We zagen in deze reeks berichten al dat de democratie, als de poging om de oeroude gemeenschapsintuïties vorm te geven op het niveau van de nationale staat, het moeilijk heeft als de verschillen tussen arm en rijk al te groot worden. Zie het vorige bericht Hoe het Amerikaanse Grote Geld zich verdedigt tegen de democratie. De rijken hebben de neiging om hun rijkdom te gaan zien als uitkomst van hun eigen uitzonderlijke talenten en prestaties en dat maakt het hen gemakkelijker om de democratie, waarin elke stem immers even zwaar telt, te zien als een bedreiging van hun positie.
Dat betekent dat de democratie moet zien te voorkomen dat de ongelijkheid uit de hand loopt. Of, mocht dat al gebeurd zijn, te voorkomen dat de rijken in staat worden gesteld om de democratie te kapen. Dat wil zeggen, met hun financiële middelen volksvertegenwoordigers ertoe brengen om voor hen gunstige beslissingen te nemen. Zoals het verlagen van de toptarieven in de inkomstenbelasting of het vergemakkelijken van belastingontwijking. In het geval van een waakzame democratie is zulk gedrag illegaal en noemen we het omkoping en corruptie.
Maar het Grote Geld kan het ook voor elkaar hebben gekregen, zoals in de Verenigde Staten, dat het "kopen" van gunstige democratische besluiten is gelegaliseerd. Oftewel door middel van giften aan volksvertegenwoordigers, oftewel door met veel geld de publieke opinie te beïnvloeden (de Super PACs).
Uit de studie The Party or the Purse? Unequal Representation in the US Senate blijkt nu dat de invloed van het Grote geld op de democratische besluitvorming aanzienlijk is. Zie ook het bericht in The Economist: Is Congress rigged in favour of the rich?
De onderzoekers keken naar 49 besluiten in de Amerikaanse Senaat tussen 2001 en 2015 en legden die naast publieke opiniepeilingen. In de gevallen dat de opinies van arm en rijk tegenover elkaar staan, is de uitkomst in 63 procent daarvan in overeenstemming met de opinie van de rijken. (Bedenk dat Trump toen nog niet door de rijken, Amerikaanse en Russische, aan de macht was gebracht.)
Maar opvallend is het grote verschil tussen Democratische en Republikeinse Senatoren. Want het percentage voor de Democraten is 35 procent en voor de Republikeinen 86 procent. Dat verschil wordt door The Economist fraai in beeld gebracht, maar ik neem aan dat ik dat plaatje niet zomaar mag overnemen.
Er kan dus in een democratie een politieke partij tot ontwikkeling komen die het ronduit en onbeschaamd als zijn opdracht ziet om de belangen van de rijken te beschermen.
Dat illustreert het inzicht dat democratie en grote ongelijkheid niet samen gaan.
Een blog over toepassingen van sociale wetenschap op persoonlijke en maatschappelijke vraagstukken op het gebied van de bevordering van welzijn/gezondheid en pro-sociaal gedrag/coöperatie.
vrijdag 23 augustus 2019
donderdag 22 augustus 2019
Dat wij er moeite mee hebben om holistisch te denken zou kunnen liggen aan de sociale vluchtigheid waarin we opgroeien
Als leden van een fundamenteel sociale diersoort zijn we in de meeste Westerse landen, zoals Europa en Noord-Amerika, terechtgekomen in samenlevingen met een hoge mate van sociale vluchtigheid. Die brengt een individualistische cultuur met zich mee, waarin mensen zichzelf zien als autonome en onafhankelijke individuen met wisselende relaties.
Daartegenover vind je in Oost-Aziatische landen nog meer een collectivistische cultuur, waarin mensen zichzelf meer zien als onderdeel van een stabiel geheel van onderling afhankelijke relaties.
Van die twee lijken de meer collectivistische culturen meer overeen te komen met de Paleo Sociale Omgeving waarin de mensheid verreweg het grootste deel van zijn bestaan heeft doorgebracht.
Dat roept de vraag op wat het voor mensen betekent om op te groeien en het leven door te brengen in de meer individualistische cultuur van de meeste Westerse landen. Het bericht Over de uitdagingen van de sociale vluchtigheid ging over onderzoek dat daar een antwoord op gaf. Hieronder het lijstje dat in dat bericht voorkomt:
Daartegenover vind je in Oost-Aziatische landen nog meer een collectivistische cultuur, waarin mensen zichzelf meer zien als onderdeel van een stabiel geheel van onderling afhankelijke relaties.
Van die twee lijken de meer collectivistische culturen meer overeen te komen met de Paleo Sociale Omgeving waarin de mensheid verreweg het grootste deel van zijn bestaan heeft doorgebracht.
Dat roept de vraag op wat het voor mensen betekent om op te groeien en het leven door te brengen in de meer individualistische cultuur van de meeste Westerse landen. Het bericht Over de uitdagingen van de sociale vluchtigheid ging over onderzoek dat daar een antwoord op gaf. Hieronder het lijstje dat in dat bericht voorkomt:
- Onder condities van sociale stabiliteit moet je leren om om te gaan met anderen die je misschien niet zo goed liggen. In een sociaal vluchtige omgeving hoeft dat niet, omdat je de relatie gemakkelijker kunt beëindigen.
- Daardoor zullen mensen onder condities van sociale vluchtigheid meer relaties hebben met anderen die op hen lijken. Want er kan gelden: soort zoekt soort. Bij sociale stabiliteit zullen mensen meer de vaardigheid hebben ontwikkeld om met andersoortigen om te gaan.
- Bij sociale vluchtigheid is een relatie dus altijd minder vanzelfsprekend dan bij sociale stabiliteit. Omdat je van jezelf en van elkaar weet dat er mogelijke alternatieven bestaan.
- Bij sociale vluchtigheid zijn mensen er meer op gericht om een bestaande aantrekkelijke relatie in stand te houden door de ander meer te ondersteunen en zo te proberen om voor de ander onmisbaar te zijn. Dit verklaart dat vrienden in individualistische culturen meer steun uitwisselen dan vrienden in collectivistische culturen.
- Bij sociale vluchtigheid zijn mensen in hun zoektocht naar relaties meer bereid om meer van zichzelf te onthullen dan bij sociale stabiliteit. Anders gezegd, onder condities van sociale vluchtigheid is zelfonthulling (self-disclosure) een signaal dat je de relatie op prijs stelt en wilt behouden. Bij sociale stabiliteit heb je dat signaal niet nodig.
