woensdag 16 april 2025

Een lange weg naar een sociaalwetenschappelijk zicht op mensen en samenleving -3- In 1965 ging ik sociologie studeren. Wat ging daaraan vooraf? - 1 -

In 1965 ging ik sociologie studeren. Hier het vorige bericht. Ik had op het postkantoor in het dorp gebeld met het Bureau Inschrijving van de Rijksuniversiteit Groningen, waarna ik de papieren kreeg toegestuurd die ik ingevuld terugstuurde. Een kamer had ik al, want ik kon die van mijn oudere broer Wobbe overnemen, die toen net zijn studie scheikunde had afgemaakt. Mijn moeder stond erop om mij bij te staan bij het me installeren. We kochten wat spulletjes bij V&D op de Grote Markt en aan het eind van de middag bracht ik haar naar de trein terug, eerst naar Leeuwarden, waar ze overstapte richting Zwolle en uitstapte op station Akkrum. De volgende dag ging ik met mijn spaarbankboekje naar de vestiging van de Algemene Spaarbank in de Oude Boteringestraat. Ik nam er een eerste gedeelte op van mijn studiebeurs en renteloos voorschot en betaalde mijn eerste huur aan de hospita. En ik kocht mijn eerste studieboeken.

Wat ging er zoal vooraf aan die keuze om sociologie te gaan studeren? Welke verwachtingen had ik ervan? Ik zou kunnen proberen om daar heel in het algemeen een antwoord op te geven, maar dat zou weinig informatief zijn. Daarom in dit en een of meer vervolgberichten een gedetailleerder antwoord. Ook al om voor mezelf zo goed mogelijk terug te halen met welke "bagage", of gebrek daaraan, ik aan die studie begon. (Het zou mij natuurlijk interesseren hoe collega-sociologen op hun studiekeuze en op wat daaraan voorafging terugkijken.)

Allereerst, het was niet vanzelfsprekend dat ik ging studeren, want ik kwam uit een arbeidersmilieu. Mijn vader was na de lagere school slagersknecht geworden en daarna “geoefend”, maar dus niet "geschoold", slager op de slachterij in Akkrum. Zwaar werk, dat hij bleef doen tot de slachterij eind jaren zestig werd gesloten. Toen begon de tijd van fusies en schaalvergroting in het bedrijfsleven en in het openbaar bestuur. Zoals veel andere dorpen werd Akkrum van een dorp met lokale werkgelegenheid een forensendorp. Daarna was hij werkloos, tot hij zijn pensioen haalde in de sociale werkvoorziening in Oudeschoot bij Heerenveen. Mijn moeder was na de lagere school dienstmeisje in Leeuwarden en serveerster in een melksalon in Heerenveen en werd na het huwelijk huisvrouw. Wobbe, in 2002 te jong overleden, was de eerste in de familie die doorleerde. Hij moet hoogbegaafd zijn geweest en was waarschijnlijk wat we nu hoogfunctionerend autistisch noemen. Op de dorpsschool werd dat goed opgevangen. Hij mocht een klas overslaan en ging naar het Openbaar Lyceum in Heerenveen, waar hij met hoge cijfers zijn HBS-B diploma haalde.

Het hoofd van de lagere school, juf Boerema, naar wie later de school werd genoemd, schreef bij elk rapport een brief aan de ouders “over het werken en zijn van uw zoon/dochter”. Over mij schreef ze: “’t Is net als Wobbe al weer een jongen die wel wat verder kan komen dan de lagere school en U.L.O. naar het zich laat aanzien.” Ik had “een zeer goed verstand”, maar wel “wat een traag tempo” en ik was snel afgeleid. In de vijfde klas had ik mijn werk soms niet op tijd klaar. Ze dacht doordat ik dan naar de les in de zesde klas, in hetzelfde lokaal, zat te luisteren. En ze vroeg zich af waar het stotteren vandaan kwam, waar ze overigens geen aandacht aan besteedde en dat ook verder nimmer een onderwerp van gesprek was.

Dat wij, en onze jongere broer Thom, na de lagere school doorleerden, was dus nogal opvallend. Maar misschien hadden onze ouders dat ook wel gekund en kunnen doen als de mogelijkheden daartoe in hun tijd hadden bestaan. 

