donderdag 24 februari 2022

Over de kwaadaardige gewelddadigheid die wezenlijk hoort bij statuscompetitiegedrag - en dus over Poetins inval in Oekraïne

Mensen zijn zowel de meest goedaardige als de meest gewelddadige diersoort op aarde. Laten we daar bij stilstaan op de dag dat de dictatuur Rusland, met een kwaadaardige dwaas aan de macht, zijn democratische buur Oekraïne met veel militair geweld binnenvalt.

Die menselijke gewelddadigheid kennen we in twee soorten, die je kunt onderscheiden op de basis van de Dual Mode-theorie. Volgens die theorie liggen er bij mensen in hun onderlinge gedrag twee aan elkaar tegengestelde gedragspatronen klaar om uitgevoerd te worden: gemeenschapsgedrag en statuscompetitiegedrag. Gemeenschapsgedrag, elkaar bijstaan en samenwerken ten behoeve van het gezamenlijke welzijn, wordt getriggerd als de sociale omgeving veilig is, dus als anderen dat gemeenschapsgedrag vertonen. Statuscompetitiegedrag, gedrag tussen vijanden in de strijd om status en om de voordelen die aan een hoge status verbonden zijn, wordt getriggerd door sociale onveiligheid. Dus door het statuscompetitiegedrag van anderen.

Typisch menselijk is het gebruik van geweld om het gezamenlijke gemeenschapsgedrag, en de gezamenlijke voordelen daarvan, te verdedigen tegen de pogingen om te overheersen en te onderwerpen. Pogingen die voortkomen uit statuscompetitiegedrag. Samenwerken betekent ook altijd iets opofferen ten behoeve van anderen of van het gezamenlijke welzijn. Doordat mensen verschillen in de geneigdheid tot gemeenschapsgedrag dan wel statuscompetitiegedrag, kunnen er ook als de meesten aan de samenwerking deelnemen, sommigen zijn die zichzelf meer rechten willen toe eigenen dan anderen en dus een hogere status claimen. Anders gezegd: die het statuscompetitiepatroon introduceren.

Als dat statuscompetitiegedrag aanhoudt en de samenwerking dreigt te verstoren, dan moet er iets tegen gedaan worden. Het inzicht dat dat nodig is, is voor de overleving, en het succes, van de mensheid cruciaal geweest. Want samenwerking en het elkaar bijstaan was voor verreweg het grootste deel van het bestaan van de mensheid noodzakelijk. Jager-verzamelaars konden alleen door samenwerking en delen overleven. En dus door zich te verdedigen tegen pogingen tot overheersing en onderwerping.

Die verdediging kon, als dat nodig bleek te zijn, ook met gewelddadigheid gepaard gaan. Richard Wrangham geeft een exposé van alle aanwijzingen dat dat zo was, en dat het noodzakelijk was, in zijn The Goodness Paradox. The Strange Relationship Between Virtue and Violence in Human Evolution. Zie Richard Wrangham over agressie en de evolutionaire achtergrond van de duale menselijke sociale natuur. En eerder was er al Christopher Boehm met een gelijkluidend betoog: Zelforganisatie, onderlinge afhankelijkheid en oorsprong van de moraal.

Dat is de eerste, typisch menselijke, soort gewelddadigheid, het gebruik van geweld om de gemeenschap, en de gezamenlijke voordelen daarvan, te verdedigen tegen pogingen tot statuscompetitiegedrag. Zonder die vorm van gewelddadigheid had de menselijke soort niet kunnen bestaan. Daarvoor was nodig dat dat evolutionair oudere statuscompetitiepatroon, kenmerkend voor reptielen en de meeste zoogdieren, voldoende werd onderdrukt. 

Je zou deze soort gewelddadigheid de goedaardige vorm kunnen noemen. Goedaardig in de zin dat hij niet voortkomt uit een innerlijke drijfveer om geweld te gebruiken. De daad op zich verschaft geen genoegen. Vandaar dat jager-verzamelaars ook lang aarzelden alvorens er toe over te gaan. Eerst werd geprobeerd om met onschuldiger middelen iemand tot ander gedrag te bewegen, door sociale afkeuring, roddel, ridiculiseren of sociale uitsluiting. Maar als die boodschap niet overkwam, dan werd tot fysiek geweld besloten. Wrangham maakt aannemelijk dat zulks vaak genoeg gebeurde om een selectieproces in werking te stellen dat de mensheid, in een proces van zelfdomesticatie, goedaardiger te maken. Degenen met een grotere aanleg tot statuscompetitiegedrag hadden een verminderde overlevings- en voortplantingskans. Zie ook Homo sapiens heeft zichzelf, groepsgewijs, gedomesticeerd - maar niet voorgoed

Maar daarnaast is er ook de gewelddadigheid die wezenlijk hoort bij het statuscompetitiegedrag. En die is wel degelijk kwaadaardig. In de zin dat het gebruik van geweld eng verbonden is met de strijd om status. Want een hoge status betekent het overheersen en domineren van anderen. En als iemand handelt volgens dat "klaar liggende" statuscompetitiepatroon, dan is dat overheersen van anderen het einddoel, het doel dat op zich genoegen verschaft. En het summum van overheersing is iemand met gebruik van geweld te onderdrukken.

Typisch menselijk daaraan is dat het geweld extreme vormen kan aannemen. Zoals nu met de militaire invasie van Oekraïne door Poetin. Waar niet meer een rationeel doel aan valt te onderkennen. Er is de obsessie met onderdrukking, onderwerping en vernietiging. In die obsessieve geestesgesteldheid is democratie een bedreiging. En moet de democratie in een buurland, die voor de eigen bevolking een aantrekkelijk voorbeeld zou kunnen zijn, vernietigd worden. Met extreem geweld. Om te onderdrukken en te onderwerpen. In een woord: statuscompetitie!

Anne Applebaum daarover, drie weken geleden:

He (Putin) wants to destabilize Ukraine, frighten Ukraine. He wants Ukrainian democracy to fail. He wants the Ukrainian economy to collapse. He wants foreign investors to flee. He wants his neighbors—in Belarus, Kazakhstan, even Poland and Hungary—to doubt whether democracy will ever be viable, in the longer term, in their countries too. Farther abroad, he wants to put so much strain on Western and democratic institutions, especially the European Union and NATO, that they break up. He wants to keep dictators in power wherever he can, in Syria, Venezuela, and Iran. He wants to undermine America, to shrink American influence, to remove the power of the democracy rhetoric that so many people in his part of the world still associate with America. He wants America itself to fail.

dinsdag 22 februari 2022

Over de (sociaalwetenschappelijke) diepzinnigheid van het "Heb uw vijanden lief" - En over Martin Luther King als toegepast sociale wetenschapper

Robert Reich (@RBReich) zette vandaag dit citaat van Martin Luther King op twitter:

The chain reaction of evil — hate begetting hate, wars producing more wars — must be broken, or we shall be plunged into the dark abyss of annihilation.
 
En ik moest denken aan de tweede stelling van de Dual Mode-theorie, die inhoudt dat statuscompetitiegedrag statuscompetitiegedrag uitlokt (en gemeenschapsgedrag gemeenschapsgedrag). Want kwaadaardigheid, haat en oorlogen, dat zijn verschijningsvormen van de statuscompetitie. En hoe meer mensen in aanraking komen met statuscompetitiegedrag, hoe meer ze zelf ook dat gedrag vertonen. Kwaadaardigheid en haat verspreiden zich gemakkelijk. En het lijkt wel alsof we dat nu, in 2022, om ons heen zien gebeuren. Dat zal ook de reden zijn geweest dat Robert Reich, auteur van o.a. Superkapitalisme en de bedreiging voor onze democratie, dat citaat van Martin Luther King aanhaalde.

Iedereen zal al gauw instemmend knikken bij het lezen van dat citaat. Dat inzicht dat het kwaad zich snel vermeerdert, dat kennen we wel.

Maar waarom is dat eigenlijk zo? Dat moet wel te maken hebben met de flexibele menselijke sociale natuur. Met de fundamentele behoefte aan sociale veiligheid en met het inzicht dat mensen elkaar die veiligheid kunnen verschaffen. En dat mensen daardoor in het gemeenschapsevenwicht terecht kunnen komen, waarin ze het goed met elkaar voor hebben, elkaar ondersteunen en onderling samenwerken. Waarin iedereen meetelt.