- Onder condities van sociale vluchtigheid speelt romantische liefde een grotere rol, als een soort signaal (commitment device) van gebondenheid. Bij sociale stabiliteit is dat signaal minder nodig.
Je hebt een meer analytische denkstijl als je aandacht meer uitgaat naar individuele objecten los van hun omgeving (context) en daarmee samenhangend meer naar objecten kijkt als geïsoleerd van elkaar.
Daartegenover denk je meer holistisch als je objecten ziet als onderling overlappend en ingebed in hun omgeving, waardoor je meer bent gespitst op onderlinge verbanden en op het deel zijn van een groter geheel.
En een deel van dat onderscheid lijkt verklaard te kunnen worden door het bekende verschil in de locus of control, dat wel vertaald wordt met beheersingsoriëntatie. Sociale vluchtigheid blijkt meer samen te gaan met een interne beheersingsoriëntatie, dat wil zeggen met de neiging om oorzaken van gedrag meer in de persoon zelf te zoeken. Terwijl sociale stabiliteit samengaat met de neiging om die oorzaken meer in de omgeving en in de omstandigheden te zoeken.
Dat komt er dus op neer dat het bekende verschil tussen individualistische en collectivistische culturen voor een deel verklaard kan worden door het verschil in de mate van sociale vluchtigheid (versus sociale stabiliteit) en dat dat verschil in de mate van sociale vluchtigheid deels het verschil in de mate van analytisch denken (versus holistisch denken) verklaart. En dat laatste verloopt deels via die meer interne (dan wel externe) beheersingsoriëntatie.
En dat wijst tenslotte op het grote belang van sociale vluchtigheid versus sociale stabiliteit voor hoe mensen naar zichzelf en naar anderen kijken en voor hun manier van denken en kijken naar de wereld (analytisch versus holistisch).
Ik vraag me wel eens af of dat grote belang van een nogal fundamenteel sociaalwetenschappelijk inzicht wel voldoende onder ogen wordt gezien.
zondag 18 augustus 2019
Zondagochtendmuziek - "Armenian Street" Alex Simu Quintet live at the Bimhuis
Heaven heeft een interview met Alex Simu, de Roemeense klarinettist die naar Nederland kwam om jazz te studeren en nu al vijftien jaar in Amsterdam woont. Een citaat uit dat interview:
In ben jazz gaan studeren in Nederland en heb me verdiept in klassieke muziek en elektronica. Maar als Roemeen ben ik opgegroeid met oriëntaalse muziek en daar heb ik altijd belangstelling voor gehouden. Ik ken de muziektheorieën die ten grondslag liggen aan westerse en oosterse muziek, en ik doorgrond de structuren. Er zijn de nodige overeenkomsten maar ook grote verschillen, bijvoorbeeld in het gebruik van toonladders. Stel je die twee muzikale tradities voor als twee oevers van een rivier, dan is het slechtste wat je kunt doen de rivier dempen, want dan verliezen beide plekken hun identiteit. Dan krijg je muziek zonder kracht. Onze opzet is elementen uit beide tradities met elkaar in contact te brengen waarbij ze wel hun eigenheid behouden.Hier speelt hij met zijn kwintet in het Bimhuis het nummer Armenian Street. Lees vooral ook op YouTube de begeleidende tekst.
vrijdag 16 augustus 2019
Hoe door privatisering zelfverrijking en corruptie werden aangewakkerd. En over hoe dat was te verwachten
Twee berichten die, op heel verschillende niveau's, aan het zelfde thema raken: het thema van de verhouding tussen de markt (de private sector) en de overheid (de publieke sector).
In het bericht Eigenaren bedachten schimmige bedrijfsstructuur om miljoenen uit PrivaZorg te halen op het onvolprezen Follow the Money doet Siem Eikelenboom uitvoerig en gedetailleerd verslag van het onderzoek, in samenwerking met Trouw, naar wantoestanden in de geprivatiseerde (van publieke naar private sector) thuiszorg. We lezen hoe bestuurders van de thuiszorginstelling PrivaZorg met schimmige constructies zichzelf wisten te verrijken ten koste van publieke (AWBZ-)middelen.
En in het bericht Bad governance: How privatization increases corruption in the developing world, verschenen in het wetenschappelijke tijdschrift Regulation & Governance, lezen we hoe het International Monetary Fund (IMF) in de periode van 1982 tot 2014 in 141 ontwikkelingslanden aan de toename van corruptie en zelfverrijking heeft bijgedragen door privatisering van overheidsbedrijven als voorwaarde te stellen voor financiële ondersteuning.
In beide gevallen gaat het over de privatiseringsgolf die zich wereldwijd heeft afgespeeld als uitvloeisel van de neoliberale ideologie, die verkondigde dat we de overheid in de eerste plaats als probleem dienen te zien in plaats van als oplossing. Zich baserend op de gedachte dat mensen allereerst op eigen belang uit zijn en dus door de prikkels van de markt dienen te worden gemotiveerd. Als die prikkels van de concurrentie er onvoldoende zijn, dan spannen ze zich niet genoeg in.
Dat mensbeeld gaat er geheel aan voorbij dat de menselijke natuur naast dat statuscompetitiepatroon, dat appelleert aan egoïstische motieven, ook nog het daaraan tegengestelde gemeenschapspatroon kennen, dat erop gericht is om iets goeds te doen voor anderen. Afhankelijk van hoeveel statuscompetitiegedrag dan wel gemeenschapsgedrag ze in hun omgeving waarnemen, zullen mensen meer voor het ene dan wel het andere gedrag kiezen. Als iedereen competitief en dus egoïstisch is, dan is de kans groot dat jij dat ook bent. En andersom, als iedereen rekening houdt met anderen en bij wil dragen aan een betere wereld, dan is de kans groot dat jij je voelt aangesproken en daaraan meedoet.
En omdat de markt meer appelleert aan die egoïstische motieven en de overheid meer aan het algemeen belang en solidariteit met anderen, zul je dus kunnen verwachten dat mensen in de private sector meer egoïstisch gedrag vertonen dan in de publieke sector. En er zijn aanwijzingen die met die verwachting overeenstemmen. Zie de berichten Werkers in publieke sector zijn pro-socialer dan in bedrijfsleven en Mensen die er meer voor anderen willen zijn, werken meer in de publieke sector dan in de marktsector.