Terug naar mijn studiekeuze. Waarom sociologie? En niet scheikunde, wat met mijn HBS-B ook had gekund? Wat ik mij van die tijd herinner, is dat sociologie een academische studie in opkomst was. Er heerste het optimisme dat de naoorlogse Keynesiaanse politiek zo ver was gevorderd dat het economische probleem oplosbaar bleek. En dat de volgende stap eruit zou bestaan dat nu ook sociale problemen moesten worden aangepakt. Met als vooruitzicht dat sociologie het vak van de toekomst zou worden. Wat die problemen dan waren, was niet zo duidelijk, maar ze zouden er mee te maken hebben dat mensen naar nieuwe zingeving zouden moeten zoeken nu aan de materiële behoeften kon worden tegemoetgekomen. Hoe zouden ze met de welvaart en de nieuwe consumptiemogelijkheden omgaan? En, in 1960 werd de vrije zaterdag ingevoerd, hoe met de toegenomen vrije tijd? En inderdaad, de instroom in het vak sociologie groeide. In 1965 was ik in Groningen een van ongeveer 60 eerstejaars. Het jaar daarvoor waren het er 20 geweest en dat werd toen opvallend veel gevonden.

Sociologie had dus toen nog de reputatie van de wetenschap van de toekomst. Dat bleef niet lang zo, maar daarover later meer. En die reputatie kwam tegemoet aan mijn "honger naar kennis". Diezelfde honger bracht broer Wobbe ertoe om zich te verdiepen in de atomen en moleculen en scheikundige reacties die verborgen liggen achter de werkelijkheid die we waarnemen. Ik denk dat ik meer wilde weten over de verborgen "principes" achter hoe mensen met elkaar omgaan, sociaal en maatschappelijk. Zonder dat overigens toen al op die manier onder woorden te kunnen brengen. 

Daar kwam bij dat we in het gezin behoorlijk, meer dan gemiddeld, maatschappelijk en politiek bewust waren. Mijn vader was een van de oprichters van de plaatselijke afdeling van de Partij van de Arbeid, die landelijk op 9 februari 1946 was ontstaan. Hij had sociaal zijn beperkingen, maar die zaten hem niet in de weg om op vergaderingen het woord te voeren. Bij de Gemeenteraadsverkiezingen van 26 juli 1946 behaalde de PvdA in de gemeente Utingeradeel zes van de elf raadszetels. Mijn vader kwam als nummer 6, want er moest ook een arbeider op de lijst staan, in de gemeenteraad. Dat bleef zo tot 1962, toen de Pacifistisch-Socialistische Partij voor het eerst meedeed en een zetel won ten koste van de PvdA. De gemeente Utingeradeel werd in 1982 opgeheven, in diezelfde golf van schaalvergroting die in de zestiger jaren al was begonnen.

Door dat raadslidmaatschap van mijn vader lazen we het maandblad Socialisme en Democratie. We hadden een met familie die in de straat woonde gedeeld abonnement op het sociaaldemocratische dagblad Het Vrije Volk. Bij familie in Oldeboorn, waar ik vaak over de vloer kwam, las ik het weekblad Vrij Nederland, met lange stukken van H.M. van Randwijk, Jan Kassies, J.J. Buskes en anderen, waar ik denk ik nog weinig van begreep, maar ik herinner me nog de drang om ze te lezen. 

Er waren boeken in huis, zoals die van de Arbo-reeks van de Arbeiderspers. Ik herinner me auteurs als Marinus van Goeree, Josepha Mendels, Ben Traven en Dick Dreux. En de AP-omnibussen, zoals die van Willy Corsari, Herman de Man, Jan Mens en Johan Fabricius. Ook van de Arbeiderspers waren er de bundel opstellen die in 1938 door het partijbestuur van de SDAP aangeboden werd aan de socialistische voorman ir. J.W. Alberda en de bundel Om het dagelijks brood onder redactie van P.J. Mijksenaar.

Ik las alle boeken van de schoolbibliotheek en haalde op de zaterdagmiddagen boeken uit de Openbare Leeszaal in het dorp. Nadat ik daar alle jeugdboeken had gelezen, koos Tante Pyt, de directrice van de leeszaal, elke week boeken voor mij uit van de volwassenenafdeling. Als eerste een roman waar ik maar weinig van begreep, waarvan ik later doorkreeg dat het de Nederlandse vertaling was van The Catcher in the Rye van J.D. Salinger, dat in 1951 was verschenen en veel ophef veroorzaakte. (Sommige belangrijke vrouwen in het dorp werden met "Tante" aangesproken.)

