aanraking komen.

Wat de aanwijzingen voor Stelling 1 betreft, is er een kernpassage in het artikel die ik maar even overneem, met tussen haakjes mijn aanvullingen):

Representations and even motives concerning the principles of equality (gemeenschapspatroon) and hierarchy (statuscompetitiepatroon) emerge early in infancy, suggesting they form part of the set of innate social-cognitive mechanisms with which all humans are endowed. Preverbal infants appear egalitarian, predicting and preferring that outcomes be distributed equally in the absence of other information [5,6, 7, 8,9], and approaching equal over unequal distributors [7,8]. If one agent has previously dominated another, however, they expect third parties will distribute most resources to the more dominant agent [10] (see also Ref. [11]). Infants also use the formidability cues of body, coalition size, and previous win–lose history to predict who will dominate whom in zero-sum conflict [12, 13, 14], and those who prevail because others defer to them motivate selective affiliation behavior [15]. Although in principle egalitarian expectations need not imply altruistic sharing of personal, valuable resources (cf. [1]), systematic individual differences that functionally link the two seem to emerge in infancy: A significant majority of the infants who expect equal resource distributions also share their preferred toy with an unfamiliar experimenter, whereas most infants who expect unequal distributions keep their preferred toy to themselves [9,16,17]. Importantly, this link between egalitarianism and altruism is already parochial in nature, with children’s desire to ensure equal outcomes being limited to ingroup members, once group identity is made salient [18] (see also Ref. [19]).
 
Merk op dat het principe van gelijkheid zowel de voorkeur voor een gelijke verdeling inhoudt als de bereidheid om iets van jezelf op te offeren ten behoeve van anderen (altruïsme). Dat komt overeen met het iedereen-telt-mee als de morele intuïtie die de kern vormt van het gemeenschapspatroon. 
 
En merk op dat kinderen ook al vroeg het statuscompetitiepatroon (dominantie) herkennen. 
 
Wat de laatste zin van het citaat betreft: essentieel is hier de laatste bijzin: "once group identity is made salient". Die houdt in dat de neiging tot het bevoordelen van de eigen groep (parochialisme) optreedt als de onderzoekers heel duidelijk een keuze aanbieden tussen iemand van de eigen groep en iemand van een andere groep. Zie voor aanwijzingen dat gemeenschapsgedrag universalistisch is, en dus juist niet parochialistisch: Achter "Eigen volk eerst" gaat 'Ik eerst" schuil en natuurlijk ook het al genoemde Een sociologie die ertoe doet: een realistisch normatief kader voor sociale hervormingen

Veel aanwijzingen dus voor Stelling 1: het onderzoek laat zien dat kinderen al heel vroeg met de bril van het gemeenschapspatroon en met de bril van het statuscompetitiepatroon naar de sociale wereld kijken en zich door de ene dan wel de andere bril in hun gedrag laten leiden.

En dat brengt ons op Stelling 2. Want de auteurs verwijzen naar onderzoek dat laat zien dat de neiging tot gedrag volgens het statuscompetitiepatroon wordt aangewakkerd als er al een statushiërarchie bestaat en de persoon een hoge statuspositie inneemt en als de eigen status of identiteit bedreigd wordt. Dat is precies wat Stelling 2 voorspelt: in een sociale omgeving met meer statuscompetitiegedrag gedragen mensen zich meer volgens het statuscompetitiepatroon. En onderzoek waarin landen worden vergeleken, wijst erop dat mensen zich in landen met minder ongelijkheid en minder bestaansonzekerheid (hogere welvaart, meer democratie, minder conflicten, minder discriminatie) meer volgens het gemeenschapspatroon gedragen. Anders gezegd, als mensen in een land leven met meer gemeenschapsgedrag dan reageren ze daarop met meer eigen gemeenschapsgedrag.
 
Kortom, er is een veelheid van aanwijzingen voor die eerste twee stellingen van de Dual Mode- theorie. Zie weer Een sociologie die ertoe doet: een realistisch normatief kader voor sociale hervormingen voor aanwijzingen voor Stelling 3. 

Anders gezegd, de empirische onderbouwing is het probleem niet. Nu nog het besef bij sociologen dat hun vak voor verdere bloei en ontwikkeling dat realistische normatieve kader van de Dual Mode - theorie nodig heeft.

zondag 21 mei 2023

Zondagochtendmuziek - Gubaidulina: Dialog: Ich und Du (3. Violinkonzert) ∙ hr-Sinfonieorchester ∙ Baiba Skride ∙ Altinoglu...

Een van de afleveringen van Toonmeesters van Reinbert de Leeuw en Cherry Duyns (uit 1994, zo lang al weer geleden?) was gewijd aan de Russische componiste Sofia Goebaidulina (1931). Zij verhuisde in 1992 naar een dorpje in Duitsland. Volgens Wikipedia zei ze daarover in in een interview in de NRC:

"Het kwam te laat, ik was al zestig, maar voor mij was dat het geluk. Ik had twintig jaar in de stilte van een dorp gekregen!" [Haar ogen beginnen te stralen.] "De natuur is de enige plek waar ik werkelijk leef. Dat is mijn echte leven, in de natuur, in de stilte." 

En volgens Guido van Oorschot in een interview met haar in de Volkskrant neemt ze nooit de telefoon op. Wie haar wil bereiken doet dat via de post.

Haar muziek is uiterst intens, intrigerend en spannend. Die aflevering over haar kun je hier bekijken

Haar werk wordt gelukkig regelmatig uitgevoerd. Zoals hier in de Alte Oper Frankfurt op 10 december 2021 haar Derde Vioolconcert (Dialog: Ich und Du) door het hr-Sinfonieorchester met Baiba Skride als solist en dirigent Alain Altinoglu.

dinsdag 16 mei 2023

Er was een land waarin witte mannen zich onveilig voelden

Er was een land waarin witte mannen zich onveilig voelden. Dat kwam doordat de maatschappij diverser werd, waardoor ze zich een minderheid gingen voelen. Ze zagen andere groepen als een gevaar, omdat die verantwoordelijk zouden zijn voor de toename van criminaliteit. Ook zouden die andere groepen de democratie misbruiken doordat ze met hun meerderheid wetten konden laten aannemen die voor hen gunstig uitpakten en waaraan de "hardwerkende" witte mannen met hun belasting aan moesten meebetalen. Ook gingen die andere groepen er economisch op vooruit, althans sommigen ervan. Een van hen schopte het zelfs tot president. Terwijl die witte mannen het economisch moeilijk hadden, althans velen van hen.

In dat land gebeurden toen twee dingen. De allerrijksten, ook vaak witte mannen, kregen ook moeite met de democratie, omdat ze vreesden dat de getalsmatige meerderheid van de armen, althans van de niet-rijken, overwegend leden van die andere groepen, hen met belastingverhogingen hun rijkdom zouden gaan afpakken. Dus gingen ze ertoe over om die zich toch al onveilig voelende witte mannen te mobiliseren. Ze schoven, met grote sommen geld, populistische politici naar voren die het bij die witte mannen goed deden. Politici die erop uit waren om wetten aan te nemen die het de leden van die andere groepen moeilijker maakten om hun stem uit te brengen. En die de kiesdistricten zo probeerden in te delen dat de stemmen van die andere groepen minder meetelden. En omdat die witte mannen zich zo onveilig voelden, gingen die politici allerlei conservatieve maatregelen bepleitten, die zicht boden op een terugkeer naar het veilige, traditionele verleden. Maatregelen zoals het verbieden van abortus, terugdraaien van gelijke rechten voor minderheden, verbieden van medische zorg aan transgenders en verbieden van lesmateriaal in het onderwijs dat kritisch was op de geschiedenis van het land. Ook gebruikten die rijke witte mannen hun geld om de berichtgeving in het land in voor hen gunstige zin te beïnvloeden. Berichtgeving waarin het dus met de waarheid niet zo nauw hoefde te worden genomen.

En daarbovenop maakten die rijke witte mannen en de door hen naar voren geschoven politici, ook meestal wit en rijk, zich sterk voor het zoveel mogelijk terugdringen van de wettelijke regulering van wapenbezit. Ze realiseerden zich dat ze baat hadden bij de onveiligheidsgevoelens van de witte mannen. Dat moest dan ook wel betekenen dat die witte mannen onbeperkt toegang moesten hebben tot wapens. Niet dat die witte mannen zich daardoor veiliger gingen voelen, want hoe meer wapens in het land, hoe groter de onveiligheid. Maar daar ging het ook niet om. Het ging er om hen te mobiliseren en aan zich te binden. Bovendien kon aan die wapenproductie veel verdiend worden. Al die wapens maakten het land inderdaad onveiliger. Er waren om de haverklap schietpartijen, meestal door jonge, witte mannen, die zich zo tekortgedaan voelden dat ze in blinde haat om zich heen gingen schieten, vaak als inleiding tot het beëindigen van hun eigen leven. Al die mass shootings leidden steeds tot pleidooien om het wapenbezit aan banden te leggen, maar die rijke witte mannen waren daar tegen.

Afijn, dit alles slaat natuurlijk op de Verenigde Staten. Het land waarin het je vergissen dodelijk kan zijn. De Washington Post meldde gisteren (Why do Americans want guns? It comes down to one word.) dat er in de afgelopen week vier Amerikanen werden neergeschoten doordat ze zich vergist hadden. Ralph Yari, een zwarte tiener in Kansas City, Mo., werd neergeschoten door een 84-jarige witte man nadat hij bij een verkeerd adres had aangebeld om zijn jongere broertjes/zusjes op te halen. Een 65-jarige man in Upstate, New York, schoot een 20-jarige vrouw neer die per ongeluk de verkeerde oprit opreed. En twee cheerleaders in Texas werden neergeschoten toen ze na een oefening in een verkeerde auto probeerden in te stappen. 