Maar dat gemeenschapsevenwicht is niet gegarandeerd. Want als die sociale veiligheid wordt bedreigd, als dat andere gedragspatroon, dat van de statuscompetitie, de kop opsteekt, dan lokt die daardoor ontstane onveiligheid datzelfde gedrag uit. Er dreigt gevaar en daar moet je je tegen verdedigen. Het iedereen-telt-mee verdwijnt uit zicht en maakt plaats voor ieder-voor-zich. De statushiërarchie doemt op en het is zaak om daarin zo hoog mogelijk te eindigen. Ineens worden anderen concurrenten, die moeten worden verslagen. En dan verspreiden zich de kwaadaardigheid en de haat. Waarmee de grondslag wordt gelegd voor oorlog, dat destructieve collectieve gedrag dat zo uniek menselijk is.

Na enig zoeken vond ik de bron van dat citaat van Martin Luther King. Het gaat om een preek die onder de titel Loving your enemies is opgenomen in de verzameling preken A Gift of Love en die je hier kunt nalezen
 
Daarin bespreekt King de moeilijkheid van het opvolgen van de oproep van Jezus om je vijanden lief te hebben. Was Jezus niet eigenlijk een onpraktische idealist? King geeft daarop een antwoord met een grote diepzinnigheid.

Lees die preek vooral zelf, maar ik probeer de kern eruit te halen. Waarom zou je je vijanden lief hebben en vergeven? Dat kan alleen zinvol zijn als we beseffen dat die vijanden niet samenvallen met hun kwaadaardigheid. En daarop volgt een prachtige omschrijving van die duale menselijke sociale natuur:

we must recognize that the evil deed of the enemy-neighbor, the thing that hurts, never quite expresses all that he is. An element of goodness may be found even in our worst enemy. Each of us is something of a schizophrenic personality, tragically divided against ourselves. A persistent civil war rages within all of our lives. Something within us causes us to lament with Ovid, the Latin poet, “I see and approve the better things, but follow worse,” or to agree with Plato that human personality is like a charioteer having two headstrong horses, each wanting to go in a different direction, or to repeat with the Apostle Paul, “The good that I would I do not: but the evil which I would not, that I do.”

This simply means that there is some good in the worst of us and some evil in the best of us. When we discover this, we are less prone to hate our enemies. When we look beneath the surface, beneath the impulsive evil deed, we see within our enemy-neighbor a measure of goodness and know that the viciousness and evilness of his acts are not quite representative of all that he is. We see him in a new light. We recognize that his hate grows out of fear, pride, ignorance, prejudice, and misunderstanding, but in spite of this, we know God’s image is ineffably etched in his being.
 
Mij lijkt dat het nog weer diepere inzicht dat aan die vergevingsgezondheid ten grondslag ligt, eruit bestaat dat we inzien dat vijandigheid en kwaadaardigheid voortkomen uit het ervaren van onveiligheid en bedreiging. En "niets anders" is dan de verdedigingsreactie daarop, die we kunnen herkennen als een reactie waartoe we zelf ook in staat zouden kunnen zijn. We ontdekken als het ware onze gemeenschappelijke sociale natuur. 
 
En het delen van die ontdekking van gemeenschappelijkheid met onze vijanden, door hen te vergeven, is misschien wel de enige weg waarlangs we aan dat statuscompetitie-evenwicht van vijandigheid en kwaadaardigheid kunnen ontsnappen. Misschien wel, want er bestaat helaas ook de ultieme kwaadaardigheid van de psychopathische narcist, waar geen kruid van vergevingsgezindheid tegen is opgewassen.
 
En nu de passage uit die preek waarin we dat citaat tegenkomen waarmee dit bericht begon (door mij gecursiveerd):
 
Let us move now from the practical how to the theoretical why: Why should we love our enemies? The first reason is fairly obvious. Returning hate for hate multiplies hate, adding deeper darkness to a night already devoid of stars. Dark- ness cannot drive out darkness; only light can do that. Hate cannot drive out hate; only love can do that. Hate multiplies hate, violence multiplies violence, and toughness multi- plies toughness in a descending spiral of destruction. So when Jesus says “Love your enemies,” he is setting forth a profound and ultimately inescapable admonition. Have we not come to such an impasse in the modern world that we must love our enemies—or else? The chain reaction of evil—hate begetting hate, wars producing more wars—must be broken, or we shall be plunged into the dark abyss of annihilation.
 
Er valt wel wat voor te zeggen om de Bijbelverhalen te zien als de vroegste, of althans heel vroege, schriftelijke uitingen van het sociaalwetenschappelijke denken. En dus ook om Martin Luther King te zien als een toegepaste sociale wetenschapper.

zondag 20 februari 2022

Zondagochtendmuziek - Uit Oekraïne: DakhaBrakha - Full Performance (Live on KEXP)

 

Als je op muziek uit Oekraïne zoekt, kom je niet alleen terecht bij de componist Lev Mykolajovych Kolodub (1930 - 2019), maar ook bij het kwartet DakhaBrakha uit Kiev, dat zichzelf omschrijft als:

Having experimented with Ukrainian folk music, the band has added rhythms of the surrounding world into their music, thus creating bright, unique and unforgettable image of DakhaBrakha. It will help to open up the potential of Ukrainian melodies and to bring it to the hearts and consciousness of the younger generation in Ukraine and the rest of the world as well.

Accompanied by Indian, Arabic, African, Russian and Australian traditional instrumentation, the quartet’s astonishingly powerful and uncompromising vocal range creates a trans-national sound rooted in Ukrainian culture.
 
Marko Halanevich (vokals, darbuka, tabla, didjeridoo, accordion, trombone), Irina Kovalenko (vokals, djembe, bass drums, accordion, percussion, bugay, zgaleyka, piano), Olena Tsybulska (vokals, bass drums, percussion, garmoshka) en Nina Garenetska (vokals, cello, bass drum) maken ge-wel-di-ge muziek. Een feest om naar te luisteren. 
 
Ze moeten ook al eens in Nederland zijn opgetreden, maar dat is aan mij voorbijgegaan.

Wat is er met de mensheid aan de hand dat er naast zulke hartverwarmende muziek ook (dreiging met) oorlog kan bestaan?

vrijdag 18 februari 2022

Hoe krijgen we een betere samenleving? Door meer rekening te houden met de fundamentele menselijke behoefte aan sociale veiligheid - Een eerste stapje zou zijn om het pestprobleem op scholen aan te pakken

In hoe we onze samenleving inrichten houden we veel te weinig rekening met de fundamentele menselijke behoefte aan sociale veiligheid. De behoefte dus aan een omgeving waarin mensen elkaar vertrouwen en accepteren. Waarin het gemeenschapsgedrag overheerst en het statuscompetitiegedrag geen kans krijgt. 

Onze huidige samenleving komt veel te weinig aan die behoefte tegemoet. Vandaar dat we de stress van statuscompetitie, ongelijkheid, armoede, angstgevoelens en eenzaamheid kennen en daarmee samenhangend de hoge prevalentie van psychische aandoeningen

Maar hoe richt je de samenleving anders in? Als je daar bij stilstaat, dan zinkt je al gauw de moed in de schoenen. Want waar te beginnen?

Welnu, we zouden kunnen beginnen met politici te kiezen die inzicht hebben in het fundamentele belang van die menselijke behoefte aan sociale veiligheid en die dus een beleid voorstaan waarin iedereen meetelt. Waarin de ongelijkheid en dus de statuscompetitie binnen de perken wordt gehouden. Waarin de menselijke waardigheid van het iedereen-telt-mee voorop staat. Waarin niet een minister voor armoedebeleid nodig is omdat andere ministeries er al voor zorgen dat niemand in armoede hoeft te leven. Waarin iedereen een fatsoenlijk dak boven het hoofd heeft. Waarin werkgevers wettelijk verplicht zijn om hun werknemers een sociaal veilige werkomgeving te bieden. Waarin ondernemingen met een wettelijk omschreven taakopdracht tot maatschappelijk verantwoord ondernemen zijn toegerust. Kortom, een beleid dat gebaseerd is op het inzicht dat de maatschappij een gezamenlijk moreel project is.

Daar zouden we allemaal mee kunnen beginnen. 

Maar dan is er ook nog een ander begin. Want waar begint in de levensloop de (confrontatie met) statuscompetitie? 

Die begint voor iedereen op het moment dat we de sociale veiligheid van het gezin waarin we opgroeiden, die er gelukkig vaak is, moeten verlaten en we voor het eerst te maken krijgen met de onveiligheid van de statuscompetitie. Dat is dus op het moment dat we onze kinderen naar school sturen. En dus naar de sociaal onveilige omgeving die we gecreëerd hebben met de wijze waarop we het onderwijs georganiseerd hebben. Die sociale onveiligheid blijkt eruit dat zoveel kinderen gedurende hun onderwijsloopbaan met pesten te maken krijgen. 