Die neoliberale privatiseringsgolf is geheel voorbijgegaan aan dat inzicht van de ambivalente menselijke sociale natuur (ook bekend, althans op dit blog, als de Dual Mode-theorie). En je kunt wel zeggen dat de gevolgen daarvan rampzalig zijn geweest. Die ambivalentie in de menselijke sociale natuur maakt het noodzakelijk om heel voorzichtig te zijn bij politieke keuzes tussen markt en overheid.
Het schijnt trouwens dat we die les beginnen te leren. Want in veel landen zien we dat eerdere privatiseringen weer worden teruggedraaid. Er wordt weer volop gerenationaliseerd. Wat eerder de markt op werd geduwd, komt nu weer terug in overheidshanden. Zie, uit 2017: Na de privatiseringsgolf is er nu volop renationalisering - Welke lessen zijn daaruit te trekken?
In het bericht Eigenaren bedachten schimmige bedrijfsstructuur om miljoenen uit PrivaZorg te halen op het onvolprezen Follow the Money doet Siem Eikelenboom uitvoerig en gedetailleerd verslag van het onderzoek, in samenwerking met Trouw, naar wantoestanden in de geprivatiseerde (van publieke naar private sector) thuiszorg. We lezen hoe bestuurders van de thuiszorginstelling PrivaZorg met schimmige constructies zichzelf wisten te verrijken ten koste van publieke (AWBZ-)middelen.
En in het bericht Bad governance: How privatization increases corruption in the developing world, verschenen in het wetenschappelijke tijdschrift Regulation & Governance, lezen we hoe het International Monetary Fund (IMF) in de periode van 1982 tot 2014 in 141 ontwikkelingslanden aan de toename van corruptie en zelfverrijking heeft bijgedragen door privatisering van overheidsbedrijven als voorwaarde te stellen voor financiële ondersteuning.
In beide gevallen gaat het over de privatiseringsgolf die zich wereldwijd heeft afgespeeld als uitvloeisel van de neoliberale ideologie, die verkondigde dat we de overheid in de eerste plaats als probleem dienen te zien in plaats van als oplossing. Zich baserend op de gedachte dat mensen allereerst op eigen belang uit zijn en dus door de prikkels van de markt dienen te worden gemotiveerd. Als die prikkels van de concurrentie er onvoldoende zijn, dan spannen ze zich niet genoeg in.
Dat mensbeeld gaat er geheel aan voorbij dat de menselijke natuur naast dat statuscompetitiepatroon, dat appelleert aan egoïstische motieven, ook nog het daaraan tegengestelde gemeenschapspatroon kennen, dat erop gericht is om iets goeds te doen voor anderen. Afhankelijk van hoeveel statuscompetitiegedrag dan wel gemeenschapsgedrag ze in hun omgeving waarnemen, zullen mensen meer voor het ene dan wel het andere gedrag kiezen. Als iedereen competitief en dus egoïstisch is, dan is de kans groot dat jij dat ook bent. En andersom, als iedereen rekening houdt met anderen en bij wil dragen aan een betere wereld, dan is de kans groot dat jij je voelt aangesproken en daaraan meedoet.
En omdat de markt meer appelleert aan die egoïstische motieven en de overheid meer aan het algemeen belang en solidariteit met anderen, zul je dus kunnen verwachten dat mensen in de private sector meer egoïstisch gedrag vertonen dan in de publieke sector. En er zijn aanwijzingen die met die verwachting overeenstemmen. Zie de berichten Werkers in publieke sector zijn pro-socialer dan in bedrijfsleven en Mensen die er meer voor anderen willen zijn, werken meer in de publieke sector dan in de marktsector.
Die neoliberale privatiseringsgolf is geheel voorbijgegaan aan dat inzicht van de ambivalente menselijke sociale natuur (ook bekend, althans op dit blog, als de Dual Mode-theorie). En je kunt wel zeggen dat de gevolgen daarvan rampzalig zijn geweest. Die ambivalentie in de menselijke sociale natuur maakt het noodzakelijk om heel voorzichtig te zijn bij politieke keuzes tussen markt en overheid.
Het schijnt trouwens dat we die les beginnen te leren. Want in veel landen zien we dat eerdere privatiseringen weer worden teruggedraaid. Er wordt weer volop gerenationaliseerd. Wat eerder de markt op werd geduwd, komt nu weer terug in overheidshanden. Zie, uit 2017: Na de privatiseringsgolf is er nu volop renationalisering - Welke lessen zijn daaruit te trekken?
dinsdag 13 augustus 2019
De behoefte aan een sterke man en het wereldbeeld van vijandigheid tussen groepen
Mensen hebben ten behoeve van hun functioneren in het sociale en maatschappelijke leven twee fundamentele gedragspatronen tot hun beschikking: het gemeenschapspatroon en het statuscompetitiepatroon.
Die twee patronen hebben allebei hun eigen sociaal wereldbeeld. Als het gemeenschapspatroon op de voorgrond staat, zie je anderen als goedwillend en dus de wereld als veilig. Staat daarentegen het statuscompetitiepatroon vooraan, dan zijn anderen tegenstrevers en vijanden en is de wereld er een van strijd en onveiligheid.
Tegen die achtergrond is het boeiend om kennis te nemen van de studie Dominant Leaders and the Political Psychology of Followership. Want daarin geven de auteurs een overzicht van het recente onderzoek naar waar de behoefte aan dominante leiders (de "sterke man"), die tegenwoordig zo opvallend aanwezig is, vandaan komt.
Volgens ouder onderzoek, denk aan Adorno's autoritaire persoonlijkheid (The Authoritarian Personality uit 1950), zou de behoefte aan een sterke man samenhangen met een bepaalde, stabiele persoonlijkheid.
In tegenstelling daarmee ontwikkelen de auteurs op basis van recenter onderzoek hun adaptive followership theory of preferences for dominant leaders, waarin die behoefte veel meer flexibel en instrumenteel van aard is en waarin bepaalde omstandigheden veel mensen er toe kunnen bewegen om volgeling van een sterke man te worden.
Wat is er voor nodig om als "sterke man" gezien te worden? In de tegenwoordige maatschappij, waarin we leiders of potentiële leiders niet persoonlijk kennen, gaan we af op uiterlijke kenmerken en op politieke standpunten. Onderzoek laat zien dat mensen een leider meer als dominant beoordelen als hij (meestal een hij) masculiene gelaatstrekken heeft, een lagere stem heeft, assertief is en op eigen belang gericht en in politiek opzicht meer rechts-extreme standpunten verkondigt. Anderen vrees aanjagen en intimideren en pleiten voor strenge straffen voor criminelen, dat zijn signalen dat je te maken hebt met een dominante leider, een sterke man.