Het is niet een sprookje, maar de bittere werkelijkheid. Die ons een zicht geeft op hoe een maatschappij zich kan bewegen in de richting van het statuscompetitie-evenwicht.

maandag 15 mei 2023

Over het belang van de aanwezigheid van de "morele persoon", die bestand is tegen de situaties en omgevingen die uitlokken tot statuscompetitief gedrag

We zouden allemaal beter af zijn met gemeenschapsgedrag, maar allerlei situaties en omgevingen waarin we terechtkomen zetten ons aan tot statuscompetitiegedrag. En we kennen al die aanwijzingen dat statuscompetitiegedrag niet goed voor ons is, dat wil zeggen, hoogstens "goed" als bescherming tegen het statuscompetitiegedrag van anderen. 

Veel van die situaties en omgevingen zijn te lokaliseren in arbeidsorganisaties, in sociologisch jargon: formele organisaties. Die worden erdoor gekenmerkt dat er een hiërarchie van posities bestaat, met ongelijkheid in bevoegdheden, macht, privileges en financiële opbrengsten. Bovendien is er vaak een zo groot verloop in het personeelsbestand dat de onderlinge relaties maar beperkt persoonlijk en vertrouwd kunnen worden. Die hiërarchie en de beperkte vertrouwdheid maken dat statuscompetitie en statushiërarchie altijd op de loer liggen of zelfs manifest zijn. In de vorm van onderlinge strijd om betere posities en in de vorm van overheersing (ook wel "grensoverschrijdend gedrag" genoemd) enerzijds en onderwerping anderzijds. 

We kennen de gevolgen in de vorm van de werkgerelateerde psychische en fysieke gezondheidsklachten, die blijken samen te hangen met te hoge werkdruk en te weinig autonomie. Hoewel het hebben van betaald werk goed is voor mensen, is de activiteit van het betaalde werk de minst gewaardeerde bezigheid. Zie Door meer autonomie op het werk hoger welzijn, De economische kosten van burn-out lijken aanzienlijk. En de autonomie in het werk neemt juist alleen maar af en Een baan met meer autonomie geeft minder kans op burn-out - Dat pleit voor minder hiërarchie op het werk.

Daarnaast lokt de externe omgeving van arbeidsorganisaties, waar immers met andere bedrijven moet worden geconcurreerd, statuscompetitief gedrag uit, waarin het vaak met morele grenzen niet zo nauw wordt genomen. Als toezicht ontbreekt, ontstaan er mogelijkheden voor zelfverrijking en fraude ten koste van anderen, die nogal eens benut worden.

Er is kortom veel voor te zeggen om dat statuscompetitiegedrag in en aan de top van organisaties en terug te dringen. Maar hoe doe je dat? 

Het meest voor de hand liggend, maar ook het meest ingrijpend, is om organisaties minder hiërarchisch te maken. Dus bevoegdheden meer te spreiden en privileges en inkomensverschillen te verkleinen. Ervaringen met coöperatieve organisaties wijzen uit dat zulks heel wel mogelijk is en grote voordelen oplevert. Zie Opmars van de coöperaties. Een stille revolutie? - Nancy Folbre. Denk ook aan de zelfsturende teams van Buurtzorg Nederland.

Minder ingrijpend, en waarschijnlijk daardoor "populairder", is te proberen om werknemers ertoe te bewegen om die bestaande verleidingen tot statuscompetitiegedrag te weerstaan en hen integendeel aan te zetten tot gemeenschapsgedrag. Dit gebeurt door in bedrijfskunde- en managementopleidingen vakken op te nemen die ingaan op "de ethiek van bedrijf en organisatie". 

Dat zulks gebeurt, wijst er al op dat er bij opleiders een besef bestaat van het probleem. Het besef dat hun studenten zoals de meeste mensen weliswaar zijn toegerust met de morele gemeenschapsintuïties, maar dat ze na hun studie terechtkomen in die situaties en omgevingen die ertoe uitnodigen om die morele noties te vergeten.

Hoe kun je zo'n vak over ethiek en moraal het beste gestalte geven? Daarover gaat de nieuwe studie Developing Moral Muscle in a Literature-based Business Ethics Course. Die is interessant omdat de onderzoekers zich er rekenschap van geven dat het inderdaad gaat om morele intuïties, dat wil zeggen om intrinsiek vage noties, die dus niet uitputtend omschreven kunnen worden en zich niet lenen voor de in opleidingen gebruikelijke "kennisoverdracht". We weten immers dat kinderen die morele gemeenschapsintuïties aan leren door op te groeien in een morele gemeenschapsomgeving. Te vergelijken met het aanleren van de eerste taal door op te groeien in een taalomgeving. Denk aan mijn berichten over de mythe van de opvoedbaarheid, de mythe die eruit bestaat dat kinderen hun morele intuïties leren doordat ouders hen "opvoeden". Zie Judith Rich Harris overleden. Ze dwong ons om anders en beter te kijken naar de rol van ouders in het opgroeien van kinderen

Natuurlijk hebben studenten bedrijfskunde die morele intuïties als het goed is al verworven bij het opgroeien. De vraag is dan hoe je hen er op voorbereidt dat ze na hun studie terechtkomen in die situaties en omgevingen waarin het "toepassen" ervan niet altijd of vaak niet eenvoudig is en voor de hand ligt. En waarin de neiging tot statuscompetitie op de loer ligt. 

De onderzoekers bepleiten een zogenaamde narratieve benadering. Ze lieten studenten wekelijks een geselecteerde tekst uit de wereldliteratuur lezen waarin personen geconfronteerd worden met een moreel dilemma. Het ging om dertien teksten uit o.a. Antigone van Sophocles, Things Fall Apart van Chinua Achebe, The Remains of the Day van Kazuo Ishigoru, A Man for All Seasons van Robert Bolt en The Prince van Niccolò Machiavelli. Ze beschrijven dan hoe studenten in het lezen en onderling bespreken van de teksten hun "morele spier" versterkten, dat wil zeggen dat hun "morele bewustzijn", hun motivatie voor een dagelijkse morele praktijk en hun wens tot morele karaktervorming ontwikkeld werden.

Die metafoor van de morele spier is heel toepasselijk. Net zo als je je spieren versterkt door ze te gebruiken, ontwikkel je je tot een "morele persoon" door de cumulatie van al je morele beslissingen en de reflectie daarover.

En precies in die situaties en omgevingen waarin de donkere kant van de menselijke sociale natuur, die van de neiging tot statuscompetitie, gemakkelijk de kop opsteekt, is het belangrijk dat er een morele persoon aanwezig is die daartegen bestand is.

Interessant artikel. Dat veel meer te bieden heeft dan de ultrakorte samenvatting die ik er hier van geef.

zondag 14 mei 2023

Zondagochtendmuziek - Chœur de Paris - Les sept paroles du Christ - César Franck

César Franck (1822 - 1890) werd geboren in Luik, maar vertrok als dertienjarige met het gezin naar Parijs, waar hij leerling werd van Anton Reicha. Hij werd Fransman en speelde een belangrijke rol in het Parijse muziekleven. We kennen hem natuurlijk vooral van de prachtige en enige symfonie die hij componeerde. 

Dit indrukwekkende Les sept paroles du Christ en croix was tijdens zijn leven onbekend en werd pas in 1955 ontdekt, toen de Universiteit van Luik van een particulier het handschrift in handen kreeg. 

Deze uitvoering is van eind vorig jaar door Les Muses Galantes, het Chœur de Paris en het Chœur de la Trinité onder leiding van Till Aly met solisten. Vanuit de Eglise Saint-Roch in Parijs.

dinsdag 9 mei 2023

Een real life experiment dat geen ethische commissie zou goedkeuren: geef het wapenbezit vrij. Over wapens en statuscompetitie in de Verenigde Staten

Stel je zou een real life sociaalwetenschappelijk experiment willen en kunnen doen. In vrijwel alle landen is het wapenbezit streng gereguleerd. Je kiest één land uit, stel de verenigde Staten, waarin het wapenbezit wordt vrijgelaten. Iedereen mag een wapen aanschaffen en altijd bij zich dragen. Wat zou er dan in dat land gebeuren in vergelijking met alle andere landen? 

Er van uitgaande dat

  •  mensen niet alleen tot gemeenschapsgedrag, maar ook tot statuscompetitiegedrag in staat zijn en dat statuscompetitiegedrag kan uitmonden in het gebruik van geweld
  •  statuscompetitiegedrag in de aanvangstoestand in alle landen evenveel voorkomt,

zou je verwachten dat alleen in de Verenigde Staten het wapenbezit en het aantal doden door wapengeweld zullen toenemen. En bovendien zou je verwachten dat door die toename van wapenbezit in de V.S. onveiligheidsgevoelens worden aangewakkerd, waardoor meer mensen een statuscompetitief wereldbeeld gaan aanhangen, zich meer statuscompetitief gaan gedragen en meer overgaan tot wapenbezit. Wat zou betekenen dat er een zichzelf versterkend proces optreedt: er is niet een eenmalige, maar een doorgaande, toename van wapenbezit, wapengeweld en aantal doden door wapengeweld.

Ook zou je verwachten dat het wapenbezit zich het eerst zal verspreiden onder die Amerikanen waarvan bekend is dat ze zich toch al onveilig voelen en die een statuscompetitief wereldbeeld aanhangen. Dat zou gaan om vooral witte mannen en aanhangers van de Republikeinse partij, omdat die zich in hun status bedreigd voelen in een diverser wordende maatschappij, waarin minderheden met succes gelijke rechten opeisen.

Uiteraard zou geen enkele ethische commissie zo'n real life experiment goedkeuren. Maar dat hoeft ook niet, want we zien het zich voor onze ogen voltrekken. 

Als je kijkt naar beschikbare data, dan blijkt die eerste verwachting niet uit te komen. Althans voor wat betreft de periode 1972 - 2022. Volgens deze pagina van de Statista Research Department schommelt het aandeel van de Amerikaanse huishoudens met tenminste één wapen gedurende deze periode tussen de 37 en 47 procent, zonder dat er een trend zichtbaar is. 