Van pesten weten we dat het onderdeel is van dat vermaledijde statuscompetitiepatroon. En er zijn aanwijzingen dat die onderlinge statuscompetitie in het onderwijs in de hand wordt gewerkt doordat scholen te groot zijn en doordat er op de meeste scholen naar leeftijd gegroepeerd wordt. Zie Minder pesten door kleinere scholen en leeftijdsgemengde groepen

Daarin ging het er ook over hoe ernstig dat pestprobleem is, zowel op de korte termijn als op de lange termijn. Gepest worden is stressvol en laat diepe littekens na. Het leert kinderen dat je in onze maatschappij in sociaal onveilige omgevingen terecht kunt komen en sociale onveiligheidsgevoelens zijn een belangrijke, zo niet de voornaamste, oorzaak van psychische aandoeningen.

Over dat pesten op scholen en de negatieve gevolgen ervan is nu het proefschrift Bullying Victimisation throught an Interpersonal Lens verschenen, waarop Minita Franzen vorige week in Groningen promoveerde. Het hieraan voorafgaande is eigenlijk een wat lang uitgevallen inleiding op wat ik uit dat proefschrift naar voren wilde halen.

Minita Franzen onderzocht het verband tussen gepest worden en de kans op het ontwikkelen van een depressie. Ze doet dat met een theoretisch kader, de Contemporary Integrative Interpersonal
Theory
(CITT), dat sterke overeenkomsten vertoont met de eerste twee stellingen van de op dit blog veel voorbijkomende Dual Mode-theorie. Gedrag tussen mensen kan volgens die theorie langs twee dimensies worden gekarakteriseerd, die van Agency (overeenkomend met statuscompetitiegedrag) en die van Communion (overeenkomend met gemeenschapsgedrag). De dimensie van gemeenschapsgedrag loopt van het uiterste van vijandigheid naar het andere uiterste van vriendelijkheid. En de dimensie van statuscompetitie loopt van overheersing naar onderwerping. Dat komt overeen met de Eerste stelling van de Dual-Mode theorie.

Bovendien lokt het statuscompetitiegedrag van de een dat van de ander uit: dat wil zeggen, het overheersend gedrag van de een vergroot de kans op onderwerpingsgedrag van de ander. En op de dimensie gemeenschapsgedrag lokt vijandigheid van de een vijandigheid van de ander uit en vriendelijkheid van de een vriendelijkheid van de ander. Het verschil met de tweede Stelling van de Dual-Mode-theorie is dat daar statuscompetitiegedrag van de een dat van de ander uitlokt, wat zowel kan leiden tot een manifeste statusstrijd als een stabiel statusverschil, waarin de een overheerst en de ander zich onderwerpt.

Hoe dan ook, Minita Franzen beschouwt het pestgedrag als een poging tot overheersing en de reactie daarop van het slachtoffer als onderwerping. En een uitingsvorm van onderwerping is depressie. Gepest worden leert je dat de wereld onveilig is en dat onveiligheidsgevoel zet aan tot depressief gedrag, met symptomen als neerslachtigheid, slecht over jezelf denken, slecht slapen, concentratieproblemen, nergens in geïnteresseerd zijn en zelfmoordgedachten hebben. Noch de wereld om je heen, noch jijzelf zijn nog de moeite waard. Volgens de evolutionaire psychiatrie is depressief gedrag een aanpassing aan het door anderen gedomineerd worden, als een poging om de schade nog zoveel mogelijk te beperken. "Ik ben al verslagen en ben geen gevaar meer."

Klopt het nu dat gepest worden en gepest zijn de kans op depressie vergroot? Ja, Minita Franzen vindt daar voor aanwijzingen. Scholieren die gepest werden toen ze 13 jaar waren, hadden op 19-jarige leeftijd meer depressieve symptomen. Bovendien bleek dat ze toen ze 16 jaar waren meer vijandigheidsgevoelens hadden, wat je kunt zien als een aanwijzing dat ze de wereld als sociaal onveiliger zagen. En die sociale onveiligheidsgevoelens bleken een tussenliggende schakel te zijn: een derde van het verband tussen het gepest zijn en de latere depressiesymptomen werd verklaard door die onveiligheidsgevoelens.

Kortom, het aanpakken van dat pestprobleem, waar zo veel scholieren mee te maken hebben, zou een goed eerste stap op weg naar een betere samenleving. Waarin we dus meer rekening houden met die fundamentele menselijke behoefte aan sociale veiligheid.

woensdag 16 februari 2022

Is het eigenlijk niet eigenaardig dat economen het morele domein uit hun vak hebben verbannen en aan de politiek hebben overgelaten? Want economie gaat toch over mensen?

Hans Stegeman legde gisteren in zijn column in het Financieel Dagblad heel beknopt uit dat grote ongelijkheid op allerlei manieren ten koste gaat van economische groei. Grote vermogens die bij een kleine groep geconcentreerd zijn, worden niet meer productief aangewend. De vermogenden zijn meer bezig met hun status te verdedigen en door te geven aan hun kinderen, dan met het bijdragen aan economische groei:

ultrarijke ondernemers gaan soms volslagen nutteloze dingen met hun kapitaal doen en rijke huishoudens hebben vaak als enige doel meer geld te verzamelen en goed te zorgen voor hun nageslacht. Door te teren op vermogen, handelen vermogenden extractief en bevestigen vooral hun eigen economische status
 
Er ontstaat een "rentenierseconomie",  met een groot onbenut potentieel, door de overdaad aan statusgoederen (positional goods) van de rijken, doordat de rijken alles doen om hun kinderen, ook als die niet zo slim zijn, een hoge positie te bezorgen en doordat slimme kinderen van arme ouders te weinig kansen krijgen. 

Er zijn natuurlijk meer negatieve gevolgen van te grote ongelijkheid. De rijke elite is al snel geneigd de democratie, waarin immers ieders stem even zwaar telt, als een bedreiging te zien. En zal daardoor zijn middelen aanwenden om niet alleen politici te beïnvloeden, maar ook door media op te kopen de publieke opinie. Zie Als je de ongelijkheid laat toenemen, dan creëer je rijken die de democratische overheid niet anders kunnen zien dan als een schurk die hun geld wil. Daardoor en door andere gevolgen dreigt een toenemende ongelijkheid een onomkeerbaar proces te worden. 

Hoe komt het eigenlijk dat de ongelijkheid zo is toegenomen? En dat de negatieve gevolgen ervan zo zijn onderschat? Een antwoord daarop zou wel eens te maken kunnen hebben met de aard van het vak economie. En met de invloed die dat vak op de politiek heeft uitgeoefend. 
 
Want wat is het geval? Economen vinden dat hun vak niet gaat over hoeveel ongelijkheid wenselijk is. Hans Stegeman begint daar zijn column mee:

Economen zeggen vaak dat de verdeling van welvaart, dus de uitkomst van het economisch proces, niet aan hen is. De politiek (vaak beïnvloed door gelobby) bepaalt immers de mate van ongelijkheid die een land wil hebben, niet de econoom.
 
Niet het vak economie, maar de politiek, in een democratie dus wij-met-zijn-allen, moet bepalen hoeveel ongelijkheid goed is. In die politieke besluitvorming kunnen ook morele overwegingen een rol spelen, maar daar houdt het vak economie zich niet mee bezig.
 
Hans Stegeman brengt daar dus tegenin dat ongelijkheid helemaal niet economisch neutraal is en dus niet door de economen buiten beschouwing kan worden gelaten. Dat is het argument dat we op dit blog al vroeg tegenkwamen. Zie deze berichten uit 2011: Inkomensongelijkheid is slecht voor stabiele economische groei, Inkomensongelijkheid is slecht voor (stabiele) economische groei - vervolg en De mythe dat ongelijkheid nodig is voor economische groei. Het vak economie zou moeten gaan inzien dat grote ongelijkheid slecht is voor de economie.

Maar is het eigenlijk ook niet eigenaardig dat economen het morele domein uit hun vak hebben verbannen en aan de politiek hebben overgelaten? Want economie gaat toch over mensen en morele noties zijn, hoe zeg je dat?, toch constituerend voor mensen? Als je de moraal weghaalt, dan heb je geen mensen meer. En die moraal gaat over de menselijke waardigheid van het iedereen-telt-mee.