En de behoefte aan zo'n sterke man blijkt sterk toe te nemen als er sprake is van conflict, van strijd met andere, vijandige, groepen. Dat kan om een echt conflict gaan, maar het kan ook zijn dat een sterke man die aan de macht wil komen, tegenstellingen opblaast en conflicten en vijanden creëert. Hij kan er dan in slagen om mensen tot zijn volgelingen te maken die denken dat hij als enige de gevaren kan afwenden.
De kans op slagen is groter als bij die volgelingen meer het wereldbeeld kan worden opgewekt van alomtegenwoordigheid van gevaar en strijd. Van strijd tussen groepen die elkaar naar het leven staan.. Het wereldbeeld van de statuscompetitie. Zoals we dat al zagen in de Sociale Dominantie Oriëntatie. Zie nog eens het bericht De twee wereldbeelden van het rechts-extremisme: de wereld is gevaarlijk en/of de wereld is een amorele jungle.
Want het blijkt dat die Sociale Dominantie Oriëntatie, het de wereld waarnemen als een strijdtoneel tussen groepen, een betere voorspeller is van de behoefte aan een sterke man dan het voldoen aan de kenmerken van Adorno's autoritaire persoonlijkheid.
En de mate waarin mensen dat wereldbeeld van strijd en conflict aanhangen, kan sterk wisselen. Het kan worden aangewakkerd door terroristische aanslagen, maar ook door economische instabiliteit. Vandaar dat verband tussen economische ongelijkheid en bestaansonzekerheid met groepsvijandigheid en rechts-extremisme.
En vandaar het grote belang van een verzorgingsstaat, die tegemoetkomt aan de behoefte aan bestaanszekerheid. Die daardoor de kans verkleint op zo'n wereldbeeld van strijd en conflict en daarmee de behoefte aan een sterke man.
Waardevolle inzichten om wat er zich in deze tijd in de wereld afspeelt beter te begrijpen.
Die twee patronen hebben allebei hun eigen sociaal wereldbeeld. Als het gemeenschapspatroon op de voorgrond staat, zie je anderen als goedwillend en dus de wereld als veilig. Staat daarentegen het statuscompetitiepatroon vooraan, dan zijn anderen tegenstrevers en vijanden en is de wereld er een van strijd en onveiligheid.
Tegen die achtergrond is het boeiend om kennis te nemen van de studie Dominant Leaders and the Political Psychology of Followership. Want daarin geven de auteurs een overzicht van het recente onderzoek naar waar de behoefte aan dominante leiders (de "sterke man"), die tegenwoordig zo opvallend aanwezig is, vandaan komt.
Volgens ouder onderzoek, denk aan Adorno's autoritaire persoonlijkheid (The Authoritarian Personality uit 1950), zou de behoefte aan een sterke man samenhangen met een bepaalde, stabiele persoonlijkheid.
In tegenstelling daarmee ontwikkelen de auteurs op basis van recenter onderzoek hun adaptive followership theory of preferences for dominant leaders, waarin die behoefte veel meer flexibel en instrumenteel van aard is en waarin bepaalde omstandigheden veel mensen er toe kunnen bewegen om volgeling van een sterke man te worden.
Wat is er voor nodig om als "sterke man" gezien te worden? In de tegenwoordige maatschappij, waarin we leiders of potentiële leiders niet persoonlijk kennen, gaan we af op uiterlijke kenmerken en op politieke standpunten. Onderzoek laat zien dat mensen een leider meer als dominant beoordelen als hij (meestal een hij) masculiene gelaatstrekken heeft, een lagere stem heeft, assertief is en op eigen belang gericht en in politiek opzicht meer rechts-extreme standpunten verkondigt. Anderen vrees aanjagen en intimideren en pleiten voor strenge straffen voor criminelen, dat zijn signalen dat je te maken hebt met een dominante leider, een sterke man.
En de behoefte aan zo'n sterke man blijkt sterk toe te nemen als er sprake is van conflict, van strijd met andere, vijandige, groepen. Dat kan om een echt conflict gaan, maar het kan ook zijn dat een sterke man die aan de macht wil komen, tegenstellingen opblaast en conflicten en vijanden creëert. Hij kan er dan in slagen om mensen tot zijn volgelingen te maken die denken dat hij als enige de gevaren kan afwenden.
De kans op slagen is groter als bij die volgelingen meer het wereldbeeld kan worden opgewekt van alomtegenwoordigheid van gevaar en strijd. Van strijd tussen groepen die elkaar naar het leven staan.. Het wereldbeeld van de statuscompetitie. Zoals we dat al zagen in de Sociale Dominantie Oriëntatie. Zie nog eens het bericht De twee wereldbeelden van het rechts-extremisme: de wereld is gevaarlijk en/of de wereld is een amorele jungle.
Want het blijkt dat die Sociale Dominantie Oriëntatie, het de wereld waarnemen als een strijdtoneel tussen groepen, een betere voorspeller is van de behoefte aan een sterke man dan het voldoen aan de kenmerken van Adorno's autoritaire persoonlijkheid.
En de mate waarin mensen dat wereldbeeld van strijd en conflict aanhangen, kan sterk wisselen. Het kan worden aangewakkerd door terroristische aanslagen, maar ook door economische instabiliteit. Vandaar dat verband tussen economische ongelijkheid en bestaansonzekerheid met groepsvijandigheid en rechts-extremisme.
En vandaar het grote belang van een verzorgingsstaat, die tegemoetkomt aan de behoefte aan bestaanszekerheid. Die daardoor de kans verkleint op zo'n wereldbeeld van strijd en conflict en daarmee de behoefte aan een sterke man.
Waardevolle inzichten om wat er zich in deze tijd in de wereld afspeelt beter te begrijpen.
zondag 11 augustus 2019
Zondagochtendmuziek - Anner Bylsma en Malcolm Bilson - Beethoven: Sonata No. 3 in A major, Op. 69 - Allegro ma non tanto
De cellist en oude muziek-specialist Anner Bylsma is overleden. In de New York Times was er dit mooie In Memoriam: Anner Bylsma, Eminent Cellist With an Ear for the Past, Dies at 85.