Die cijfers zijn gebaseerd op onderzoek door middel van surveys, waarin steekproeven van Amerikanen werden ondervraagd. Je zou denken dat er ook cijfers moeten zijn over wapenverkopen. Dat klopt, wapenverkopers zijn verplicht hun verkopen en hun klanten te administreren. Maar het is de federale overheid wettelijk niet toegestaan om die cijfers centraal te verzamelen en te publiceren. Het zou kunnen dat verkoopcijfers een ander beeld laten zien. Zie Maintaining Records of Gun Sales

Volgens dit bericht van van juni 2017 van het Pew Research Center zeggen 48 procent van de witte mannen dat ze een wapen bezitten, tegenover 24 procent van zowel de witte vrouwen als de niet-witte mannen en 16 procent van de niet-witte vrouwen. 

Ook zien we het verwachte verschil naar politieke voorkeur. Van de Amerikanen met een voorkeur voor de Republikeinse partij bezit 44 procent tenminste één wapen, tegenover slechts 20 procent van hen met een voorkeur voor de Democratische partij. 

En dat het wapenbezit iets te maken heeft met onveiligheidsgevoelens, en dus met een statuscompetitief wereldbeeld, blijkt eruit dat 67 procent van de wapenbezitters zeggen dat "bescherming" een belangrijke reden is. Andere redenen zijn: voor de jacht (38 procent), voor de sport (30 procent), als een verzamelobject (13 procent) en beroepsmatig (8 procent).

Heeft dat wapenbezit ook reële gevolgen, in de zin van meer slachtoffers van wapengebruik? Jazeker, volgens de pagina What the data says about gun deaths in the U.S. van het Pew Rsearch Center overleden er in 2016 op elke 100.000 Amerikanen 10,6 door wapengeweld. Vele malem meer dan in vergelijkbare landen: Canada ((2.1 per 100,000), Australië (1.0), Frankrijk (2.7), Duitsland (0.9) en Spanje (0.6). 

En er is natuurlijk het fenomeen van de "massa schietpartijen", volgens de definitie van de FBI "one or more individuals actively engaged in killing or attempting to kill people in a populated area". Die namen sinds 2000 in de Verenigde Staten sterk toe: van 3 in 2000 naar 61 in 2021. 

Het Gun Violence Archive registreert schietpartijen met minimaal vier slachtoffers die zijn neergeschoten, gedood of verwond. Volgens die definitie waren er dit jaar tot 9 mei al 208 van zulke gebeurtenissen. Vorig jaar waren het er 647.  

Denk tenslotte ook even terug aan dit bericht uit 2017: Bij meer bestaansonzekerheid meer schietpartijen op scholen in de V.S. Daaruit dit citaat (bedenk dat bestaansonzekerheid de statuscompetitie aanwakkert):

Er is nu nieuw onderzoek dat een bijzonder licht werpt op de vervelende gevolgen van bestaansonzekerheid in de levensfase van de overgang van onderwijs naar de arbeidsmarkt. De studie Economic insecurity and the rise in gun violence at US schools wijst namelijk op een verband tussen economische onzekerheid en schietpartijen op scholen (school shootings) in de Verenigde Staten.

De onderzoekers stelden voor de periode 1990 - 2013 een dataset samen van zulke schietpartijen en kunnen laten zien dat er een statistisch significant verband bestaat tussen toenames van schietpartijen en toenames van economische onzekerheid. Bij die onzekerheid gaat het om landelijke en regionale gegevens over werkloosheid, gedwongen verkopen van woningen en consumentenvertrouwen. Door de onderzoekers samengevat:

In the last 25 years, there have been two periods of elevated gun violence at schools in the United States and the timing of these periods significantly correlates with increased economic insecurity. With the unemployment rate as an indicator, this effect persists at the national, regional and city levels of geographic aggregation. Further, we find that this effect is measurable across several economic indicators, which underscores the robustness of our findings.
Het is voorstelbaar dat een toename van bestaansonzekerheid juist in de levensfase van de overgang van school naar arbeidsmarkt ernstige gevolgen kan hebben. Het is een levensfase waarin het er op aankomt of je zult slagen of niet. Als de kans op slagen kleiner wordt, zal dat over de hele linie leiden tot meer frustratie, minder zelfvertrouwen en zorgen over de toekomst. Gevoelens die allerlei gevolgen zullen hebben, maar kennelijk dus ook bij sommigen het overgaan tot zulke vreselijke gewelddaden.

zondag 7 mei 2023

Zondagochtendmuziek - Lepo Sumera - Symphony No 2. Olari Elts, ERSO

Gisteravond begon Amsterdam Sinfonietta met het Nederlands Kamerkoor en dirigente Martina Batičin in de Grote Zaal van TivoliVredenburg in Utrecht een tournee door Nederland met een boeiend programma onder de titel Spiegel im Spiegel. Werken van de Baltische componisten Pärt, Tormis, Vasks en Sumera werden gecombineerd met werken van Thomas Tallis en Ralph Vaughan Williams. Dat alles in een prachtige enscenering.

Muziek van de Est Veljo Tormis (1930 - 2017) en van de Let Lepo Sumera (1950 - 2000) was mij tot gisteren onbekend. Het is intense maar toegankelijke muziek die je niet onberoerd laat. De Grote Zaal gisteravond was bijna vol en het publiek reageerde enthousiast.

Ik zocht wat op YouTube en kwam deze uitvoering tegen van de Tweede Symfonie van Lepo Sumera door het Estonian National Symphony Orchestra onder leiding van Olari Elts.

  


vrijdag 5 mei 2023

Een sociaalwetenschappelijk zicht op hoe Nederlanders reageerden op de Duitse Bezetting - 1 t/m 11

Hier de nieuwe editie van mijn wekelijkse LinkedIn-Nieuwsbrief.

 Als je sociale wetenschap beoefent, dan is het onvermijdelijk, ja, zelfs wenselijk, dat je sociaalwetenschappelijke inzichten en je eigen persoonlijke ervaringen en geschiedenis met elkaar in verband brengt.

Wat die persoonlijke geschiedenis betreft, denk ik in deze tijd van het jaar vaak terug aan wat misschien mijn vroegste herinnering is. Een herinnering aan een gebeurtenis aan het eind van mijn tweede levensjaar, ik werd geboren op 3 juni 1943, die enkele weken voor de Bevrijding van de Duitse Bezetting plaats vond. Die had er mee te maken dat mijn vader (Hendrik de Vos, 1907 - 1998) bij het Verzet betrokken was geraakt en dat er een deel van de in december 1944 door de Engelsen ten behoeve van het Verzet gedropte wapens bij ons in de bijkeuken verborgen lag. Over hoe die daar waarschijnlijk terecht kwamen schreef ik op Toegepaste Sociale Wetenschap een reeks berichten die begon op 4 mei 2021 met Het is vandaag 4 mei. Over een vroege herinnering en de wapens bij ons in de bijkeuken.

Als je opgroeit ben je geneigd om alles wat je aantreft als "normaal' te beschouwen. Je hebt immers nog geen vergelijkingsmateriaal. Dat betekent dat je pas veel later, bij het ouder worden, oog krijgt voor hoe die vroege ervaringen je denken en je kijk op de wereld hebben beïnvloed. Die vroege ervaringen slaan ook op de jaren na de Bevrijding, toen ik de toen heersende sfeer in me opnam. Er waren vreselijke dingen gebeurd, maar dat was nu achter de rug en we zouden er met zijn allen voor zorgen dat zoiets nooit meer zou kunnen gebeuren. Er waren lessen geleerd. Er zijn kwade krachten, maar die kunnen door het goede worden overwonnen en onderdrukt. En dat zal ook gebeuren.

Met die instelling ging ik in 1965 in Groningen sociologie studeren. Ik had een bepaald beeld van het vak, namelijk dat het zou bijdragen aan een "goede" maatschappij, die tegemoetkomt aan de behoeften van mensen. Bij mijn afscheid van de vakgroep Sociologie in 2010 sprak ik daarover: Om mens en menselijkheid - Over sociologie. Maar ik kwam in een heel ander vak terecht, waarin ik natuurlijk, wederom bij gebrek aan vergelijkingsmateriaal, flink werd meegezogen. Pas gaandeweg en heel veel later ontstond er de ruimte om weer terug te keren naar die gedachte van een goede maatschappij. En dus naar een sociologie die ertoe doet, die inzichten verschaft in de krachten van het goede en de krachten van het kwade. Ik schreef daarover in 2020 in Een sociologie die ertoe doet: een realistisch normatief kader voor sociale hervormingen.

Diezelfde ruimte was er ook om weer stil te staan bij die vroege ervaringen. En dus bij de vraag of die vreselijke dingen die er gebeurd waren, ook inderdaad nooit meer zouden gebeuren. Wat zou daar sociaalwetenschappelijk over kunnen worden gezegd? Dus ging ik het onderzoek volgen naar hoe het rechts-extremistische, statuscompetitieve wereldbeeld (het kwaad) weer opnieuw de kop kon opsteken. Zie een van de vorige edities van deze Nieuwsbrief: De AIVD waarschuwt voor de gevaren van rechts-extremisme. Maar waardoor is dat rechts-extremisme toch zo toegenomen?

En ik ging me afvragen onder welke voorwaarden de goede krachten, die van het gemeenschapspatroon, sterk genoeg zijn om zich tegen dat rechts-extremisme te weer te stellen. Wat doet een bevolking als rechts-extremisten de de democratie omver willen werpen en de macht proberen te grijpen en overal vijanden zien die onderdrukt of zelfs "geëlimineerd" moeten worden? Of als die rechts-extremisten een ander land binnenvallen en aan zich willen onderwerpen?

Dat zijn heel algemene vragen, maar ik dacht in het bijzonder aan het heel specifieke geval van hoe de Nederlandse bevolking reageerde op de Duitse bezetting, de onderdrukking en de Jodenvervolging. Daarover begon ik op 16 augustus vorig jaar een reeks berichten, op zoek naar een antwoord. Dat heb ik nog niet gevonden en misschien vindt ik dat nooit. Maar lees hieronder het resultaat tot nu toe. Een long read, met de nodige aanpassingen, weglatingen en toevoegingen.