Maar economen hebben ooit gekozen voor de "morele luchtledigheid" van hun vak. Dat ligt eraan dat ze "de markt" hebben aangewezen als enige en zaligmakende bron van welvaart en in die constructie, want dat is het, ontbreken morele noties. 
 
Maar dat is bepaald niet een onschuldig besluit. Want daarmee is hun vak "onmenselijk" geworden. In de zin dat wat het mens zijn uitmaakt, de moraal, genegeerd wordt. Zie mijn reeks berichten over wat die morele luchtledigheid voor het vak en voor het maatschappelijk denken zoal heeft betekend: De pogingen om het economieonderwijs te hervormen zijn nog niet zo succesvol - En dus over de morele luchtledigheid van het vak
 
Economie als een menselijk vak zou zich hebben laten leiden door de morele gemeenschapsintuïtie van het iedereen-telt-mee en dan had het de mate van ongelijkheid tussen mensen vanaf het begin in zijn analyses meegenomen als een cruciaal criterium. 
 
Gegeven de grote maatschappelijke invloed van het vak, hadden we dan nu in een menselijker maatschappij geleefd.

Bedenk overigens dat die morele luchtledigheid ook kleeft aan het vak sociologie: Een sociologie die ertoe doet: een realistisch normatief kader voor sociale hervormingen.

dinsdag 15 februari 2022

Wat het betekent om niet zelfbewustzijn en taal te hebben - maar wel geheugen. Neem nu planten.

Zolang leven bestaat, zijn organismen geselecteerd op het goed gebruik maken van de omgeving waarin ze zich bevinden, als het om planten gaat, en om het zich in een gunstige omgeving te bevinden, als het om dieren gaat. Dat betekent dat ze geselecteerd zijn op het goed kunnen waarnemen van de omgeving en op het in staat zijn te leren van die opgedane "ervaringen". Daar is weer voor nodig dat ze een geheugen hebben, waarin die ervaringen worden opgeslagen.

Om inzicht te krijgen in wat het betekent om, als mensen, naast dat geheugen ook taal en zelfbewustzijn te hebben, lijkt het goed om eerst zo goed mogelijk te begrijpen wat de afwezigheid daarvan betekent. 

Al weer een tijd geleden las ik Plantenrevolutie. Hoe planten onze toekomst bepalen van Stefano Mancuso. Ik pakte het er nu weer even bij en sloeg het eerste hoofdstuk, met de titel Geheugen zonder brein. Het eerste van de twee delen van dat hoofdstuk is getiteld "Dieren of planten: de ervaring leert" en dat begint met:

Ik heb me altijd al beziggehouden met de intelligentie van planten, dus het was onvermijdelijk dat ik ook hun geheugen zou bestuderen. Dat klinkt misschien vreemd. Maar als je erover nadenkt, kun je je makkelijk voorstellen dat intelligentie niet het product is van het werk van slechts één orgaan, maar dat ze inherent is aan leven, ongeacht of er wel of geen brein is. Vanuit dit gezichtspunt zij planten het duidelijkste bewijs dat hersenen 'toeval' zijn, een eigenschap die slechts in een gering aantal levende wezens, namelijk de dieren, is geëvolueerd, terwijl in het overgrote deel van de levende wezens, namelijk de plantaardige organismen, intelligentie zich heeft ontwikkeld zonder een gespecialiseerd orgaan. Ik kan me echter geen enkel type intelligentie voorstellen dat geen eigen vorm van geheugen heeft, hoe merkwaardig die vorm misschien ook is.

(...) zonder geheugen is het onmogelijk om te leren en leren is een van de vereisten voor intelligentie. We kunnen ons geen intelligent wezen voorstellen dat de doeltreffendheid van zijn reactie niet verbetert wanneer hij herhaaldelijk te maken heeft met hetzelfde soort problemen. (...)

Deze gouden regel gaat ook op voor planten: wanneer bekende problemen zich in de loop van hun leven herhalen, reageren zij altijd op de efficiëntste manier. Dit zou niet mogelijk zijn zonder het vermogen om de informatie de relevant is om die specifieke obstakels te overwinnen, ergens op te slaan. Oftewel: dit zou niet mogelijk zijn zonder geheugen.

Mancuso geeft dan het voorbeeld van de olijfboom. ( Hij is Italiaan en hoogleraar aan de universiteit van Florence.) 

Als die wordt blootgesteld aan stress, zoals droogte, een hoog zoutgehalte in de bodem of iets dergelijks, zal hij in reactie hierop zijn eigen anatomie en metabolisme zodanig aanpassen dat hij kan overleven. tot nu toe ie hier niets vreemds aan de hand. Maar als diezelfde boom na verloop van tijd opnieuw wordt blootgesteld aan dezelfde prikkel, misschien zelfs met een hogere intensiteit, zien we dat er iets verrassend gebeurt: de plant reageert beter op de stress. Hij heeft dus een les geleerd! Ergens heeft hij sporen opgeslagen van de oplossingen die hij de eerste keer heeft gebruikt, en heeft die snel opgehaald toen ze nodig waren om zo efficiënt en nauwkeurig mogelijk te reageren. Kortom, hij heeft van de beste reacties geleerd, ze in Zijn geheugen opgeslagen en daarmee zijn overlevingskansen vergroot.

Geheugen moet er dus al heel snel in de evolutie zijn geweest. Wat is daar later allemaal bijgekomen? En hoe? Wordt vervolgd. Hier het vervolg.

zondag 13 februari 2022

Zondagochtendmuziek - Schubert - Piano Trio No 2 in E-flat D929 op.100 - Bezuidenhout - Mullova - Wispelwey...

Eergisteravond gebeurde het: we gingen weer naar een concert. Het Van Baerle Trio (Maria Milstein, viool, Hannes Minnaar, piano en Gideon den Harder, cello) traden op in de Grote Zaal van TivoliVredenburg. Na de pauze speelden ze het Tweede Pianotrio van Franz Schubert. Een van de composities, "een aantal van de grootste juwelen uit de muziekgeschiedenis" (Paul Janssen in het programmaboekje), die hij in de laatste twee jaren van zijn korte leven componeerde. 

Schubert moet lang voor zijn overlijden op zijn eenendertigste, toen hij syfilis opliep, al geweten hebben dat hij niet lang zou leven. Zijn uiteindelijke doodsoorzaak kan zowel syfilis geweest zijn als de vreselijke, toen gebruikelijke, kwikbehandeling die hij onderging. We weten niet wat voor muziek hij gecomponeerd zou hebben als hij niet van die naderende dood had geweten. Ook weten we niet wat hij allemaal gecomponeerd zou hebben als hij langer geleefd zou hebben.

Dat wij mensen als enige diersoort kunst tot stand brengen, zou er mee te maken kunnen hebben dat wij ook als enige diersoort zelfbewustzijn combineren met het besef.van onze sterfelijkheid. Maar dat laatste is nog iets anders dan het op jonge leeftijd beseffen dat de dood niet ver weg is.

Hoe dan ook, in dat pianotrio lijkt Schubert de tragiek daarvan uit te drukken, de combinatie van het vieren van het leven en de onvermijdelijkheid van het naderend einde. 

Het Van Baerle Trio gaf een prachtige uitvoering. Maar deze uit 2009 is ook wel heel mooi. Kristian Bezuidenhout, fortepiano, Viktoria Mullova, viool en Pieter Wispelwey, cello. Hannes Minnar speelde geweldig, maar er is iets te zeggen voor de fortepiano. (Je kunt ook zomaar terug naar 1935, naar de uitvoering door de broers Adolf en Hermann Busch en Rudolf Serkin. Prachtig!)

donderdag 10 februari 2022

De neoliberaal gemotiveerde toename van bestaansonzekerheid, de niet in goede banen geleide globalisering, groeiende ongelijkheid en de opkomst van het rechts-extremisme

Update. Ook Dean Baker besteedt nu aandacht aan het essay van Thomas B. Edsall: The big lie of the elites. Hij betoogt dat de globalisering door de elites bewust zo is vorm gegeven dat de laagopgeleiden en de lage inkomens moesten concurreren met de werknemers van de lage lonen landen. Waardoor de arbeidskosten konden worden verlaagd ten gunste van de winsten. Met als gevolg de groeiende bestaansonzekerheid die de rechts-extremisten de wind in de zeilen gaf. Dat had niet zo gehoeven. Maar de laagopgeleiden werd voorgehouden dat dit nu eenmaal de werking van de markt was en dat er niets tegen te doen was. Het is het verhaal van de afgelopen tientallen jaren.