Ik kan me niet herinneren een live optreden te hebben bijgewoond. Maar o, wat zijn er veel prachtige opnamen. Natuurlijk de twee opnames van Bachs cellosuites, die van 1979 en die van 1992.
Hij hield er niet van dat oude instrumenten "authentiek" werden genoemd:
Hij maakte ook opnames met de Amerikaanse fortepianist Malcolm Bilson.
Zoals in 1991 die van Beethovens cellosonates. Hier hoor je het Allegro ma non tanto uit de Sonate Nr. 3. Misschien je ogen er bij dichtdoen.
Ik kan me niet herinneren een live optreden te hebben bijgewoond. Maar o, wat zijn er veel prachtige opnamen. Natuurlijk de twee opnames van Bachs cellosuites, die van 1979 en die van 1992.
Hij hield er niet van dat oude instrumenten "authentiek" werden genoemd:
Mr. Bylsma disliked hearing period instruments described as “authentic.” In a 1996 interview in Gramophone, he recalled being asked what is “authentic” in music. The answer, he said, comes clear “when you hear someone play a piece that you know extremely well and it suddenly appears still more beautiful than it was.”Dat het nog mooier is dan je dacht dat het was.
Hij maakte ook opnames met de Amerikaanse fortepianist Malcolm Bilson.
Zoals in 1991 die van Beethovens cellosonates. Hier hoor je het Allegro ma non tanto uit de Sonate Nr. 3. Misschien je ogen er bij dichtdoen.
vrijdag 9 augustus 2019
Over de gunstige invloed van het opgroeien met oudere broers en/of zussen
Omdat wij een groepsdier zijn, zijn kinderen er bij hun geboorte op voorbereid om te leren hoe je functioneert in een groep van vertrouwde anderen, groter dan wat wij nu het gezin noemen. Maar voor dat leren is het nodig dat kinderen veel geëngageerd worden in interacties met oudere kinderen en volwassenen.
Dat was in het verre verleden, in onze Paleo Sociale Omgeving, ook vanzelfsprekend het geval. Maar in vergelijking daarmee groeien kinderen tegenwoordig op in sterk sociaal geïsoleerde gezinnen. Waardoor ze veel tijd doorbrengen met alleen de eigen ouders en met alleen de leeftijdsgenootjes van de school.
Dat is niet de ideale omgeving voor de sociaal-emotionele en morele ontwikkeling van de vaardigheden die een groepsdier nodig heeft. Anders gezegd, voor de ontwikkeling van het gemeenschapspatroon dat samenwerking en delen mogelijk maakt.
Een en ander verklaart al die onderzoeksbevindingen over wat het uitmaakt om op te groeien in een meer of minder sociaal geïsoleerd gezin. Denk aan het onderzoek naar het belang van de buurt. En aan het onderzoek dat kinderen zich beter ontwikkelen als er meer contacten zijn met buren, vrienden en grootouders.
Als je bedenkt dat onze gezinnen niet alleen sociaal geïsoleerder zijn geworden, maar ook aanzienlijk kleiner, dan kun je vermoeden dat het voor de ontwikkeling van gemeenschapsgedrag ook uitmaakt hoe groot het gezin is waarin een kind geboren wordt en opgroeit. Dus hoeveel oudere broers en/of zussen een opgroeiend kind heeft.
En in dat verband weten we al dat kinderen die opgroeien met meer oudere broers en/of zussen sneller het vermogen ontwikkelen om zich in anderen te verplaatsen. Anders gezegd, ze hebben sneller een Theory of Mind, zoals vastgesteld met de false belief test. Zie het bericht Opgroeien in groter gezin is beter voor sociale ontwikkeling. In dezelfde richting wijst dit onderzoek uit 1994: Theory of Mind Is Contagious: You Catch Itfrom Your Sibs.
Nu is er onderzoek dat laat zien dat er bredere voordelen zijn verbonden met het opgroeien in een groter gezin. Met de gegevens van de Early Childhood Longitudinal Study laten onderzoekers in de studie Older Sibling Contribution to Younger Children's Working Memory and Cognitive Flexibility
zien dat het hebben van oudere broers en/of zussen ook gunstig uitwerkt op de ontwikkeling van het werkgeheugen en de cognitieve flexibiliteit (je snel kunnen aanpassen als bij een taak de regels veranderen), zoals vastgesteld bij kinderen van tussen 4 en 8 jaar oud.
Bedenk dat het bestaan van zulke effecten kenmerkend is voor een maatschappij met een sterk sociaal isolement van gezinnen. Als gezinnen veel meer sociaal zijn ingebed, dus met meer coöperatieve zorg, dan heb je voor een gunstige ontwikkeling veel minder die oudere broers en zussen nodig. Omdat die rijke sociale omgeving waarin je wordt geëngageerd al als vanzelfsprekend aanwezig is.
Dat was in het verre verleden, in onze Paleo Sociale Omgeving, ook vanzelfsprekend het geval. Maar in vergelijking daarmee groeien kinderen tegenwoordig op in sterk sociaal geïsoleerde gezinnen. Waardoor ze veel tijd doorbrengen met alleen de eigen ouders en met alleen de leeftijdsgenootjes van de school.
Dat is niet de ideale omgeving voor de sociaal-emotionele en morele ontwikkeling van de vaardigheden die een groepsdier nodig heeft. Anders gezegd, voor de ontwikkeling van het gemeenschapspatroon dat samenwerking en delen mogelijk maakt.
Een en ander verklaart al die onderzoeksbevindingen over wat het uitmaakt om op te groeien in een meer of minder sociaal geïsoleerd gezin. Denk aan het onderzoek naar het belang van de buurt. En aan het onderzoek dat kinderen zich beter ontwikkelen als er meer contacten zijn met buren, vrienden en grootouders.
Als je bedenkt dat onze gezinnen niet alleen sociaal geïsoleerder zijn geworden, maar ook aanzienlijk kleiner, dan kun je vermoeden dat het voor de ontwikkeling van gemeenschapsgedrag ook uitmaakt hoe groot het gezin is waarin een kind geboren wordt en opgroeit. Dus hoeveel oudere broers en/of zussen een opgroeiend kind heeft.
En in dat verband weten we al dat kinderen die opgroeien met meer oudere broers en/of zussen sneller het vermogen ontwikkelen om zich in anderen te verplaatsen. Anders gezegd, ze hebben sneller een Theory of Mind, zoals vastgesteld met de false belief test. Zie het bericht Opgroeien in groter gezin is beter voor sociale ontwikkeling. In dezelfde richting wijst dit onderzoek uit 1994: Theory of Mind Is Contagious: You Catch Itfrom Your Sibs.