Een sociaalwetenschappelijk zicht op hoe Nederlanders reageerden op de Duitse Bezetting - 1

Het algemene beeld van de Bezetting is dat er zich in ons land een verzetsbeweging ontwikkelde, maar hoe groot was die? Bij het NIOD kom je de schatting tegen van 45.000 personen die in georganiseerd verband verzet pleegden. Dat getal tref je ook aan bij Shirley Haasnoot en Bas Kromhout (10 grote Nederlandse verzetshelden), die eraan toevoegen dat die door honderdduizenden anderen gesteund en geholpen werden. Dat verzet riskant was, blijkt er uit dat er aan het eind van de oorlog van die 45.000 nog zo'n 35.000 in leven waren. Tijdens de oorlogsjaren werden zo'n 20.000 mensen wegens verzetsdaden opgepakt. Er bestaat ook een schatting dat zo'n vijf procent van de bevolking (van 9 miljoen) actief was in het verzet, waartegenover er ook zo'n vijf procent actief meewerkten, collaboreerden, met de Duitsers. De rest "was niet ‘fout’ maar steunde ook geen verzet of vervolgden en ging zo goed en zo kwaad als dat ging door met het dagelijkse leven."

De bezetting door de Duitsers was een overname van het gezag van een soevereine staat en dus een geval van onderdrukking en overheersing van de bevolking van die staat. Hij kwam voort uit het extreem statuscompetitieve wereldbeeld van het Hitler-bewind, waarin Duitsland door oorlog andere landen aan zich diende te onderwerpen, omdat vermeende vijanden, het "internationale Jodendom" voorop, dienden te worden geëlimineerd. Eenzelfde wereldbeeld zien we nu, in 2022, weer om zich heen grijpen, met allerlei idiote samenzweringstheorieën, maar dat terzijde.

Even afgezien van die vijf procent die met de Duitsers collaboreerden, en die de bezetting dus niet als overheersing en onderdrukking ervoeren, welke reacties konden er sociaalwetenschappelijk gezien van Nederlanders worden verwacht? Heel algemeen geformuleerd, vallen er drie reactiemogelijkheden op bedreigingen te onderscheiden, die van het vechten of vluchten (beide mobilisatie met angst) en die van de immobilisatie en terugtrekking (immobilisatie met angst). Denk aan de polyvagaaltheorie van Stephen W. Porges, die helder wordt beschreven door Stanley Rosenberg in in De nervus vagus als bron van herstel. Zie ook hoofdstuk 2 (Body-Brain Connections) van The Body Keeps the Score van Bessel van der Kolk (Nederlandse vertaling: Traumasporen).

Weer heel algemeen geformuleerd, konden Nederlanders er dus na de Duitse inval en gedurende de bezetting voor "kiezen" om te vechten, dus actief verzet te plegen, te vluchten, zoals naar Engeland, zoals velen in mei 1940 deden of dat probeerden, of zich terug te trekken. Er waren er ook honderden die zichzelf om het leven brachten (zie De zelfmoordgolf van mei 1940). Eerlijk gezegd weet ik niet of je dat als ultieme vlucht moet zien of als ultieme terugtrekking. 

Van dat vluchten afgezien, was er dus een kleine minderheid die er vroeger of laten voor koos om te vechten. Dus om actief verzet te plegen. En een grote meerderheid die daar niet voor koos, oftewel om dat ze zich terugtrokken, oftewel om andere redenen. Want er zullen misschien veel meer zijn geweest van degenen die zo goed en zo kwaad mogelijk doorgingen met hun dagelijks leven, die wel mee hadden willen doen met het verzet als ze maar de mogelijkheden daartoe hadden gezien.

Een sociaalwetenschappelijk zicht op hoe Nederlanders reageerden op de Duitse Bezetting - 2. Waardoor mislukte de Februaristaking?

Zonder ook maar iets af te doen aan het belang van het Nederlandse verzet tegen de Duitse bezetting van 1940 - 1945, kun je je toch afvragen waardoor dat verzet niet veel massaler was.

Een bezetting door een vreemde mogendheid, dat is toch iets waar je massaal tegen in opstand komt? Denk even aan het verzet van de Oekraïense bevolking tegen de invallende Russen. Er gingen filmpjes rond van Oekraïners die demonstreerden tegen Russische soldaten en hen uitjouwden. Er waren veel vrijwilligers die zich aanmelden om te vechten. Daarbij vergeleken liet de Nederlandse bevolking de Duitse inval gelaten over zich heen komen. Terwijl toch niet meer dan zo'n vijf procent, van de bevolking sympathiseerde met de Duitsers. 

Ook na de inval van mei 1940 nam het verzet, nogmaals, hoe belangrijk en heldhaftig ook, nooit massale vormen aan. De Februaristaking van 24 februari 1941 had daarvan het begin kunnen zijn. Tienduizenden Amsterdammers legden het werk neer als protest tegen de Jodenvervolging en de verplichte tewerkstelling in Duitsland. Het verzet breidde zich uit naar Hilversum, Haarlem en Utrecht. Maar de Duitsers grepen hard in, waarbij doden en gewonden vielen. Op de Historiekpagina Februaristaking (1941) – Protest tegen de Jodenvervolging wordt gemeld dat de staking na twee dagen werd beëindigd, "ook onder druk van het Amsterdamse gemeentebestuur".

Het is zaak om bij dat laatste verder stil te staan. Want dat die Februaristaking toch helaas al vrij snel in elkaar zakte, zal ermee te maken hebben gehad dat het een spontane actie was, zonder centrale inspiratie en coördinatie. Waarbij je natuurlijk ook meteen bedenkt dat onderlinge communicatie, zonder internet en sociale media (zoals in Oekraïne nu), uiterst moeilijk was. En juist bij een spontane collectieve actie, met een potentieel grote steun, is het van cruciaal belang dat iedereen geïnformeerd raakt over die grote actiebereidheid van anderen. Als daar onzekerheid over is, dan wordt de kans op succes al gauw veel kleiner.

In termen van de Dual Mode-theorie gesteld, valt het meedoen aan het verzet, hier het meedoen aan die staking, te zien als een vorm van gemeenschapsgedrag. We zijn met zijn allen, in het bijzonder onze Joodse landgenoten, slachtoffer van overheersing en onderdrukking. Onze morele gemeenschapsintuïties vertellen ons dat we daartegen in opstand moeten komen. Dat doen we voor onszelf, maar juist ook voor elkaar. En in het bijzonder voor degenen die het meest gevaar lopen. 

Maar voor iedereen individueel geldt dat het van groot belang is om te weten hoeveel anderen er net zo over denken en bereid zijn om actie te ondernemen. In plaats van zich bij de onderdrukking neer te leggen en de ogenschijnlijke veiligheid van berusting en terugtrekking te zoeken. Als inderdaad velen actiebereid zijn, en hun gemeenschapsintuïties willen volgen, dan moet de informatie daarover zich over iedereen verspreiden. Waarna, Stelling 2 van de Dual Mode-theorie, de kans op een geslaagde collectieve actie snel toeneemt. 

Het kan dus zo geweest zijn dat het snel verzanden en mislukken van de Februaristaking er een gevolg van is geweest dat de informatie over de grote actiebereidheid zich niet goed kon verspreiden. Waarbij ook de afhoudende rol van het Amsterdamse gemeentebestuur van belang kan zijn geweest. Als dat gemeentebestuur, en andere overheidsdienaren, meer hun nek hadden uitgestoken, en als het nieuws daarover zich had kunnen verspreiden, dan had dat ook iets verteld over de onderliggende actiebereidheid. 

In dat verband is de vergelijking met Denemarken interessant. Denk aan het bericht Over hoe het kon dat zoveel joodse Nederlanders in 40 - 45 werden gedeporteerd en vermoord. De Deense regering en het koningshuis bleven na de Duitse inval aan en accepteerden een "vreedzame bezetting". Daar valt van alles over te zeggen, maar het had als voordeel dat regering en koning zich nog enigszins een onafhankelijke rol konden toe-eigenen en dat ook deden. 

Zo moet Koning Christiaan X hebben laten weten dat hij zelf ook de davidsster zou gaan dragen als dat zou worden opgelegd aan zijn joodse onderdanen. Dergelijke berichten moeten invloed op de Denen hebben gehad en hen hebben geholpen bij het bepalen van wat het juiste gedrag was. Ook al omdat mensen van elkaar wisten dat ze van die berichten op de hoogte waren. Het kan een element zijn geweest dat er voor gezorgd heeft dat de Deense bevolking wel, en de Nederlandse bevolking niet, met zoveel succes hun Joodse landgenoten hebben gered.

Een sociaalwetenschappelijk zicht op hoe Nederlanders reageerden op de Duitse Bezetting - 3. De bereidheid tot verzet was waarschijnlijk veel groter, maar genoeg vertrouwen in de bereidheid van anderen, ontbrak

Nog lang na de Tweede Wereldoorlog, en na de Holocaust van het Hitlerbewind, leek het vanzelfsprekend dat bedreigingen van de democratie vanuit rechts-extremistische hoek tot het verleden zouden behoren. De gedachte was dat de mensheid belangrijke lessen had geleerd.

Maar het eerste kwart van de eenentwintigste eeuw leert ons hoe naïef die hoop was. Het statuscompetitieve, rechts-extremistische wereldbeeld is weer helemaal terug en is in tal van landen een groot gevaar voor de democratie. De actuele vraag is of de verdediging van de democratie op tijd zal komen. Of dat we eerst weer een periode moeten doormaken waarin de kwade kant van de menselijke sociale natuur ruim baan krijgt. Met daarbij meteen de vraag of de door ons veroorzaakte klimaatverandering ons daarvoor wel voldoende tijd zal gunnen.