Dean Baker schreef het boek Rigged:How Globalization and the Rules of the Modern Economy Were Structured to Make the Rich Richer, met als strekking:

There has been an enormous upward redistribution of income in the United States in the last four decades. In his most recent book, Baker shows that this upward redistribution was not the result of globalization and the natural workings of the market. Rather it was the result of conscious policies that were designed to put downward pressure on the wages of ordinary workers while protecting and enhancing the incomes of those at the top. Baker explains how rules on trade, patents, copyrights, corporate governance, and macroeconomic policy were rigged to make income flow upward.

 

We weten al hoe de door de neoliberale politiek gemotiveerde toename van bestaansonzekerheid heeft bijgedragen aan de opkomst van rechts-extremisme in de politiek. En we weten ook dat bestaansonzekerheid om meer gaat dan alleen armoede. Ook mensen boven het armoedeniveau die wel vrezen voor sociale daling, voelen zich in hun bestaan bedreigd en zijn vatbaar voor rechts-extremisme. Zie het onderzoek dat ik besprak in: 

Daar is ondertussen nog meer onderzoek bijgekomen en dat alles valt niet meer over het hoofd te zien. Gisteren besteedde Thomas B. Edsall, columnist van de New York Times, er volop aandacht aan in het essay Status Anxiety Is Blowing Wind Into Trump’s Sails

Uit een van de nieuwe studies die Edsall noemt, Beyond Populism: The Psychology of Status-Seeking and Extreme Political Discontent komt duidelijk naar voren hoe toename van bestaansonzekerheid het statuscompetitieve wereldbeeld aanwakkert, waarin de verklaring voor de ontstane problemen wordt gezocht in het bestaan van vijandige groeperingen, de elite en de immigranten. Waar rechts-extremistische politici maar al te graag op inspelen. Het herinnert eraan dat rechts-extremisme niets anders is dan een uitingsvorm van het statuscompetitiepatroon. Ook leggen de auteurs de nadruk op het verband met groeiende ongelijkheid, waarvan we wisten dat die de statuscompetitie aanwakkert.

Edsall besteedt ook aandacht aan de achterliggende oorzaak van die toename van bestaansonzekerheid, die we eerder tegenkwamen als de globalisering die niet in goede banen werd geleid. In de Verenigde Staten verdwenen vooral in de industrie banen door nieuwe handelsverdragen, terwijl weinig tot niets werd gedaan om de negatieve gevolgen daarvan op te vangen. De markt zou de overgangsproblemen vanzelf wel oplossen. Dat verklaart waarom Trump vooral stemmen kreeg in de regio's die het sterkt getroffen werden.

Toevallig staat Brad DeLong vandaag stil bij die achterliggende oorzaken en wel aan de hand van een net verschenen boek van de hand van "the thoughtful ex-neoliberal economist Glenn Hubbard", die voorzitter was van de Raad van Economische Adviseurs onder president George W. Bush. Deze ex-neoliberaal kijkt er met spijt en misschien wel schuldgevoel op terug hoe neoliberale regeringen de slachtoffers van hun beleid aan hun lot overlieten. Met grote gevolgen.

woensdag 9 februari 2022

Taal en waarneming - Het gaat niet om verschillen tussen talen, maar om het verschil tussen wel of geen taal

Bepaalde inzichten in de invloed van taal op hoe wij de wereld waarnemen, staan bekend als de Sapir-Whorf hypothese. Volgens die hypothese beïnvloedt de taal die wij spreken hoe wij denken en de wereld waarnemen. Het is daarom niet verwonderlijk dat we hem tegenkomen in het hoofdstuk over taal in het boek van Jospeh LeDoux, waar het in het vorige bericht over ging.  

In al het onderzoek waar die hypothese aanleiding toe heeft gegeven, gaat het om de vraag of mensen die verschillende talen spreken ook verschillend denken en waarnemen. De vraag dus of verschillende talen verschillende vensters op de werkelijkheid openen. In veel van dat onderzoek wordt bijvoorbeeld gekeken of verschillen tussen talen in de verbale indeling van het kleurenspectrum gepaard gaan met het verschillen in het waarnemen van dat spectrum.

Er was een tijd waarin de meer extreme variant van de Sapit-Whorf hypothese, die inhield dat er geen objectieve werkelijkheid zou kunnen bestaan, enige populariteit genoot. Daar kwam veel kritiek op. De aanhangers van die extreme variant leken te beweren dat je door de taal te bestuderen eigenlijk ook al de werkelijkheid onderzocht. Ik verwoordde die kritiek in 1981 in mijn proefschrift Verklaring en interpretatie in de sociologie, dat nog bij De Slegte verkrijgbaar is (waar ik ontdek ik nu zomaar ineens Maarten blijk te heten). 

Maar later onderzoek leverde wel aanwijzingen op dat de taal die mensen spreken zeker invloed heeft op hoe ze de wereld waarnemen. LeDoux wijst er ook op dat de Sapir-Whorf hypothese weer volop terug is in de psychologie.

Hoe dan ook, die hele discussie trekt de aandacht weg van het fundamentelere punt van de invloed van taal, welke taal dan ook, op denken en waarnemen. Als je in staat bent om je ervaringen in de vorm van taal in je geheugen op te slaan, dan krijgen die ervaringen een "bestendige" vorm, waar je over kunt nadenken, die je met anderen kunt delen en die tot een meer globale, in plaats van gedetailleerde, waarneming leiden. 

Twee hoofdstukken verder, getiteld The Cognitive Coalition, beschrijft LeDoux die meer globale, dus door verwachtingen beïnvloede, waarneming als top-down processing, te onderscheiden van de bottom-up processing van de niet door verwachtingen beïnvloede waarneming. Daar (p. 252) geeft hij ook een voorbeeld door dat hem door zijn collega Charan Ranganath werd aangereikt.

Charan Ranganath offers the example that a glass of apple juice and a glass of beer (once it settles) can look very similar. if you are visiting your child in a nursery school, however, you do not see beer, while if you are in a bar, you do.

Bottom-up is er geen verschil, maar top-down zie je of appelsap of bier.

Het gaat dus niet om verschillen tussen talen, maar om het verschil tussen wel of geen taal. LeDoux (p. 235):

What matters is what underlies talking - what language does for cognition. In Kinds of Minds, the philosopher Daniël Dennett put it this way: "The kind of mind you get when you add language to it is so different from the kind of mind you can have without language that calling them both minds is a mistake." Elswhere, Dennett says that "language lays down tracks on which thoughts can travel".

Vanaf het moment dat wij onze eerste taal aanleren, slaan we ervaringen op in de vorm van taal in ons langetermijngeheugen, die vervolgens onze waarnemingen beïnvloeden en globaler maken. (We nemen niet een gelige vloeistof waar, maar "appelsap" of "bier".) 

Dat komt ermee overeen dat hersenonderzoekers zijn gaan inzien dat in onze hersenen de circuits voor waarnemen en geheugen niet gescheiden, maar nauw geïntegreerd zijn. Daarover gaat LeDoux's hoofdstuk 48 (Perception and memory share circuits). 

En dan zie je ineens dat daarmee David Bohms stelling wordt onderbouwd dat onze waarnemingen van de werkelijkheid zo sterk worden beïnvloed door onze vooronderstellingen, door de in ons geheugen opgeslagen "vertalingen" van onze ervaringen.

Wordt vervolgd. Hier het vervolg.

dinsdag 8 februari 2022

Hoe nemen mensen de werkelijkheid waar? Over het filter van vooronderstellingen, taal, zelfbewustzijn en geheugen

Wij nemen de wereld waar door een filter van vooronderstellingen, van ideeën over hoe de wereld in elkaar zit, die de neerslag vormen van de toestanden van voorbereid zijn waarmee we geboren worden en van de ervaringen die we daarna opdoen. Zie het vorige bericht in deze reeks.

Als die ervaringen tussen mensen verschillen, dan zullen ook die vooronderstellingen verschillen en dus ook hoe mensen de wereld waarnemen. In dat vorige bericht ging het om verschillen tussen hoe jagers-verzamelaars de wereld waarnamen en hoe mensen dat gingen doen na de landbouwrevolutie. 

Maar zoals we eerder zagen, doen tijdgenoten, zeker in een pluriforme maatschappij als de huidige, maar so wie so na die landbouwrevolutie, verschillende ervaringen op en nemen ze daardoor de wereld waar door verschillende filters van vooronderstellingen. 

