Door de overgang naar landbouw waren rampspoed en bestaansonzekerheid het collectieve leven gaan beheersen. Daardoor groeide de behoefte aan een verklaring. Waar hebben wij dit aan verdiend? Wat doen wij verkeerd? De Bijbelverhalen en in het algemeen de religie ontwikkelden zich in antwoord op die vragen. Dat hield ook de opkomst van het monotheïsme in. Want het was eenvoudiger om je die ene almachtige en toornige God voor te stellen als veroorzaker van die rampspoed, als bestraffer van verkeerd handelen en als oorsprong van regels en voorschriften, dan een verwarrende veelheid van goden.
Rampspoed werd dus gezien als bestraffing en het werd dus van het grootste belang uit te vinden wat verkeerd was gedaan en hoe beter te handelen en zo God gunstiger te stemmen. Zo ontstonden de vermoedens over hoe juist te handelen. En sommige van die vermoedens bleken correcter te zijn dan andere, in de zin dat ze rampspoed leken weg te houden en dus kennelijk God gunstig stemden. Van Schaik en Michel:
De Thora is dus, zoals de naam al zegt, 'onderwijzing' om een goede God te verkrijgen. De schrijvers van de Bijbel waren ervan overtuigd met de Thora het huishoudelijk reglement van Gods schepping in handen te hebben. Als iedereen zich daaraan houdt, wordt de wereld een paradijs (...)
de mensen zagen zich geconfronteerd met de hachelijkste problemen. Hoewel ze de werkelijke oorzaken daarvan niet te weten kwamen, wisten ze niettemin een adequaat functionerend preventiesysteem op te bouwen. God diende daarbij als heuristisch middel dat, ondanks het gebrek aan kennis, bijdroeg aan het vinden van goede oplossingen. Een wonderbaarlijk mechanisme: een foute premisse (een epidemie komt nu eenmaal niet van God) leidt tot intensieve studie en analyse van de historische werkelijkheid en op basis daarvan worden maatregelen genomen die effectief zijn. Bepalingen die de hygiëne bevorderen, maken het risico op infectie kleiner; huwelijkswetten dringen erfelijke ziektes terug, sociale geboden zorgen voor betere samenwerking.Als je hier vanuit de eenentwintigste eeuw op terugkijkt, dan valt je natuurlijk meteen op dat religie nog altijd bestaat, ondanks dat ons wereldbeeld sterk wetenschappelijk is geworden. Dat zou er deels aan kunnen liggen dat de 'functie' van religie wat is veranderd. Draaide het ten tijde van de komst van de landbouw om bescherming van de samenleving, tegenwoordig, zo merken Van Schaik en Michel op, gaat het meer om de spirituele nood van de enkeling.
Daar zit wat in. Maar toch zijn er redenen om te denken dat die vroegere functie nog steeds werkzaam is. Want we weten dat ook nu nog armoede en bestaansonzekerheid meer samengaan met de opvatting dat geloof in een God noodzakelijk is voor moreel gedrag. Het verband tussen de kans op rampspoed en het geloof in een almachtige en strenge God lijkt in de mensheidsgeschiedenis een constante. Zie Is geloof in God nodig voor moreel gedrag?
Maar protowetenschappelijke verklaringen hoeven niet per se uitgesproken religieus van aard te zijn. We zien onder onze ogen het samengaan van groeiende bestaansonzekerheid als gevolg van neoliberaal geïnspireerde economische politiek met het sektarische geloof in sterk moreel getinte opvattingen over overheidstekorten (schulden!) en werkloosheid en armoede (tegenprestaties, korten op uitkeringen).
En vooral in Duitsland lijkt dat geloof ook echt een religieuze oorsprong te hebben, met name in het werk van Maarten Luther. Wat in de kern er op neer lijkt te komen dat vooral iedereen zijn eigen straatje schoon moet vegen. Op zich niets mis mee, maar er is nu eenmaal meer dan dat, want onze (macro-)economische inzichten zijn wel wat verder ontwikkeld. Het Duitse economische beleid à la de Schwäbische Hausfrau, dat tot nu toe zo succesvol aan Europa wordt opgedrongen, is daarmee eigenlijk net zo protowetenschappelijk als al die voorschriften uit de Thora.
De protowetenschappelijke rampenafweer van vandaag de dag.