Wat kunnen we in dat verband van de gebeurtenissen uit het verleden leren? Zoals van de gebeurtenissen in het door het extreemrechtse Hitlerbewind bezette Nederland van 1940 tot 1945. Waardoor was het verzet van Nederlanders tegen die bezetting en onderdrukking niet veel massaler? Was er een massaler verzet mogelijk geweest?

In de sociale wetenschap is een bepaalde benadering van zo'n probleem van collectieve actie gangbaar, namelijk die van de door het economisch denken geïnspireerde rationele keuzetheorie. Aanhangers van die theorie, als ze nog bestaan, vatten problemen van collectieve actie op als meerpersoonsgevangenendilemma's, dat wil zeggen als sociale situaties waarin het weliswaar voor iedereen beter zou zijn om met zijn allen bij te dragen aan de collectieve actie, maar waarin het voor iedereen individueel beter is om dat niet te doen. Zie voor uitleg de wikipediapagina. De voorspelling van de rationele keuzetheorie is dan ook dat in zulk soort sociale situaties collectieve actie niet tot stand komt. Nederland in 1940-1945 zou dus dichter in de buurt komen van die voorspelling dan Denemarken in 1940-1945.

Over de waarde van die rationele keuzebenadering ontstonden al snel twijfels. Op dit blog stond ik in 2012 stil bij het in 1970 verschenen artikel Social interaction basis of cooperators' and competitors' beliefs about others van de sociaal-psychologen H.H. Kelley en A.J. Stahelski. Zie Pro-sociaal gedrag en sociale omgeving (2): samenwerking, competitie en het gedrag van anderen

Uit dat onderzoek bleek dat een grote groep mensen in een situatie van collectieve actie erop uit is om met anderen samen te werken. Maar tegelijk met de mogelijkheid rekening houdt dat er anderen kunnen zijn die daar niet op uit zijn. Afhankelijk van hun inschatting of waarneming hoeveel anderen ook op samenwerking uit zijn, zullen ze er voor kiezen om samen te werken. Hoe meer anderen samenwerken, hoe groter hun bereidheid om dat ook te doen. Hoe minder, hoe kleiner hun bereidheid. 

Daarnaast was er een kleinere groep die ervan uitging dat anderen nooit zullen samenwerken en die dat dus ook zelf niet deden.

Van beide groepen kun je zeggen dat ze zich gedroegen volgens Stelling 2 van de Dual Mode-theorie. Samenwerken is een vorm van gemeenschapsgedrag en volgens die stelling vertonen mensen meer gemeenschapsgedrag hoe meer anderen dat ook doen. Dat is het gedrag van de eerste, grotere, groep. Daarentegen keek de tweede, kleinere, groep met een statuscompetitieve blik naar de sociale wereld, waardoor ze ook zelf kozen voor competitie in plaats van samenwerking. Geheel in overeenstemming met Stelling 2. Zoals ik in dat bericht uit 2012 al opmerkte, luidde dat artikel van Kelley en Stahelski indertijd voor mij het einde van de rationele keuzetheorie in. Waar vele jaren later de Dual Mode-theorie voor in de plaats kwam.

Toegepast op de situatie waarin Nederlanders zich bevonden gedurende de Duitse bezetting van 1940-1945, kun je dus als verklaring voor het beperkte karakter van het verzet aanvoeren dat misschien veel meer Nederlanders tot verzet bereid waren, maar er te weinig op vertrouwden dat anderen dat ook waren. Ze kregen te weinig signalen van die bereidheid. Bedenk wederom dat er geen internet en sociale media waren. Alle informatie moest komen van horen zeggen. En er was niet meer, zoals in Denemarken wel, een nog enigszins onafhankelijke overheid die zich tot woordvoerder van die grote bereidheid kon opwerpen.

Dus mislukte de Februaristaking. Dus was er geen massale opstand tegen de Jodenvervolging. Dus ging voor de niet-Joodse Nederlanders het gewone leven door terwijl hun Joodse landgenoten zich moesten laten registreren en de door henzelf betaalde en door een Nederlandse fabriek vervaardigde Jodenster moesten dragen. En stapsgewijs van het publieke leven werden uitgesloten. En uiteindelijk per trein, met Nederlands personeel, naar Westerbork en verder werden afgevoerd.

Dat kon allemaal gebeuren. Driekwart van de Nederlandse Joden werd door het Hitler-bewind vermoord. Door het ontbreken van massaal verzet, werd de Holocaust helaas maar weinig in de weg gelegd. 

Nogmaals, natuurlijk met erkenning van en waardering voor wat er wel aan verzet was. Maar navrant is het wel dat de bereidheid tot verzet waarschijnlijk veel groter was, maar dat een belangrijke voorwaarde daar voor, genoeg vertrouwen in de bereidheid van anderen, ontbrak.

Een sociaalwetenschappelijk zicht op hoe Nederlanders reageerden op de Duitse Bezetting - 4. Had het verzet groter kunnen zijn als meer mensen gevraagd waren om er aan deel te nemen?

Dat er gedurende de Duitse Bezetting van 1940-1945 niet een massaler verzet was, kan eraan gelegen hebben dat er wel een grote bereidheid tot deelname aan het verzet was, maar dat er tegelijk onvoldoende zicht was op de bereidheid van anderen.

Daarbij moeten we bedenken dat verzet allerlei vormen aannam en had kunnen aannemen. Er was de Februaristaking van 1941, de april-mei staking van 1943 en de Spoorwegstaking van 1944. Er was het onderbrengen van en de hulp aan onderduikers, Joodse landgenoten of degenen die zich aan de verplichte tewerkstelling in Duitsland onttrokken. Dat hield ook in dat voedselbonnen en persoonsbewijzen werden vervalst en dat overvallen op bonnenbureaus en bevolkingsregisters werden gepleegd. En er waren sabotageacties, liquidaties en er was de illegale pers.  

Maar dat alles verhinderde dus niet dat driekwart van de Joodse landgenoten werden weggevoerd en vermoord. Directie en personeel van de Spoorwegen hadden kunnen weigeren om daaraan mee te werken. Directie en personeel van het bedrijf dat de Jodensterren vervaardigde, hadden kunnen weigeren om die opdracht aan te nemen. Politieagenten hadden op grotere schaal kunnen weigeren om mee te werken aan het oppakken en deporteren van Joodse landgenoten. Zie de Historiekpagina De Nederlandse politie in de Tweede Wereldoorlog. Dat alles was natuurlijk niet zonder persoonlijke risico's geweest, maar die waren naar alle waarschijnlijkheid geringer geweest, hoe meer er aan hadden meegedaan. 

Hoe was dat laatste te bereiken geweest? En hoe zou het te bereiken zijn in soortgelijke situaties?

Dat voert me terug op de beslissing van mijn vader, toen hem ergens in 1943 gevraagd werd om mee te werken aan de hulp aan onderduikers. Zie Over de voedselvoorziening aan onderduikers tijdens de bezetting (vervolg). Wat hem gevraagd werd, bracht risico's met zich mee en hij had thuis vrouw en twee kinderen, mijn vijf jaar oudere broer en ikzelf, geboren op 3 juni 1943. Hij had tot dan niet aan het verzet deelgenomen. Hij zocht niet het gevaar en het avontuur. Maar hij moet wel al snel tot de conclusie zijn gekomen dat hij niet kon weigeren. Hier was een goede zaak waar hij aan moest bijdragen.

Hoeveel anderen, evenmin op zoek naar gevaar en avontuur, zouden ook zo hebben beslist, als ze maar gevraagd waren? Gevraagd om niet mee te werken aan het oppakken van Joodse landgenoten? Gevraagd om te weigeren de treinen te laten rijden waarmee die werden afgevoerd? Gevraagd om te weigeren de Jodensterren te vervaardigen? Gevraagd om onderduikers op te nemen of hen te helpen?

Een sociaalwetenschappelijk zicht op hoe Nederlanders reageerden op de Duitse Bezetting - 5. Over hoe het Duitse volk zelf niet in verzet kwam

Bezetting, terreur en vervolging vormen een bijzonder geval van het vaker voorkomende verschijnsel van het collectief bedreigd zijn, waartegen een verdediging mogelijk zou zijn als maar genoeg mensen daaraan zouden meedoen. En dat laatste is dus vaak niet zo. Hoe komt dat?

Een ander geval van collectief bedreigd zijn is de situatie waarin de Duitsers zelf verkeerden gedurende de opkomst van Hitler in de jaren dertig en na het uitbreken van de oorlog, met de inval in Polen, in 1939. Hoewel de steun voor Hitler opliep, haalde hij bij de laatste Rijksdagverkiezing voor de machtsovername, op 5 maart 1933, geen meerderheid. En na de aanvankelijke economische (en militaire) successen werd het voor de Duitse bevolking al gauw duidelijk dat die succesvolle economie niet voor hun welzijn bedoeld was, maar voor het voeren van een roekeloze oorlog die slechts op een ramp kon uitlopen. 

Onder die oorlogseconomie en onder die oorlog had ook het Duitse volk zelf te lijden, dus nog afgezien van het leed dat aan anderen werd toegebracht. Er was weliswaar enig verzet en er waren een of twee mislukte aanslagen op Hitler. Maar ook toen de meeste Duitsers al wel door hadden gekregen dat ze zich door een narcistische fantast hadden laten begeesteren en dat het niet goed zou aflopen, bleven ze passief en zelfs apathisch en kwam er geen volksopstand.

Ik bladerde even door The Wages of Destruction van Adam Tooze. Nadat de militaire successen duidelijk tot het verleden behoorden en de geallieerde bombardementen op de Duitse steden waren begonnen, was er van die aanvankelijke begeestering weinig meer over. Tooze schrijft daarover (p. 602-3):

...the impact of the events of July 1943 (het bombardement op Hamburg) cannot be exaggerated. Even the most rabid adherents of the Third Reich could hardly deny that 'the end was nigh'. (...) Not surprisingly, as the news from Hamburg leaked, the Gestapo picked up reports of shock and dismay from across the country. (...) The SD noted that party members were no longer wearing their party badges in public and people were avoiding the Hitler salute wherever possible. Speer (Albert Speer) found that even party audiences no longer responded to his boasts about the triumphs of the armaments miracle. Amongst senior industrial leaders, the SD reported, there was no longer anyone who believed in the possibility of a German victory. To admit as much in public, however, was extremely dangerous.