Dat is waarom David Bohm wijst op het belang van een dialoog tussen mensen, waarin ze hun vooronderstellingen en hun oordelen over de vooronderstellingen van anderen opschorten, waardoor ze niet alleen van hun eigen ervaringen kunnen leren, maar ook van de ervaringen van anderen. Want de optelsom van verschillende filters van vooronderstellingen moet wel een rijker beeld geven van de werkelijkheid dan elk filter afzonderlijk. In de woorden van Bohm, die ik eerder al citeerde:

Het doel van een dialoog is niet om dingen te analyseren, om een debat te winnen of meningen uit te wisselen. Het doel is om onze eigen mening op te schorten en daarnaar te kijken - en om te luisteren naar de mening van anderen, en die eveneens op te schorten om erachter te komen wat dat alles te betekenen heeft. Als we de betekenis zien van al die meningen samen worden we deel van een gemeenschappelijk denken; ook al zijn we het misschien niet helemaal met elkaar eens. Zo kan blijken dat onze individuele meningen niet zo belangrijk zijn als we dachten - dat ze gebaseerd zijn op vooronderstellingen. Als we al onze meningen bij elkaar zien, kan het zijn dat we ons als groep creatief in een andere richting gaan bewegen. We zouden de waardering voor al die betekenissen eenvoudig met elkaar kunnen delen; en daar zou onaangekondigd waarheid uit kunnen voortkomen - zonder dat we daarvoor kiezen.
 
Dat gefilterd door vooronderstellingen, en dus geabstraheerd, de werkelijkheid waarnemen, is een typisch menselijke eigenschap, die ermee samenhangt dat wij in staat zijn tot zelfbewustzijn en tot het communiceren door middel van taal. Ik liep daar al op vooruit in het bericht over Temple Grandin, die erop wijst dat "normale" mensen de wereld altijd heel globaal waarnemen, terwijl autisten veel meer in staat zijn om details waar te nemen. En daardoor dieren veel beter kunnen begrijpen. 

Die samenhang wordt duidelijk als je het boek The Deep History of Ourselves. The four-billion-year story of how we got conscious brains van neurowetenschapper, psycholoog en psychiater Joseph LeDoux erbij neemt. Ik probeer nu en in volgende berichten om de interessante passages daaruit samen te vatten.

Waar te beginnen? Misschien met het hoofdstuk over taal (p. 234-240), dat begint met:

Do you talk to yourself? Most people do. We use a kind of inner monologue, sometimes referred to as "self-talk", when thinking, daydreaming, making decisions, solving problems, or regulating our emotions, and when weaving narratives to account for behavior controlled nonconsciously.

Dat hoofdstukje - het boek telt 66 hoofdstukjes van elk enkele pagina's - bestaat vooral uit een overzicht van wat andere onderzoekers hebben gezegd over het belang van taal voor bewustzijn, denken en waarnemen. Waarmee het voorbereidt op het volgende hoofdstuk, waarin duidelijk wordt gemaakt hoe bij mensen waarneming en geheugen dezelfde hersencircuits delen.

Maar eerst dus over taal. Dat wij al heel jong taal aanleren, betekent niet alleen dat we taal gebruiken om met anderen te communiceren, maar ook door dat met onszelf te doen. En het vermogen tot die innerlijke dialoog, ook wel (na)denken genoemd, heeft grote gevolgen. Citaat van Oliver Sacks:

It is through inner speech that the child develops his own concepts and meanings; it is through inner speech that he achieves his own identity; it is through inner speech, finally, that he constructs his own world.
 
Waarop LeDoux vervolgt met:

Language and deliberative thought, and even consciousness, are closely entwined.

Het vermogen tot zelfbewustzijn, denken en taal zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden. 
 
De aanwijzingen dat dat zo is, komen nog aan de orde. Maar ik denk ook aan een persoonlijke aanwijzing, die te maken heeft met twee heel vroege herinneringen, die lijken terug te gaan tot kort voor het einde van mijn tweede levensjaar. Dat is volgens onderzoek met de spiegelproef de periode dat het zelfbewustzijn "doorbreekt". 
 
In beide gevallen herinner ik mij niet alleen de omstandigheden, maar ook dat er iets tegen mij gezegd werd en wat dat iets was. In het ene geval was dat "We hebben je gehoord". Dat zei mijn moeder tegen mij toen ze terugkwam van de buren en ze mij door de dunne tussenmuur hadden gehoord. Ik had op een met een vloeipapiertje omwikkeld kammetje geblazen. En in het andere geval was dat "Ze hebben het over jou", dat mijn nichtje tegen mij zei toen mijn moeder en mijn tante het kennelijk over mij hadden. Beide herinneringen kwamen op dit blog eerder aan de orde, de eerste in het bericht Het is vandaag 4 mei. Over een vroege herinnering en de wapens bij ons in de bijkeuken en de tweede in Het ontstaan van zelfbewustzijn bij kinderen en de vroegste herinnering.
 
Het zijn natuurlijk maar particuliere herinneringen, maar het lijkt mij frappant dat ik in beide gevallen door middel van taal op mijn bestaan werd gewezen (je, jou). En dat ik al zoveel taal beheerste dat ik begreep wat er tegen me gezegd werd. En dat ik naar mijn beste herinnering me in beide gevallen verplaatste in degenen die mij gehoord hadden (mijn moeder en de buurvrouw) en die het over mij hadden (mijn moeder en mijn tante). Ik werd ertoe aangezet om aan mezelf te denken vanuit het gezichtspunt van anderen. En toen was er mijn zelfbewustzijn. Moeilijk voorstelbaar dat dat ook zonder taal had kunnen gebeuren. En dus zonder anderen.

Bovendien komt daarmee de belangrijke rol van het geheugen in het blikveld. Want die periode voorafgaand aan het doorbreken van het zelfbewustzijn staat bekend als de periode van de childhood amnesia, de periode waaraan we geen herinneringen kunnen hebben. De ervaringen die we in die periode doormaken, kunnen wel heel belangrijke gevolgen hebben, maar er is nog geen (lange termijn-)geheugen waarin ze worden opgeslagen en waaruit ze kunnen worden teruggehaald.

Tussenstand: we hebben het filter van vooronderstellingen waarmee we de wereld waarnemen en we hebben taal, zelfbewustzijn en geheugen. Wordt vervolgd.

zondag 6 februari 2022

Zondagochtendmuziek - Dorothy Ashby In a Minor Groove

Dat de harp ook een jazzinstrument kan zijn, dat was al veel eerder duidelijk dan ik vorige week in de Zondagochtendmuziek dacht. Er was immers eerder al Dorothy Ashby (1932 - 1986), de Amerikaanse jazzharpiste, waarover haar wikipediapagina meldt:

Hailed as one of the most "unjustly under loved jazz greats of the 1950s"[5] and the "most accomplished modern jazz harpist,"[6] Ashby established the harp as an improvising jazz instrument, beyond earlier use as a novelty or background orchestral instrument, proving the harp could play bebop as adeptly as the instruments commonly associated with jazz, such as the saxophone or piano. 
 
Wat je daar ook leest, en wat ik niet wist, is dat Alice Coltrane naast piano ook harp speelde.

Dorothy Ashby, hoewel dus nogal onbekend gebleven, speelde met allerlei grootheden, zoals met Louis Armstrong en Woody Herman. Maar ook, zo lees ik in de reacties op YouTube, met Stevie Wonder:

Dorothy is the harpist on the Stevie Wonder classic “If It’s Magic” from the 1976 masterpiece “Songs In The Key of Life.” In fact, when Stevie did his Songs In The Key of Life tour in 2014/15, at the last show of the tour at Madison Square Garden on November 24, 2015, he introduced the song this way: “When I did this song on piano, you know, it was OK, I did it as a demo, but I wanted it to have it sound different, so I used a harpist, and I was so fortunate to find a incredible harpist. Her name? Dorothy Ashby. Dorothy played so incredibly well, I mean, she did it exactly as I dreamt it to be. Well, shortly after Songs In The Key of Life was released, unfortunately she passed away of cancer. Tonight, I would like to honor her by using the actual music, the actual track that I did when I sang the song, singing along with the track, in honor of the memory of Dorothy Ashby.” The performance was incredible and a fitting tribute to an amazing musician. Here’s a link to the album version: https://youtu.be/fX36mGEqfw4

Dit zijn opnames uit 1958 met Frank Wess, dwarsfluit, Herman Wright, bas, Art Taylor en Roy Haynes, drums.


vrijdag 4 februari 2022

Doodgewone mannen - Hoe dun is de grens tussen goed en kwaad?