Broer Wobbe was geabonneerd op Wending, tijdschrift voor evangelie, cultuur en samenleving, waarvan Willem Banning, hoogleraar kerkelijke en wijsgerige sociologie een van de oprichters was, en waarvan de auteurs C.J. Dippel en Jan Sperna Weiland me nu te binnen schieten. En we hadden de Encyclopedie voor iedereen in huis, ik denk de editie van 1957. Daarvan zie ik nu dat dat het "beslissende boek" was van Gerrit Komrij.

Tenslotte, wij groeiden tweetalig op, waren er Friestalige jeugdboeken in huis. Ik heb er nog een paar bewaard: Torda, de sigeunerhoun van J. van der Ploeg, Fen bûgjen frjemd van J. de Haan, Romke van E.S. de Jong en Utfanhûs by Pake en Beppe van G.Strykstra en J. Strykstra-Bouma.

Dat alles heeft er denk ik op de ene of de andere manier aan bijgedragen dat ik sociologie ging studeren. Maar er is meer en daarover in het volgende bericht. 

donderdag 10 april 2025

Een sociaalwetenschappelijk zicht op het fenomeen van de foute leider - 30 - Laten we er niet omheen draaien: over de domheid van de foute leider

Elliott Kirschner roept er toe op om er niet langer omheen te draaien: de foute leider Donald Trump, sinds een paar maanden de machtigste man ter wereld, is een idioot. Er is al van alles gezegd over Trump, dat hij autoritair is, corrupt is, racistisch is, hebzuchtig is, vrouwonvriendelijk is (kwaadaardig narcistisch is, zou ik daaraan toevoegen), maar er is daarnaast nog een eigenschap die onvoldoende aandacht krijgt: Trump is bovenal niet erg slim.

In fact, all signs point to him being an idiot.

Like many idiots, he surrounds himself with sycophants steeped in stupidity. And like many fools, he’s an unwitting tool for those who see, in his inanity, opportunity for their own malevolence. Meanwhile, the wealth and power he’s amassed mean that many of those who seek his favor—and have enough intelligence to know he’s an imbecile—pretend he’s not, out of fear or because of their greed and cynical ambition.

Hij is weliswaar slim genoeg om ertoe in staat te zijn mensen een rad voor ogen te draaien. Hij is ook vooral een con man, een bedrieger. Daarmee wist hij een beroemdheid te worden, een televisiepersoonlijkheid, die van zijn vader een vermogen erfde, dat hij echter voor een groot deel door een reeks faillissementen verkwanselde.

Maar, daarbij geholpen door de Amerikaanse media, bleef het aureool van de succesvolle zakenman aan hem plakken. Daarmee wist hij zich voor de ongeïnformeerde Amerikaanse kiezers tot tweemaal toe te presenteren als de redder in nood, die een wereldbeeld van onveiligheid en vijandschap verspreidde en die als enige alle problemen zou kunnen oplossen. Uitsluitend gemotiveerd door de statuscompetitie drijfveer van het bereiken van de alleenheerschappij en van het uitschakelen van al zijn tegenstrevers en vijanden, kwam hij terecht op een positie waarvoor competentie, kennis van zaken en morele beginselen nodig zijn die hij ten enen male ontbeert.

Waardoor de domheid en kwaadaardigheid aan de macht is.

His stupidity was on full display throughout his first term—from the ridiculous (remember the Sharpie and the doctored hurricane map?) to the chilling, like suggesting people inject bleach to cure COVID. Now, with tariffs wrecking the global economy for no discernible reason, more people who should’ve known better are finally realizing this man has no idea what he’s doing. (...)

But then again, no one can plan around Trump’s policies, because he shifts positions constantly and without reason. No one really trusts him because they know his mind is all over the place. It’s all chaos. No one with even basic reasoning skills would pursue something so rashly idiotic.

Domheid heb je in soorten. Een soort is de domheid waarvan de domme zich bewust is. Ik weet van mezelf dat ik op het terrein van de popmuziek of van de quantumtheorie dom ben. 

Maar een ander soort is de domheid die door de domme niet onderkend wordt. Kirschner noemt het onderzoek van de sociaal-psychologen David Dunning en Justin Kruger, dat liet zien dat dommen vaak hun cognitieve vermogens schromelijk overschatten. Ze zijn zo gezegd te dom om te weten hoe dom ze zijn. 