Dat laatste slaat op de terreur van het bewind tegen de eigen bevolking. Een onafhankelijke rechtspraak bestond al lang niet meer. Tooze (p. 603):

The politcization of the judiciary, which had taken on ever more aggressive forms since the beginning of the war, was intensified. By 1943 the courts were issuing death penalties against Germans for defeatism and sabotage at the rate of a hundred a week. Even prominent businessmen were no longer immune. (...) In the autumn of 1943 two senior branch managers of the Deutsche Bank were arrested and executed for making defeatist remarks. A designated board member of the electricity giant RWE suffered the same fate...

Het is natuurlijk moeilijk om nog een goed beeld te krijgen van wat dit voor de Duitse bevolking betekende. Als je The German War. A Nation Under Arms, 1939-1945 van Nicholas Stargardt er op naslaat, dan lees je (p. 373-4):

Most ominously for a Security Service primed to prevent a repeat of the 1918 revolution, during the course of August 1943 it reported growing public dissent. When the Lord Mayor of Göttingen boarded a train from Hamburg, refugees spotted his golden Party badge and told him quitley that there would be a reckoning. A woman even held her sleeve up to his nose so that he could smell the stench of the smoke on her clothes. Party officals were so often abused and threatened in public, especially in cities which had recently been bombed, that in the late summer of 1943 many stopped wearing their uniforms and Party badges in public. (...) In Marburg, Lisa de Boor was thrilled: "'Everywhere in the streets, in the shops, at the station, people are talking to one another saying that it can't go on like this.' 

Ook lees je daar dat het onder de Duitse bevolking rond ging dat de bombardementen een wraakactie waren voor wat de Duitsers de Joden hadden aangedaan (p. 375):

As evacuees from northern and western Germany brought tales of horror they had endured to the unscathed south and east of the country, everywhere 'terror bombing' was ascribed to 'the Jewish retaliation'. Nazi propaganda had played its part in preparing this response by insisting that the Jewish lobby in London and Washingtom was behind the bombing in an attempt to exterminate the German nation. But the tenor of popular reasoning was now different: it was what the Germans had done to the Jews that had provoked them to use their power to bomb German cities.

Wat er meteen op wijst dat de bevolking behoorlijk goed op de hoogte was van de massamoord op de Joden. Denk ook aan Peter Longerichs "Davon haben wir nichts gewusst!". Die kennis drong zich nu natuurlijk op, maar dat zette ook nu niet aan tot verzet. Stargardt (p.380):

The regime could demand silence from the German people, but it could not alter the fact that the shared secret of the murder of the Jews had been broached openly across Germany and that such talk did not strenghten support for the regime. But it did not provoke real action either: dissent never progressed beyond the talk of regime change and a separate peace.

Het bleef dus bij woorden. De verschrikkingen gingen door. Tot uiteindelijk die narcistische fantast, waar ze al zo lang op waren uitgekeken, op 30 april 1945 in zijn Berlijnse bunker zelfmoord pleegde. Gedurende zijn leven kwam het Duitse volk niet in verzet.

Wat maakt dat collectief en massaal verzet tegen terreur en onderdrukking zo moeilijk van de grond komt? Wat hield de Nederlanders tegen gedurende de Duitse bezetting van 1940-1945? Wat hield de Duitsers zelf tegen, nadat ze doordrongen waren geraakt van de ware aard van het Hitler-bewind?

Een sociaalwetenschappelijk zicht op hoe Nederlanders reageerden op de Duitse Bezetting - 6. Over de immobilisatiereactie, het belang van wat anderen doen en het "Ontwaakt, verworpenen der aarde!"

Onderdrukt worden is een toestand van sociale onveiligheid, waarop mensen, afhankelijk van de omstandigheden en de toestand van hun autonome zenuwstelsel, reageren met vluchten (flight), het plegen van verzet (fight) of met die immobilisatiereactie. Reacties die dus voortkomen uit de diepere lagen van de menselijke sociale natuur. Geen weloverwogen, "rationele" daden (in het geval van vluchten of vechten) en niet een weloverwogen, "rationeel" afzien van daden, maar immobilisatie, verstijfd zijn door angst, verdringing, dissociatie, terugtrekking, blokkering. 

Mensen zijn nu eenmaal geen "koele kikkers", als die al bestaan, maar wezens van vlees en bloed en met een autonoom zenuwstelsel. Waardoor het niet plegen van verzet er dus ook uit kan voortkomen dat mensen immobiliseren, verstijfd zijn door angst en in die toestand zo goed mogelijk proberen door te leven, zichzelf voorhoudend dat er niets anders op zit. 

En als de onderdrukking een collectieve bedreiging is, dan hebben we in het geval dat veel mensen terechtkomen in die immobilisatiereactie dus te maken met een collectief trauma. De afwezigheid van verzet komt niet door weloverwogen passiviteit of onverschilligheid, maar door angst en blokkering. 

Individuele trauma's, angststoornissen en daarmee samenhangende aandoeningen kunnen behandeld worden en vaak met succes. Succes bestaat er dan uit dat het "sociale betrokkenheidssysteem", dus het gemeenschapspatroon, zodanig geactiveerd wordt dat mensen uit dat statuscompetitiepatroon van de immobilisatie kunnen ontsnappen. Daarmee leren ze dat het niet langer nodig is om naar de wereld te kijken als vol van gevaren en bedreigingen. Het herwonnen gevoel van veiligheid maakt dat ze weer op anderen betrokken kunnen zijn. Denk aan de op het autonome zenuwstelsel gerichte therapie op basis van de polyvagaaltheorie zoals uiteengezet door Stanley Rosenberg in De nervus vagus als bron van herstel. Of denk aan het werk van psychiater Bessel van der Kolk.

Maar hoe doe je dat met een collectief gevoel van onveiligheid? Dat bovendien niet een nasleep is van in het verleden ervaren onveiligheid, zoals met individuele trauma's, maar voortkomt uit bedreigingen in het hier en nu. 

Precies hier komt de Dual Mode-theorie binnen en wel in het bijzonder Stelling 2. Die houdt immers in dat mensen beïnvloed worden door wat ze in hun sociale omgeving ervaren. Hoe meer gemeenschapsgedrag je ervaart, hoe veiliger je sociale omgeving en hoe meer ook jouw gemeenschapsgedrag wordt geactiveerd. Dus hoe actiever jouw sociale betrokkenheidssysteem. En andersom, hoe meer je in aanraking komt met statuscompetitiegedrag, in dit geval in de vorm van blootstelling aan onderdrukking, hoe onveiliger je sociale omgeving en hoe sterker jouw terugtrekkingsreactie.

Daar is dus tegenwicht nodig. Die kan er zijn als de onderdrukten over elkaar geïnformeerd raken en over elkaars bereidheid om in verzet te komen. En verzet tegen onderdrukking is een vorm van gemeenschapsgedrag. Het is de strijd tegen het statuscompetitiepatroon en een strijd die je niet alleen voor jezelf, maar ook voor alle andere onderdrukten voert. Als de onderdrukten uit hun isolement bevrijd worden, en dus over elkaars bereidheid tot verzet geïnformeerd raken, dan groeit het tegenwicht tegen ieders terugtrekking en verlamming. Door de met elkaar gedeelde bereidheid tot het gemeenschapsgedrag van het verzet, gloort er hoop..

Kort gezegd, collectief en massaal verzet zal opbloeien hoe meer de informatie zich verspreidt over ieders bereidheid tot verzet. Vandaar het belang van demonstraties in de straten en op de pleinen. Vandaar het belang van sociale media. Mensen moeten het van elkaar weten. Vandaar ook de pogingen van de onderdrukkers om die informatieverspreiding tegen te gaan. Door censuur, propaganda en afsluiten van het internet.

En vandaar ook het belang van gebeurtenissen die de onderdrukten een indruk geven van de algemene bereidheid tot verzet. En die dat verzet uitlokken. Zo'n uitlokkende gebeurtenis was in Iran de dood van de 22-jarige Mahsa Amini, die vanwege het niet juist dragen van de hoofddoek door de "moraliteitspolitie" was opgepakt. Niet alleen was iedereen daar verontwaardigd over, ook was iedereen er meteen van overtuigd dat ieder ander daar verontwaardigd over was. Die overtuiging zorgde er voor dat mensen de straat opgingen in de vaste verwachting dat ze niet de enige zouden zijn. Dus massale demonstraties, die op hun beurt weer nieuwe demonstraties uitlokten.

Toch nog even terug naar die rationele keuzetheorie. Merk op dat het voor die theorie niet uitmaakt wat mensen weten over de bereidheid van anderen. Hoe klein of groot die bereidheid ook is, het blijft voor ieder individu de beste ("rationele") optie om niet mee te doen. En wel te profiteren van wat andere eventueel doen. Een mistroostig, maar vooral ook onrealistisch mensbeeld.

Als het inderdaad zo is dat die immobilisatiereactie tot het menselijk gedragsrepertoire behoort, dan zou je mogen verwachten dat mensen daar ook zelf weet van hebben. Dat het tot de algemeen gedeelde kennis behoort. Dat lijkt ook het geval. We hebben er immers naast een sociaalwetenschappelijke vakterm als immobilisatie ook woorden voor in onze omgangstaal: verstijfd door angst, blokkering, terugtrekking. Woorden waarvan iedereen weet wat er mee bedoeld wordt.

Ik dacht ook even aan de eerste vier woorden van de Internationale: "Ontwaakt, verworpenen der aarde!" Hier de vertaling door Henriëtte Roland Holst uit 1899 van de oorspronkelijk Franse tekst. Daarin worden onderdrukten opgeroepen om te ontwaken. Ontwaken uit de sluimer van de immobilisatie. En wordt gewezen op de groeiende bereidheid om in verzet te komen: "Reed‘lijk willen stroomt over de Aarde, en die stroom rijst al meer en meer".