Ik keek met ingehouden adem. Vorige week dinsdag, op prime time, zond de Duitse televisiezender ZDF de documentaire Ganz normale Männer uit. In het kader van de herdenking van de Holocaust. Volg de link om hem te bekijken, maar doe dat niet even tussendoor. En ook niet vlak voor je wilt gaan  slapen. 

De documentaire is gebaseerd op het boek met dezelfde titel van de Amerikaanse historicus Christopher R. Browning, waarvan ik pas nu ontdek dat er in 2020 ook een Nederlandse vertaling van is verschenen: Doodgewone mannen. Browning komt in de documentaire ook zelf aan het woord.

Die ingehouden adem was er doordat je bevattingsvermogen tekortschiet, gecombineerd met het pijnlijke besef dat de gebeurtenissen zich echt "gewoon" hebben afgespeeld.

We wisten natuurlijk al dat van de zes miljoen door de nazi's vermoorde Joden er al twee miljoen waren omgebracht nog voor de moordmachines van de gaskamers in werking werden gesteld. Vanaf de dag dat de Duitsers de Poolse grens overstaken, begonnen ze te moorden. Door Joden, maar niet alleen hen, bij elkaar te drijven en neer te schieten. Of op te hangen, om kogels te sparen. Niet spontaan, maar omdat het van hogerhand was bevolen. Er moest in de lugubere fantasieën van Hitler en zijn volgelingen voor de Duitse bevolking Lebensraum worden gecreëerd en dat betekende niet alleen bezetting, maar ook uitroeiing.

Maar wie waren de uitvoerders? Ook de Wehrmacht werkte eraan mee, maar het waren toch vooral speciale moordbataljons die werden ingezet. Over een van die bataljons, het Reserve-Polizeibataillon 101, gaat de documentaire. Dat bestaat uit 500 leden van de Hamburgse Polizeireserve, die vanwege hun leeftijd niet voor de Wehrmacht werden opgeroepen. Doodnormale mannen.

In Polen aangekomen, krijgen ze hun macabere opdracht te horen. Er moet gemoord worden. Hun bevelhebber moet een aardige man geweest zijn, die iets gezegd moet hebben van "ja, dit is nu eenmaal wat jullie moeten doen. Niet gemakkelijk, maar het moet. Maar wie er voor terugdeinst, mag nu naar voren stappen en hoeft niet mee te doen." Van de 500 moeten er twaalf geweest zijn die een stap naar voren deden. Ze kregen ander werk. De 488 anderen bleven staan.

Hoe dun is de grens tussen goed en kwaad? De weigeraars ondervonden geen negatievere gevolgen van hun keuze dan dat ze naderhand nogal eens werden gekleineerd.

In de documentaire komt een socioloog aan het woord, die stilstaat bij dat moment van die keuze. Stel dat niet van de weigeraars was gevraagd om een stap naar voren te zetten, maar van degenen die bereid waren om de opdracht uit te voeren. Dan was de instemming niet passief geweest, maar door een daad te stellen. Zouden dan niet veel meer hebben geweigerd? Zou zo'n subtiel verschil niet veel hebben uitgemaakt? Voor de keuze tussen goed en kwaad?

Ja, dat zou je wel denken. Het ging om doodgewone mannen, waarvan we kunnen aannemen dat ze de morele gemeenschapsintuïtie voelden van het anderen geen schade toebrengen. Ze zouden hebben geaarzeld om naar voren te stappen en dan had verder de kracht van de sociale beïnvloeding zijn werk kunnen doen. Nu werkte die andersom. De meesten bleven staan.

Dat pleit er voor dat die grens tussen goed en kwaad maar heel dun is. 

Maar daartegen pleit weer dat er al heel veel aan het moment van die keuze was voorafgegaan. De nazi's waren al zeven jaar aan de macht. En hadden ruim de tijd gehad om het Duitse volk, ook doodgewone mannen, met hun propaganda te vergiftigen. Joden waren al rechteloos gemaakt. Geweld was al aan de orde van de dag. De concentratiekampen waren er al.

Er was een grootscheeps proces van "normalisatie" geweest, normalisatie van kwaadaardigheid.

We moeten het dus nooit zover laten komen dat die grens tussen goed en kwaad nog maar zo dun is.

Zou die documentaire over die doodgewone mannen niet ook op prime time op de Nederlandse televisie moeten worden uitgezonden?

donderdag 3 februari 2022

Meer aanwijzingen dat de politiek gemotiveerde vermindering van bestaanszekerheid het rechts-extremisme heeft aangewakkerd - en daarmee de democratie in gevaar heeft gebracht

Er is al het nodige onderzoek gedaan naar het verband tussen bestaansonzekerheid en rechts-extremisme. In het bericht Aanwijzingen voor het vermoeden dat de toename van bestaansonzekerheid een belangrijke oorzaak was van het toegenomen rechts-extremistisch populisme blijven komen van twee jaar geleden besteedde ik aandacht aan een toen net verschenen studie. Het ging daarin om een analyse van veranderingen in werkloosheid en veranderingen in de aanhang van populistische partijen in 220 regio's in 26 Europese landen tussen 2000 en 2017. Daaruit bleek dat een werkloosheidstoename van een procent wordt gevolgd door een groei van stemmen op populistische partijen van een procent. 

Een toename van werkloosheid verhoogt natuurlijk de bestaansonzekerheid. Allereerst voor degenen die werkloos zijn geworden, omdat hun inkomen achteruitgaat, maar ook omdat ze onzeker worden over de toekomst. Maar ook de (nog) werkenden zullen er last van hebben, omdat hun angst om ook werkloos te worden erdoor zal toenemen.

Dat wijst er al op dat het wenselijk kan zijn om bestaansonzekerheid directer te meten, met vragen over hoe onzeker mensen zich voelen. Dat laatste gebeurt in de nieuwe studie What’s Work Got to Do with It? How Precarity Influences Radical Party Support in France and the Netherlands, met André Krouwel van de Vrije Universiteit Amsterdam als een van de auteurs. Een samenvatting van hun onderzoek geven de auteurs hier: Uncovering the missing link between precarity and populist voting

De onderzoekers onderscheiden bestaansonzekerheid, die zij precariteit noemen, in twee dimensies: onzekerheid over het behoud van de baan en de onzekerheid binnen de huidige baan. De eerste wordt gemeten met vragen over de vrees op korte termijn te zullen worden ontslagen en de vrees om in aantal uren achteruit te zullen gaan. En de onzekerheid binnen de huidige baan met vragen over het wel of niet doorbetaald krijgen bij uitval, over de mate van zelfbeschikking in het werk, over de moeilijkheid om werk en privé te combineren en over de tevredenheid met het loon. 

Het blijkt dan dat zowel in Frankrijk als in Nederland in 2017 de mate van bestaansonzekerheid samenhangt met het stemmen op een rechts-extremistische partij (Front National in Frankrijk en de PVV in Nederland). En samenhangt met het minder stemmen op een van de gevestigde middenpartijen. (Bedenk dat er ook niet-stemmers waren.)

Onzekerheid binnen de huidige baan hing in beide landen samen met een twee tot drie keer grotere kans op zowel het stemmen op een rechts-extremistische partij als op een populistisch-linkse partij (La France insoumise in Frankrijk en de SP in Nederland). 

Terwijl de onzekerheid over het behoud van de baan samenhing met een grotere kans op het stemmen op een rechts-extremistische partij. In Frankrijk was die kans 7,5 maal zo groot.

Deze resultaten wijzen er dus op dat het neoliberale beleid van flexibilisering van de arbeidsmarkt en de daarmee in verband staande achteruitgang van de kwaliteit van het werk via de daardoor toegenomen bestaansonzekerheid de kiezers naar de politieke flanken heeft geduwd, in het bijzonder naar de rechts-extremistische flank. 

Kennelijk werden de gevestigde middenpartijen, waartoe ook de sociaaldemocraten werden gerekend, verantwoordelijk gehouden voor die toegenomen bestaansonzekerheid. En werden oplossingen bij de politieke flanken gezocht. Bij links voor het terugdraaien van die flexibilisering en bij rechts voor een chauvinistische Eigen Volk eerst - politiek.