Nu is er onderzoek dat laat zien dat er bredere voordelen zijn verbonden met het opgroeien in een groter gezin. Met de gegevens van de Early Childhood Longitudinal Study laten onderzoekers in de studie Older Sibling Contribution to Younger Children's Working Memory and Cognitive Flexibility
zien dat het hebben van oudere broers en/of zussen ook gunstig uitwerkt op de ontwikkeling van het werkgeheugen en de cognitieve flexibiliteit (je snel kunnen aanpassen als bij een taak de regels veranderen), zoals vastgesteld bij kinderen van tussen 4 en 8 jaar oud.
Bedenk dat het bestaan van zulke effecten kenmerkend is voor een maatschappij met een sterk sociaal isolement van gezinnen. Als gezinnen veel meer sociaal zijn ingebed, dus met meer coöperatieve zorg, dan heb je voor een gunstige ontwikkeling veel minder die oudere broers en zussen nodig. Omdat die rijke sociale omgeving waarin je wordt geëngageerd al als vanzelfsprekend aanwezig is.
woensdag 7 augustus 2019
Hoe zit dat nu eigenlijk met videogames en gewelddadigheid?
Trump en de Republikeinen proberen de aandacht af te leiden van de racistische en white supremacy-achtergronden van de terroristische schietpartij in El Paso, Texas, en van hun weigering om het wapenbezit aan banden te leggen, door als belangrijke oorzaak van zulke gewelddadigheden te wijzen naar gewelddadige videogames. Daarop is gereageerd met berichten dat het spelen van gewelddadige videogames niet gewelddadiger maakt en dat videogames niet kunnen worden aangemerkt als oorzaak van de toename van massale schietpartijen in de Verenigde Staten.
Maar hoe zit dat nu precies met die videogames? Volgens dit bericht No, there's still no link between video games and violence is er onderzoek dat erop wijst dat er geen verband is tussen videogames en gewelddadigheid. Maar dan gaat om deze studie Violent Video Games and Real-World Violence:Rhetoric Versus Data, die inderdaad laat zien dat de introductie en toename van de verkoop van gewelddadige videogames in de Verenigde Staten niet samen is gegaan met met een toename van de statistieken voor moord, doodslag en fysiek geweld. En al helemaal niet met de toename van massale schietpartijen. Niet verrassend, want gewelddadige videogames zijn overal, maar alleen in de Verenigde Staten is er die toename van massale schietpartijen.
Maar er is toch ook onderzoek dat laat zien dat het spelen van gewelddadige videogames wel leidt tot een toename van agressiviteit? Ja, dat klopt. Zie op dit blog de berichten achter het label games.
Maar daaruit komt naar voren dat het niet gaat om het geweld in die videogames, maar om het competitie-element. Geweld staat voor gevaar en trekt snel de aandacht. We zijn dus snel geneigd om het geweld in die games als oorzaak aan te wijzen. Maar het is de (status-)competitie, het kunnen winnen of kunnen verliezen, dat, geheel in lijn met de Dual Mode-theorie, het statuscompetitiepatroon activeert.
En dat patroon vergroot de kans om verbaal of fysiek geweld te gebruiken als dat nodig is. Zie de berichten Niet het geweld, maar de competitie, in video games maakt adolescenten agressief en Competitieve videogames versterken agressieve gevoelens en daardoor meer agressief gedrag.
Die Dual Mode-theorie heeft heeft als belangrijk voordeel dat hij een diepere verklaring mogelijk maakt. Samen met de omstandigheid dat vooral jongeren videogames spelen, kan hij namelijk verklaren dat de effecten ervan op de langere termijn niet meer te zien zijn.
Want in die Dual Mode-theorie het gaat om de gehele sociale omgeving waarmee mensen in aanraking komen. En als jongeren opgroeien, komen ze meer in aanraking met de echte sociale omgeving, die meestal minder competitief is dan de gemaakte inhoud van die videogames. Zie Hoe de replicatiecrisis op te lossen? Over het belang van een overkoepelend theoretisch kader, over diepte en over videogames.
Maar hoe zit dat nu precies met die videogames? Volgens dit bericht No, there's still no link between video games and violence is er onderzoek dat erop wijst dat er geen verband is tussen videogames en gewelddadigheid. Maar dan gaat om deze studie Violent Video Games and Real-World Violence:Rhetoric Versus Data, die inderdaad laat zien dat de introductie en toename van de verkoop van gewelddadige videogames in de Verenigde Staten niet samen is gegaan met met een toename van de statistieken voor moord, doodslag en fysiek geweld. En al helemaal niet met de toename van massale schietpartijen. Niet verrassend, want gewelddadige videogames zijn overal, maar alleen in de Verenigde Staten is er die toename van massale schietpartijen.
Maar er is toch ook onderzoek dat laat zien dat het spelen van gewelddadige videogames wel leidt tot een toename van agressiviteit? Ja, dat klopt. Zie op dit blog de berichten achter het label games.
Maar daaruit komt naar voren dat het niet gaat om het geweld in die videogames, maar om het competitie-element. Geweld staat voor gevaar en trekt snel de aandacht. We zijn dus snel geneigd om het geweld in die games als oorzaak aan te wijzen. Maar het is de (status-)competitie, het kunnen winnen of kunnen verliezen, dat, geheel in lijn met de Dual Mode-theorie, het statuscompetitiepatroon activeert.
En dat patroon vergroot de kans om verbaal of fysiek geweld te gebruiken als dat nodig is. Zie de berichten Niet het geweld, maar de competitie, in video games maakt adolescenten agressief en Competitieve videogames versterken agressieve gevoelens en daardoor meer agressief gedrag.
Die Dual Mode-theorie heeft heeft als belangrijk voordeel dat hij een diepere verklaring mogelijk maakt. Samen met de omstandigheid dat vooral jongeren videogames spelen, kan hij namelijk verklaren dat de effecten ervan op de langere termijn niet meer te zien zijn.