Na deze omweg gaan we in het volgende bericht weer terug naar de vraag waarmee deze reeks begon: waardoor was er niet een massaler verzet van de Nederlanders tegen de Duitse bezetting en de Jodenvervolging van 1940-1945?

Als het statuscompetitiepatroon vrij baan krijgt, dan voelt iedereen, ook de onderdrukker, zich onveilig. - Een sociaalwetenschappelijk zicht op hoe Nederlanders reageerden op de Duitse Bezetting - 7.

Dat gedurende de Duitse Bezetting slechts zo'n vijf procent van de Nederlandse bevolking actief was in het georganiseerde verzet, hield ook in dat het verzet maar weinig zichtbaar was. De indruk kon niet ontstaan dat massaal verzet op het punt stond door te breken. Juist omdat het zo gering van omvang was, moest het zich in het verborgene afspelen. Van een doorbraak naar demonstraties in straten en op pleinen is het nooit gekomen. 

Dat kwam natuurlijk ook doordat de bezetter erop uit was, zoals onderdrukkers dat altijd zijn, om verzet in de kiem te smoren. Die immobilisatiereactie is precies wat de onderdrukker beoogt te bereiken. Dus intimidatie, door buitensporig geweld, represailles, martelingen. Het Duitse bombardement op Rotterdam in mei 1940 had natuurlijk ook de bedoeling om te intimideren. Het behoort tot het "natuurlijke "gedrag van de onderdrukker om angst en vrees aan te jagen. 

Het sociale patroon van de onderdrukking is dat van de statushiërarchie, waarin de onderdrukker zijn eigen veiligheidsgevoel najaagt door de onveiligheidsgevoelens van de onderdrukten, dus van iedereen, zoveel mogelijk aan te wakkeren. Denk aan de paranoia van Stalin en zijn schrikbewind, waarin iedereen elke nacht van zijn bed kon worden gelicht. 

En denk aan de paranoia van Poetin en de vele moordaanslagen op zijn tegenstanders, de "verraders". Op 7 oktober 2006, op Poetins verjaardag, werd de kritische journaliste Anna Politkovskaja vermoord, nadat eerder een poging was gedaan haar te vergiftigen. Zulke vergiftigingspogingen waren er meer. En er waren opvallend veel tegenstanders die omkwamen doordat ze uit het raam vielen of overboord sloegen. Niet alleen om die personen uit de weg te ruimen, maar vooral ook vanwege de algehele intimidatie die er het effect van is.

Als het statuscompetitiepatroon vrij baan krijgt, dan voelt iedereen zich onveilig. De onderdrukten zijn verstijfd van angst. En de onderdrukker lijdt aan paranoia.

Over verzet in Rusland tegen Poetin en een oproep om de angst te overwinnen - Een sociaalwetenschappelijk zicht op hoe Nederlanders reageerden op de Duitse Bezetting - 8

De 23-jarige activist en oud-student wiskunde aan de Moskouse Staatsuniversiteit Dimitri Ivanov werd tot 8,5 jaar strafkolonie veroordeeld wegens "ondermijning van de autoriteit van het Russische leger". Geert Groot Koerkamp berichtte erover in de Volkskrant

Ivanov is een voorbeeld van iemand die tegen een onderdrukkende en intimiderende macht in verzet komt. De heersende macht in Rusland, Poetin en de mensen om hem heen, willen Groot Rusland terug en kunnen daarom een zelfstandig en democratisch Oekraïne niet tolereren. Vandaar de inval, de "speciale militaire operatie". Die minder voorspoedig liep dan gedacht. 

Bovendien hadden de machthebbers in het Kremlin al vanaf het begin door dat die inval bij de Russische bevolking niet alleen maar op instemming kon rekenen. Dus moest kritiek worden onderdrukt en moest er een beeld van massale steun gefabriceerd worden. Daarom werd besloten dat kritiek, ja, zelfs het gebruik van het woord oorlog, streng moest worden bestraft. Bedenk dat Rusland geen onafhankelijke rechtspraak kent.

Ivanov deelde via een mede door hem opgericht Telegramkanaal berichten over het optreden van Russische troepen in Boetsja en over bombardementen op Marioepol. Dat was in strijd met de officiële berichtgeving van het ministerie van Defensie en moest dus worden bestraft.

Opvallend is dat Ivanov in de rechtszaal vanuit de kooi waarin hij verbleef het woord mocht voeren. Waarschijnlijk toegestaan om de schijn van vrijheid min of meer in stand te houden. Geert Groot Koerkamp haalt de volgende citaten aan van wat hij gezegd heeft.

Mijn mening is dat je je niet moet overgeven aan je angst, maar moet doorgaan met de strijd, jezelf blijven. Mijn voorbeeld moet u niet bang maken, integendeel. Waar we ons ook bevinden, we kunnen heel veel doen voor ons land en het moment dichterbij brengen waarop, onvermijdelijk, deze oorlog zal stoppen.
Ze willen iedereen bang maken, in Rusland en daarbuiten. Ik ben niet bang en heb iets te zeggen. U moet begrijpen dat Rusland niet hetzelfde is als Poetin. Wij hebben niet op hem gestemd en hij heeft ons niet gevraagd deze oorlog te beginnen met onze naaste buren. Ik weet dat tientallen miljoenen mensen hier in Rusland tegen deze criminele oorlog zijn.

Veel Russen hebben vrienden en familieleden in Oekraïne, weet hij.

We voelen de pijn. Deze oorlog is een grote tragedie voor alle Oekraïners, maar het is ook een tragedie voor Russen die in vrede willen leven met hun buren en nu lijden onder een dictatuur. We beleven een duister moment in onze geschiedenis. Maar de grootste duisternis gaat vooraf aan de zonsopkomst.

Wat hier gebeurt is iconisch voor het algemene verschijnsel van een angst aanjagende onderdrukker waartegen iemand in verzet is gekomen die oproept om niet aan die angst toe te geven. Een oproep aan tientallen miljoenen anderen die ook verzet zouden willen plegen, maar bij wie met succes angst is aangejaagd. 

Dat wil zeggen dat de onderdrukking hen in de "immobilisatiereactie op ervaren onveiligheid" heeft doen belanden.

In het Nederland van 40-45 was er, en in het Rusland van nu is er, een grote meerderheid die door angst en intimidatie niet in verzet komt en een kleine minderheid die de angst overwint. Als je bedenkt dat er in beide gevallen ook een minderheid was en is die het land ontvluchtte, dan heb je de drie mogelijke reacties op ervaren onveiligheid compleet: vechten (verzet plegen), vluchten en immobilisatie door angst.

De grote vraag is natuurlijk hoe je kunt bereiken dat in zulke gevallen van onderdrukking meer mensen hun angst overwinnen en in verzet komen. Want als er maar genoeg van hen zijn, dan is er uitzicht op succesvol verzet.

"Hoe heeft dit alles hier kunnen gebeuren?" - Een sociaalwetenschappelijk zicht op hoe Nederlanders reageerden op de Duitse Bezetting - 9

De EO-documentaire Gaat dit over ons? Herdenken in Nederland polderland van Alfred Edelstein gaat over de vraag hoe het zo lang kon duren voor er ons nationale herdenkingsbeleid aandacht werd besteed aan de Jodenvervolging. Lang ging het alleen maar over de gesneuvelde militairen en de verzetshelden. Daan Scheider haalde in de VPRO-gids Bart Wallet aan, hoogleraar Joodse studies:

‘Voor het uitzonderlijke leed dat de Joden, Roma en Sinti is aangedaan was in het nationale verhaal na de oorlog geen ruimte,’ stelt Bart Wallet, hoogleraar Joodse Studies. De Joden werd het zwijgen opgelegd en van de Roma en Sinti werd in de in die tijd nog überhaupt niet gerept. Om die reden kozen zij ervoor hun leed in eigen kring te herdenken.

Waarna het schrijnende relaas volgt van de pogingen van de na de oorlog overgebleven Joodse gemeenschap om op het Jonas Daniël Meijerplein, waar in 1941 de eerste grote razzia's plaatsvonden, een monument op te richten ter nagedachtenis aan degenen die waren afgevoerd. De gemeente Amsterdam traineerde dat initiatief. In plaats daarvan werd in 1952 op datzelfde plein het beeld van De Dokwerker onthuld, ter nagedachtenis aan de Februaristaking van 1941.

Het leed van de Joden moest letterlijk plaatsmaken voor het heldhaftige zelfbeeld van Nederland als verzetsland. 'Symbolischer kun je het niet hebben,' aldus Wallet.

Dat die Februaristaking, "in heel bezet Europa het enige massale en openlijke protest tegen de jodenvervolging" (Joods Monument, Februaristaking), wordt herdacht, is natuurlijk zeer terecht. Maar de verdenking ligt wel erg voor de hand dat de herdenking ervan, samen met de stilte rond de Jodenvervolging zelf, ook diende om een slecht geweten te sussen. 

Het heeft wel heel lang geduurd voor die stilte op nationaal niveau werd doorbroken. Pas in 2020 bood de Nederlandse staat bij monde van premier Rutte excuses aan voor de rol van het staatsapparaat bij de Jodenvervolging. En pas in 2021 werd in Amsterdam het indrukwekkende Holocaust Namenmonument opgericht, ter nagedachtenis aan de vermoorde Joden, Roma en Sinti. Die allerprangendste vraag – hoe heeft dit alles hier kunnen gebeuren? – werd door de Nederlandse overheid te lang omzeild, maar wordt in de documentaire onomwonden beantwoord. In de woorden van schrijver Wim de Wagt:

‘Het Namenmonument laat zien waar een teveel aan consensus en coöperatief medewerken en een gebrek aan weerbaarheid toe kunnen leiden. Dat is de schaduwzijde van het Nederlandse poldermodel.’ 

Die verwijzing naar het Nederlandse poldermodel als antwoord op die prangende vraag verraste mij.