Precies dat zogenaamde Dunning-Kruger Effect zien we steevast bij foute leiders. Dat ligt besloten in hun narcistische persoonlijkheidsstoornis. Ze zijn zo van zichzelf overtuigd en zo met zich zelf ingenomen dat ze enig besef van hun cognitieve en intellectuele beperkingen niet kunnen verdragen en dus niet toelaten. Denk aan die compilatie van fragmenten waarin Trump in grote ernst beweert dat hij van een lange reeks  onderwerpen meer weet dan wie dan ook: De potsierlijkheid van het narcistisch wereldbeeld aan de wereld getoond

Dat betekent dat ze slecht in staat zijn om nieuwe informatie op te nemen. Van Trump weten we dat hij in zijn vorige regeerperiode, toen hij nog enigszins competente ministers en medewerkers om zich heen had, de rapporten die de president elke ochtend krijgt aangereikt, ongelezen terzijde schoof. En zijn aandachtsspanne bij het toehoren van mondelinge verslagen, evenals zijn gebrekkige impulsbeheersing, werden gekarakteriseerd als die van een kleuter. Daniel W. Drezner gaf in 2020 in International Affairs een fraai overzicht van Trumps "onvolwassen leiderschap": Immature leadership: Donald Trump and the American presidency.

Anders gezegd, de foute leider gaat er vanuit dat alles wat hij moet weten al weet. En dat betekent weer dat hij altijd vertrouwt op zijn eerste, ongeïnformeerde ingevingen, zijn intuïties. Als je jezelf een genie vindt, dan moet alles wat wetenswaardig en waardevol is, al besloten liggen in wat je spontaan te binnen schiet. Denk terug aan de foute leider Adolf Hitler, die zich in de woorden van zijn biograaf Sebastian Haffner, als onfeilbaar beschouwde en blindelings op zijn intuïties vertrouwde. 

En die voor elkaar kreeg dat zijn volgelingen dat ook deden. Het Führerprinzip hield in dat je er van uit kon gaan dat Hitler altijd gelijk had. Datzelfde "principe" zien we nu terugkeren bij de volgelingen van Donald Trump. Hier zie je hoe Mike Johnson, de Republikeinse voorzitter van het Huis van Afgevaardigden, zijn toehoorders voorhoudt dat we moeten vertrouwen op het instinct van de president. De domheid van de foute leider, die alleen op zijn ingevingen vertrouwt, produceert de domheid van zijn volgelingen, die hun eigen oordeelsvermogen inruilen voor diezelfde ingevingen.

Dat de domheid van de foute leider vergelijkingen uitlokt met het gedrag van een kleuter, overigens met excuses aan kleuters, die juist vaak heel nieuwsgierig zijn, wijst op de eigenschap van de onveranderlijkheid, van de afwezigheid van persoonlijke ontwikkeling. Sebastian Haffner zag dat bij de persoon Adolf Hitler, waar er:

geen sprake (was) van een ontwikkeling en rijping van zijn karakter of persoonlijkheid. Zijn karakter ligt al vroeg vast - een betere formulering is misschien 'loopt al vroeg vast' - en blijft op een verbazingwekkende manier altijd dezelfde; er wordt niets meer aan toegevoegd. Een weinig innemend karakter overigens.

Daniel Drezner wijst op overeenkomstige karakteriseringen van de persoon Donald Trump:

What is startling, however, is the frequency with which Trump himself, his subordinates and his supporters talk about him as if he were a small child. The president has made it clear that he is not the most mature of individuals. Trump told one biographer: ‘When I look at myself in the first grade and I look at myself now, I'm basically the same. The temperament is not that different.’14 Most of his other biographers make a similar point: he has experienced little emotional or psychological development since he was young. Tim O'Brien, the author of TrumpNation: the art of being the Donald, warned after Trump's election that ‘we now have somebody who's going to sit in the Oval Office who is lacking in a lot of adult restraints and in mature emotions’.

Bij dat alles vraag je je af hoe dat fenomeen van de domheid van de foute leider en van de domheid van zijn volgelingen en van de kiezers die in een democratie de foute leider aan de macht brengen, zich verhoudt tot de intelligentie van de menselijke soort. Max S. Bennett beschrijft in A Brief History of Intelligence de evolutionaire ontwikkeling van intelligentie vanaf de eerste eencellige organismen tot aan de intelligentie waar mensen toe in staat zijn. 

De intelligentie die we hard nodig lijken te hebben nu we met uitdagingen op wereldniveau geconfronteerd worden waarbij ons voortbestaan in het geding is. Maar die tot nu toe niet voorkomt dat domme, foute leiders aan de macht komen, die juist in de weg staan van het succesvol aanpakken van die uitdagingen. Daar kom ik op terug.