Want in die Dual Mode-theorie het gaat om de gehele sociale omgeving waarmee mensen in aanraking komen. En als jongeren opgroeien, komen ze meer in aanraking met de echte sociale omgeving, die meestal minder competitief is dan de gemaakte inhoud van die videogames. Zie Hoe de replicatiecrisis op te lossen? Over het belang van een overkoepelend theoretisch kader, over diepte en over videogames.
dinsdag 6 augustus 2019
Over de stress van strijd, winnen en verliezen - Twee varianten van het statuscompetitie-evenwicht: de stabiele en de instabiele statushiërarchie
Van de twee evenwichten waar het sociale leven in terecht kan komen, valt het gemeenschapsevenwicht naar welzijn te prefereren boven het statuscompetitie-evenwicht. Zie het bericht Hoe kan de sociologie een maatschappelijk belangrijker vak worden? En over wat de Dual Mode-theorie te bieden heeft - deel 3 voor een overzicht van aanwijzingen.
Dat laat buiten beschouwing dat het statuscompetitie-evenwicht in twee varianten kan bestaan, doordat de strijd om status wel of niet kan resulteren in een stabiele statushiërarchie. Als de statushiërarchie instabiel is, dan hebben we te maken met een manifeste statuscompetitie. Iedereen staat in de competitiestand.
Maar het kan ook zijn dat de competitie geresulteerd is in een stabiele statushiërarchie: er zijn winnaars die de verliezers onder de duim kunnen houden. Sterker, de verliezers hebben zich bij hun nederlaag en dus bij de heersende verhoudingen neergelegd.
De statuscompetitie is dan latent. Hij kan weer oplaaien, als reactie op bepaalde veranderingen. Denk aan de overgang van de stabiele statushiërarchie van het feodalisme naar de kapitalistische klassenstrijd, die in gang werd gezet door de Industriële Revolutie in de achttiende en negentiende eeuw. Die versterkte de positie van de arbeiders, doordat technologische vooruitgang de prijs van de arbeid deed toenemen.
Wat maakt het voor mensen uit of de statuscompetitie manifest is of latent? Daar valt het een en ander over te zeggen op basis van het onderzoek naar het stressniveau van het hebben van hoge of lage status en van instabiliteit van status. De studie Neuroendocrine and Cardiovascular Responses to Shifting Status geeft van dat onderzoek een overzicht.
We kennen al de negatieve gezondheidseffecten van een lage sociaal-economische status, die met verhoogde stress samenhangen Zie het bericht Lage sociaaleconomische status verlaagt levensverwachting fors, nog los van andere risicofactoren. Daarmee komt overeen dat het hebben van een hoge status in een stabiele statushiërarchie samengaat met lagere stressniveau's, gemeten aan cortisol en cardiovasculaire indicatoren.
Maar als de statushiërarchie instabiel wordt, voelen juist degenen met hoge status zich bedreigd. Hun stressniveau neemt toe, gemeten aan cortisol en testosteron. Terwijl tegelijk degenen met lage status juist een gunstig stressniveau kennen, dat samengaat met het ervaren van kansen op verbetering. Zie de eerder verschenen studie Unstable power threatens the powerful and challenges the powerless: evidence from cardiovascular markers of motivation.
De negatieve welzijnseffecten van het statuscompetitie-evenwicht zijn dus te differentiëren naar de mate van manifeste dan wel latente statuscompetitie. En daar staat tegenover dat de positieve welzijnseffecten van het gemeenschapsevenwicht zich voor iedereen voordoen.
Dat laat buiten beschouwing dat het statuscompetitie-evenwicht in twee varianten kan bestaan, doordat de strijd om status wel of niet kan resulteren in een stabiele statushiërarchie. Als de statushiërarchie instabiel is, dan hebben we te maken met een manifeste statuscompetitie. Iedereen staat in de competitiestand.
Maar het kan ook zijn dat de competitie geresulteerd is in een stabiele statushiërarchie: er zijn winnaars die de verliezers onder de duim kunnen houden. Sterker, de verliezers hebben zich bij hun nederlaag en dus bij de heersende verhoudingen neergelegd.
De statuscompetitie is dan latent. Hij kan weer oplaaien, als reactie op bepaalde veranderingen. Denk aan de overgang van de stabiele statushiërarchie van het feodalisme naar de kapitalistische klassenstrijd, die in gang werd gezet door de Industriële Revolutie in de achttiende en negentiende eeuw. Die versterkte de positie van de arbeiders, doordat technologische vooruitgang de prijs van de arbeid deed toenemen.
Wat maakt het voor mensen uit of de statuscompetitie manifest is of latent? Daar valt het een en ander over te zeggen op basis van het onderzoek naar het stressniveau van het hebben van hoge of lage status en van instabiliteit van status. De studie Neuroendocrine and Cardiovascular Responses to Shifting Status geeft van dat onderzoek een overzicht.
We kennen al de negatieve gezondheidseffecten van een lage sociaal-economische status, die met verhoogde stress samenhangen Zie het bericht Lage sociaaleconomische status verlaagt levensverwachting fors, nog los van andere risicofactoren. Daarmee komt overeen dat het hebben van een hoge status in een stabiele statushiërarchie samengaat met lagere stressniveau's, gemeten aan cortisol en cardiovasculaire indicatoren.
Maar als de statushiërarchie instabiel wordt, voelen juist degenen met hoge status zich bedreigd. Hun stressniveau neemt toe, gemeten aan cortisol en testosteron. Terwijl tegelijk degenen met lage status juist een gunstig stressniveau kennen, dat samengaat met het ervaren van kansen op verbetering. Zie de eerder verschenen studie Unstable power threatens the powerful and challenges the powerless: evidence from cardiovascular markers of motivation.
De negatieve welzijnseffecten van het statuscompetitie-evenwicht zijn dus te differentiëren naar de mate van manifeste dan wel latente statuscompetitie. En daar staat tegenover dat de positieve welzijnseffecten van het gemeenschapsevenwicht zich voor iedereen voordoen.
donderdag 1 augustus 2019
Hoe meer mensen hebben, hoe meer ze willen - Argument om ongelijkheid en dus de statuscompetitie binnen de perken te houden
De nadelige effecten van grote ongelijkheid zijn bekend. Ik stond erbij stil in twee berichten over het werk van Richard Wilkinson en Kate Pickett: WRR-lezing over de schadelijke gevolgen van inkomensongelijkheid en Door meer ongelijkheid meer stress, angststoornissen en psychische problemen. En lees ook nog eens het fraaie overzicht van de gevaren van ongelijkheid door Rudi Wielers.
Dat probleem van die gevaren is extra urgent door de vele aanwijzingen die er bestaan voor de gedachte dat een proces van toenemende ongelijkheid zichzelf versterkt. Zie Is toenemende ongelijkheid een onomkeerbaar proces?