Een sociaalwetenschappelijk zicht op hoe Nederlanders reageerden op de Duitse Bezetting - 10

Nederlanders legden er zich gedurende de Duitse bezetting van 1940-1945 bij neer, of werkten er zelfs aan mee, dat driekwart van hun Joodse landgenoten door de Duitsers werden afgevoerd en vermoord. Dat is een zo beschamende constatering dat er na 1945 lang over werd gezwegen. Maar de vraag hoe dat kon gebeuren is in menselijk opzicht zo cruciaal, en van zo groot belang voor het menselijk vermogen tot zelfinzicht, dat hij niet blijvend kon worden genegeerd. 

En hij is ook sociaalwetenschappelijk van het allergrootste belang. De Duitse bezetting was een geval van onderdrukking, dus van een toestand waarin het statuscompetitiepatroon actueel is in de vorm van een statushiërarchie. Het gevaar daarvan is dat hij overgaat in een stabiele "evenwichtstoestand", dat wil zeggen in een toestand waarin er van binnenuit geen verandering meer optreedt. In feite was dat gevaar gerealiseerd, want Nederland was voor de bevrijding afhankelijk van krachten van buitenaf, van de inspanningen van de Geallieerden.

Na die te lange periode van stilzwijgen kon gaandeweg het inzicht naar boven komen dat we hier te maken hebben met een schandvlek in onze nationale geschiedenis. In 2005 was het zover dat de Nederlandse Spoorwegen hun excuses ervoor aanboden dat de organisatie zo gewillig de Duitse opdracht uitvoerde om de Joodse Nederlanders en de Roma en de Sinti naar het doorgangskamp Westerbork te transporteren en zich daar voor liet betalen. Daarna was er nog heel wat voor nodig om de stap te zetten naar een financiële compensatie voor overlevenden en nabestaanden. Zie Over hoe het kon dat zoveel joodse Nederlanders in 40 - 45 werden gedeporteerd en vermoord. Ook werd er aan het NIOD de opdracht verstrekt voor een diepgaande onderzoek naar de rol van de Spoorwegen met betrekking tot het faciliteren van de Duitse oorlogs- en vernietigingsindustrie. Centraal staat de vraag naar het functioneren van verschillende bestuurslagen, afdelingen en individuen van De Nederlandse Spoorwegen tijdens de bezetting, evenals hun betrokkenheid bij, en verantwoordelijkheid voor, het uitvoeren van (transport)opdrachten op last van de Duitsers gedurende het verloop van de oorlog. (Onderzoek naar De Nederlandse Spoorwegen tijdens de Tweede Wereldoorlog)

En pas in 2020 (!) bood de Nederlandse staat bij monde van premier Rutte excuses aan voor de rol van het staatsapparaat bij de Jodenvervolging. Gevolgd in 2021 door de oprichting in Amsterdam van het indrukwekkende Holocaust Namenmonument, ter nagedachtenis aan de vermoorde Joden, Roma en Sinti. Eerder, in 2007, werd in ons land begonnen met het plaatsen van de struikelstenen of "stenen des aanstoots" in het trottoir voor de huizen waar verdreven en vermoorde Joden woonden.

Een en ander heeft natuurlijk de nodige aandacht gekregen. Maar je kunt je afvragen of aandacht alleen voldoende is om lessen te kunnen trekken over hoe het kon gebeuren. Hoe het kon gebeuren dat de Nederlandse bevolking en het ambtenarenapparaat toekeken of zelfs meewerkten aan het isoleren, de verontrechting, de deportatie en het vermoorden van een deel van de bevolking. En die vraag is zoals gezegd ook van fundamentele sociaalwetenschappelijk belang.

Gelukkig worden historici, ook driekwart eeuw na de Bevrijding, niet moe het materiaal aan te dragen dat voor het beantwoorden van die vraag noodzakelijk is. In 2020 verscheen Boekhouders van de Holocaust. Nederlandse ambtenaren en de collaboratie van Rob Bakker (ruim 700 bladzijden) en vorig jaar Buitengewone transporten. Deportaties van Joden, Roma en Sinti uit Nederland, 1940-1945 (ruim 300 bladzijden).

De vluchtreactie en de immobilisatiereactie in mei 1940 - Een sociaalwetenschappelijk zicht op hoe Nederlanders reageerden op de Duitse Bezetting - 11

Nadat Nederland de vechtreactie op de Duitse inval in 1940 met de capitulatie vooralsnog had afgesloten, was er gaandeweg de bezetting het vechten in de vorm van het ondergrondse verzet.

Maar er was ook de vluchtreactie. Er waren Nederlanders die erin slaagden om Engeland te bereiken. Maar vooral was er natuurlijk de vlucht van koningin Wilhelmina, het koninklijk huis en de ministers naar Engeland. Ze vertrokken hals over kop, zonder dat de ministers instructies achterlieten voor hun secretarissen-generaal. Rob Bakker daarover in zijn Boekhouders van de Holocaust. Nederlandse ambtenaren en de collaboratie (p. 40-46):

Ze (de secretarissen-generaal) werden in het diepe gegooid, met als enige boei de geheime Aanwijzingen, ooit opgeschreven in 1937. ("Aanwijzingen betreffende de houding, aan te nemen ... in geval van vijandelijken inval.") Daar werd op 20 mei via de BBC van minister-president D.J. de Geer nog een boodschap aan toegevoegd, overigens zonder overleg met zijn kabinet, dat het de plicht was van de administratieve instanties 'zo goed zij kunnen met de Duitse autoriteiten samen te werken en daardoor de bevolking zoveel mogelijk te helpen'. De bevolking werd gevraagd zich 'kalm en hartelijk' te gedragen. (...)
H. Colijn, viervoudig premier voor de oorlog en de belangrijkste vooroorlogse politicus, (...), meende in zijn brochure Op de grens van twee werelden die op 25 juni werd uitgegeven, dat 'Duitsland zal bestemmen welke positie Nederland na de vrede innemen zal'. Men moest accepteren deel uit te maken van een 'Nieuw Europa' onder Duitse leiding.

Nadat in de eerste twee weken van de bezetting generaal en opperbevelhebber Winkelman nog belast was met het militaire en civiele gezag, ging het officiële gezag op 29 mei over op de bezetter in de persoon van de Reichskommissar für die besetzten niederländischen Gebiete Arthur Seiss-Inquart. De secretarissen-generaal waren bij zijn installatie in de Ridderzaal aanwezig. 

Seiss-Inquart had na zijn installatie aan de secretarissen-generaal gevraagd of zij bereid waren 'als goede Nederlanders' op hun post te blijven. De secretarissen-generaal vroegen en kregen toestemming van de niet meer in functie zijnde opperbevelhebber generaal Winkelman voor die toezegging aan Seiss-Inquart. 

Vervolgens lees je dat de secretaris-generaal H.M. Hirschfeld de Duitsers ervan overtuigden dat ze met het College van Secretarissen-generaals konden samenwerken. Het College verklaarde zich bereid tot loyalster Zusammenarbeit mit den deutschen Besätzungsbehörden

Daarbij werd de afspraak gemaakt dat een secretaris-generaal zonder strafmaatregelen zou mogen aftreden als hij zijn werk niet meer in overeenstemming zou vinden met zijn functie of geweten. Wat echter ook inhield dat hij niet tegelijk kon aanblijven en de medewerking aan een ongewenste maatregel weigeren. Van enig verzet in functie kon geen sprake zijn.

In feite schikte het hele Nederlandse ambtenarenapparaat inclusief de rechters zich in de nieuwe verhoudingen. 

Seiss-Inquart had in zijn eerste verordening de bepaling opgenomen dat alle rechters, ambtenaren en leerkrachten moesten verklaren dat zij de verordeningen en andere regelingen van de Reichskommissar en van de aan hem ondergeschikte Duitse diensten stipt zouden uitvoeren en dat zij geen enkele anti-Duitse handeling zouden plegen. 

Dat mocht juridisch geen eed worden genoemd, want dat zou in strijd zijn geweest met het Landoorlogreglement en dus als landverraad kunnen worden beschouwd. Daar schrok dus iedereen voor terug. Uiteindelijk werd besloten tot een "plechtige verklaring", die luidde:

'Ik verklaar hierbij plechtig dat ik, zolang ik mijn ambt waarneem, de verordeningen en andere bepalingen van de rijkscommissaris en zijn organen, naar eer en geweten zal naleven en mij zal onthouden van elke handeling gericht tegen het Duitse rijk of de Duitse weermacht.'

Ik weet het niet, het is nu meer dan tachtig jaar geleden en dus gemakkelijk om te oordelen, maar mij lijkt dit, weliswaar niet naar de vorm, maar wel materieel, gewoon een daad van landverraad.

Dat alles is natuurlijk bekend. Maar je leest het toch met enige huiver. Want in feite herkennen we hier de immobilisatiereactie, de reactie van de volledige overgave. Na de vlucht van het staatshoofd en de ministers voegde het hele ambtenarenapparaat zich zonder enige terughouding naar wat de bezetter oplegde en nog kon opleggen. Elke notie van verzet, van de vechtreactie, ontbrak. 

Dat kan niet anders dan een geweldige invloed hebben gehad op de reactie van de Nederlandse bevolking. De neiging tot immobilisatie, tot het zich terugtrekken, zich neerleggen bij de nederlaag en de intimidatie van de nieuwe machthebber, zal er natuurlijk al geweest zijn. Maar die zal zowel door de vlucht van staatshoofd en regering als door de totale overgave van het ambtenarenapparaat versterkt zijn.

Daarmee werden al meteen de voorwaarden gecreëerd waaronder je inderdaad niet anders kon verwachten dat slechts zo'n vijf procent van de bevolking daadwerkelijk tot verzet, tot de vechtreactie, overging. 

En dus ook de voorwaarden waaronder de bevolking toeliet of er zelfs aan meewerkte dat driekwart van de Joodse landgenoten en de Sinti en Roma door de bezetter werden afgevoerd en vermoord.