Dit alles kan niet verrassend zijn. Bestaanszekerheid is voor mensen van het allergrootste belang.  Verreweg de meeste mensen zijn niet in staat om die in hun eentje voor elkaar te krijgen. En ze hebben inzicht in de rol die de overheid kan spelen om bestaanszekerheid voor zijn burgers te verschaffen. Als politieke partijen aan de macht zijn die een beleid voeren om die bestaanszekerheid juist te verminderen, met de misplaatste rechtvaardiging dat zulks nodig zou zijn voor "de economie", dan worden die partijen afgestraft. 

Wat rest is de bange vraag of de democratie tegen deze ontwikkeling bestand zal blijken te zijn.

dinsdag 1 februari 2022

David Bohm en Emile Durkheim over hoe verder te leven en te denken na de landbouwrevolutie

In het laatste hoofdstuk van zijn boek Over dialoog onderscheidt David Bohm twee soorten denken: participerend denken en letterlijk denken. Zie het vorige bericht. In het participerend denken ervaren mensen zichzelf als deel van, en verantwoordelijk voor, het grotere geheel van mensheid, natuur en planeet.  In het letterlijk denken is er een werkelijkheid buiten onszelf, die wij kunnen kennen en beheersen. In de mensheidsgeschiedenis was er eerst het participerend denken en is er later, Bohm wijst naar de landbouwrevolutie, het letterlijk denken bijgekomen. Nu leven we in een tijd waarin we dat participerend denken, dat door het letterlijk denken naar de achtergrond is gedrukt, weer naar de voorgrond dienen te halen.

Eerder in het boek wijst Bohm erop dat er altijd vooronderstellingen ten grondslag liggen aan hoe wij denken en hoe wij de wereld waarnemen. Die vooronderstellingen vormen de neerslag van onze ervaringen tot dan toe. En van toestanden van voorbereid zijn waarmee we geboren worden, die het resultaat zijn van het evolutionaire proces waar wij een uitkomst van zijn. Zie Over vooronderstellingen, toestanden van voorbereid zijn, bewustzijn en evolutie

Die vooronderstellingen zijn vaak verbonden met een gevoel van noodzakelijkheid. Ze hebben ons tot dan toe geholpen om succesvol door de wereld te navigeren, we zijn immers nog in leven, en moeten dus wel "waar" zijn. Stel dat je aan een onveilige jeugd de vooronderstelling hebt overgehouden dat de wereld onveilig is en dat anderen mensen niet zijn te vertrouwen. Dan zul je iedereen die jouw vertrouwen met goede bedoelingen probeert te winnen niet anders kunnen zien dan als een bedrieger. Alleen al de gedachte dat je zo iemand zou moeten vertrouwen, maakt je onzeker en angstig. Of zelfs agressief. Het tragische is dan dat je precies die onveilige wereld creëert die volgens jouw vooronderstellingen bestaat. Denk aan die mensen met een competitief wereldbeeld die door hun gedrag precies die wereld tot stand brengen. Want anderen gaan zich als reactie op jouw gedrag ook competitief gedragen.

Van die vooronderstellingen waarmee we de wereld waarnemen, zijn we ons vaak niet bewust. Omdat ze ons zo vertrouwd zijn. We worden er ons van bewust als anderen ze tegenspreken. En de kans daarop is behoorlijk, doordat we in een pluriforme maatschappij leven, waarin mensen met uiteenlopende geschiedenissen en dus ervaringen en dus vooronderstellingen met elkaar in gesprek kunnen raken. Dan ontstaat al gauw een "debat" waarin mensen elkaar van de noodzakelijkheid van hun eigen vooronderstelling proberen te overtuigen. Ze zijn er dus op uit om zelf als winnaar uit dat debat te komen. Maar omdat ze dat allebei willen, is de kans groot dat het debat eindigt zonder dat er iets veranderd is.

Daarom roept Bohm op om vaker een dialoog te voeren in plaats van een debat. In een dialoog zijn mensen bereid, en in staat (!), om hun eigen vooronderstelling op te schorten alsmede hun oordeel over de vooronderstelling van de ander. Maar dat is dus moeilijk vanwege dat gevoel van noodzakelijkheid.

Wat is nu het verband met die twee manieren van denken? Dat moeten we zelf zien uit te vinden, want Bohm laat zich daar eigenlijk niet over uit. Mij lijkt het dat mensen in die tijd van de vroege mensheid, waarin het participerend denken overheerste, de vooronderstelling gemeen hadden dat iedereen deel uitmaakte van hetzelfde grotere geheel. Dat was de tijd dat jagers-verzamelaars grosso modo dezelfde ervaringen deelden. Niet alleen binnen elke groep, maar ook tussen groepen. Er was ook wel het letterlijke denken, zoals in de vorm van het technische inzicht in voedselbereiding en vuurbeheersing (denk aan Koken. Over de oorsprong van de mens van Richard Wrangham). Maar ook die kennis was vooral gemeenschappelijke kennis. Het participerend denken stond op de voorgrond. En daarmee het gevoel deel te zijn van een groter geheel.

Hier valt een fraaie parallel te trekken met het werk van de klassiek socioloog Emile Durkheim over de arbeidsverdeling. In de Engelse vertaling: The Division of Labor in Society. In hoofdstuk 2 daarvan gaat het over de tijd van voor de arbeidsverdeling, dus van voor de landbouwrevolutie, waarin de solidariteit tussen mensen gebaseerd was op gelijkheid, dat wil zeggen op het "collectieve bewustzijn". Anders gezegd, op gemeenschappelijke vooronderstellingen. Toen ik dat hoofdstuk net weer even doorbladerde, stuitte ik op een passage over wat Bohm het gevoel van noodzakelijkheid noemt dat met die vooronderstellingen verbonden is. Durkheim zegt daar dat het collectieve bewustzijn met onze levenskracht, onze vitaliteit, verbonden is en dat een aantasting daarvan als bedreigend wordt ervaren (p. 97-8 van mijn editie):

It sets up a resistance to the play of our personal sentiment and, accordingly, enfeebles it by directing a great part of our energy in an opposing direction. It is as if a strange force were introduced by nature to upset the free functioning of our psychic life. That is why a conviction opposed to ours cannot manifest itself in our presence without troubling us; that is because, at the same time, it penetrates us, and finding itself in conflict with everything that it encounters, causes real disorders. (...) when it is a question of a belief which is dear to us, we do not, and cannot, permit a contrary belief to rear its head with impunity. Every offense directed against it calls forth an emotional reaction, more or less violent, which turns against the offender.

Bij Bohm (1917 - 1992) en bij Durkheim (1858 - 1917) vinden we dus de redenering van de grote verandering die de landbouwrevolutie heeft uitgeoefend op het menselijk denken. Bij Bohm gaat het over de ontwikkeling van gemeenschappelijke vooronderstellingen naar verschillende vooronderstellingen. Waardoor het participerend denken naar de achtergrond wordt gedrongen en met moeite weer naar voren moet worden gehaald. Door onze bereidheid onze eigen vooronderstellingen te relativeren, op te schorten, en te zoeken naar een nieuwe gemeenschappelijkheid op een hoger niveau. Het niveau van gedeeld inzicht in de uitdaging waar iedereen voor staat: het leiden van je leven zonder de schijnzekerheid van onweersproken vooronderstellingen.

En bij Durkheim gaat het over de ontwikkeling van solidariteit op grond van gelijkheid naar de noodzaak van het vinden van een nieuwe bron van solidariteit, die eruit bestaat dat de nieuwe verhoudingen behoren te voldoen aan onze morele eisen van rechtvaardigheid (p. 407-9):

It only asks that we be thoughtful of our fellows and that we be just, that we fulfill our duty, that we work at the function we can best execute, and receive the just reward for our services. (...)

This is far from being on the verge of realization. We know only too well what a laborious work it is to erect this society where each individual will have the place he merits, will be rewarded as he deserves, where everybody, accordingly, will spontaneously work for the good of all and of each. (...)

If this be so, the remedy for the evil is not to seek to resuscitate traditions and practices which, no longer responding to present conditions of society, can only live an artificial, false existence. What we must do to relieve this anomie is to discover the means for making the organs which are still wasting themselves in discordant movements harmoniously concur by introducing into their relations more justice by more and more extenuating the external inequalities which are the source of the evil.

Niet terug naar vroeger, omdat dat niet meer past bij de nieuwe verhoudingen. Maar wel ervoor zorgen dat die nieuwe verhoudingen rechtvaardig zijn. Zodat de ongelijkheid binnen de perken blijft.

Wordt vervolgd. Hier het volgende bericht: Hoe nemen mensen de werkelijkheid waar? Over het filter van vooronderstellingen, taal, zelfbewustzijn en geheugen.