Een van de paden waarlangs dat proces van zichzelf versterken verloopt, is dat degenen die erop vooruitgaan ertoe aangezet worden om nog meer te willen. Er zit geen natuurlijke rem op dat steeds maar meer willen. Sterker, hoe meer je hebt, hoe meer je wilt.
Een gedachte die je vindt in het sprookje Van de visser en zijn vrouw dat de gebroeders Grimm optekenden en dat in ons land werd bewerkt tot Van het toovervischje, een prentenboek over kabouter Piggelmee en zijn vrouw, waarmee reclame werd gemaakt voor Van Nelle-koffie.
Maar je vind hem ook bij de klassieke socioloog Emile Durkheim (1858 - 1917), die het eraan toeschreef dat mensen zich van de andere dieren onderscheiden door hun voorstellingsvermogen. Dat vermogen heeft veel voordelen, zoals het kunnen abstraheren van de werkelijkheid, maar heeft als groot nadeel de neiging tot onverzadigbaarheid.
In het sociaalwetenschappelijk onderzoek zijn er aanwijzingen dat het steeds maar meer willen voortkomt uit het proces van sociale vergelijking. Het onderliggende proces is dat mensen zich in hun streven naar lotsverbetering vergelijken met de anderen om hen heen. In een ongelijke maatschappij brengt dat met zich mee dat een eenmaal geslaagde lotsverbetering gepaard gaat met sociale stijging, waardoor de groep van mensen om je heen (de referentiegroep) van samenstelling verandert. Je daarmee vergelijkend, ontdek je dat je eigenlijk nog niets bent opgeschoten, waardoor je ertoe wordt aangezet om nog meer te willen. De werking van dit proces van sociale vergelijking is aangetoond voor CEO's van grote bedrijven en verklaart hun exorbitante beloningen.Zie Beloningen CEO's groeien sneller door bias in keuze van peer group - Een geval van statuscompetitie.
En er zijn aanwijzingen voor het bestaan van een gewenningsproces, dat maakt dat elke lotsverbetering maar kortstondig een welzijnswinst oplevert, doordat hij op den duur als de normale toestand wordt ervaren. Of doordat succes aanzet tot de productie van dopamine, het "verleidingshormoon", dat doet verlangen naar nog meer succes, een proces waar Rudi Wielers op wees.
In de nieuwe studie The More You Have, the More You Want? Higher Social Class Predicts a Greater Desire for Wealth and Status wordt in dezelfde lijn aangetoond dat degenen met al veel rijkdom en status meer naar rijkdom en status streven dan degenen met minder. Met bovendien aanwijzingen voor een oorzakelijk verband. Degenen die gevraagd werden om zich een hogere positie qua rijkdom en status voor te stellen, gingen status en rijkdom belangrijker vinden dan degenen die zich een lagere positie voorstelden.
Sociaalwetenschappelijk gezien allemaal uitstekende argumenten om de mate van ongelijkheid binnen de perken te houden. Op zijn kortst gezegd, versterkt een toename van ongelijkheid het statuscompetitiepatroon, met alle nadelen die dat patroon met zich meebrengt.
Dat probleem van die gevaren is extra urgent door de vele aanwijzingen die er bestaan voor de gedachte dat een proces van toenemende ongelijkheid zichzelf versterkt. Zie Is toenemende ongelijkheid een onomkeerbaar proces?
Een van de paden waarlangs dat proces van zichzelf versterken verloopt, is dat degenen die erop vooruitgaan ertoe aangezet worden om nog meer te willen. Er zit geen natuurlijke rem op dat steeds maar meer willen. Sterker, hoe meer je hebt, hoe meer je wilt.
Een gedachte die je vindt in het sprookje Van de visser en zijn vrouw dat de gebroeders Grimm optekenden en dat in ons land werd bewerkt tot Van het toovervischje, een prentenboek over kabouter Piggelmee en zijn vrouw, waarmee reclame werd gemaakt voor Van Nelle-koffie.
Maar je vind hem ook bij de klassieke socioloog Emile Durkheim (1858 - 1917), die het eraan toeschreef dat mensen zich van de andere dieren onderscheiden door hun voorstellingsvermogen. Dat vermogen heeft veel voordelen, zoals het kunnen abstraheren van de werkelijkheid, maar heeft als groot nadeel de neiging tot onverzadigbaarheid.
In het sociaalwetenschappelijk onderzoek zijn er aanwijzingen dat het steeds maar meer willen voortkomt uit het proces van sociale vergelijking. Het onderliggende proces is dat mensen zich in hun streven naar lotsverbetering vergelijken met de anderen om hen heen. In een ongelijke maatschappij brengt dat met zich mee dat een eenmaal geslaagde lotsverbetering gepaard gaat met sociale stijging, waardoor de groep van mensen om je heen (de referentiegroep) van samenstelling verandert. Je daarmee vergelijkend, ontdek je dat je eigenlijk nog niets bent opgeschoten, waardoor je ertoe wordt aangezet om nog meer te willen. De werking van dit proces van sociale vergelijking is aangetoond voor CEO's van grote bedrijven en verklaart hun exorbitante beloningen.Zie Beloningen CEO's groeien sneller door bias in keuze van peer group - Een geval van statuscompetitie.
En er zijn aanwijzingen voor het bestaan van een gewenningsproces, dat maakt dat elke lotsverbetering maar kortstondig een welzijnswinst oplevert, doordat hij op den duur als de normale toestand wordt ervaren. Of doordat succes aanzet tot de productie van dopamine, het "verleidingshormoon", dat doet verlangen naar nog meer succes, een proces waar Rudi Wielers op wees.
In de nieuwe studie The More You Have, the More You Want? Higher Social Class Predicts a Greater Desire for Wealth and Status wordt in dezelfde lijn aangetoond dat degenen met al veel rijkdom en status meer naar rijkdom en status streven dan degenen met minder. Met bovendien aanwijzingen voor een oorzakelijk verband. Degenen die gevraagd werden om zich een hogere positie qua rijkdom en status voor te stellen, gingen status en rijkdom belangrijker vinden dan degenen die zich een lagere positie voorstelden.
Sociaalwetenschappelijk gezien allemaal uitstekende argumenten om de mate van ongelijkheid binnen de perken te houden. Op zijn kortst gezegd, versterkt een toename van ongelijkheid het statuscompetitiepatroon, met alle nadelen die dat patroon met zich meebrengt.
Abonneren op:
Posts (Atom)