In de reeks berichten over het moreel luchtledige vak economie (hier het vorige bericht) ging het er onder andere over dat reële maatschappelijke en economische ontwikkelingen sinds de negentiende eeuw zich voltrokken zonder zich veel van de aanbevelingen van dat vak aan te trekken. Volgens die aanbevelingen moest de markt als de bron van welvaart bij uitstek beschouwd worden en moest dus zoveel mogelijk aan de markt worden overgelaten.
Dus een zo klein mogelijke overheid met zo laag mogelijke belastingen, die zich zoveel mogelijk zou moeten beperken tot het beschermen van eigendom. Die de inkomensverdeling aan de markt moest overlaten en dus grote inkomensongelijkheid als de altijd juiste uitkomst van het marktproces ongemoeid moest laten. Die het tegemoetkomen aan de menselijke behoefte aan zekerheid moest zien als een vraag waaraan door de markt het beste kan worden voldaan. Dus geen ruimte voor de verzorgingsstaat. Die arbeid beschouwt als een goed als alle andere, dus geen regulering van de arbeidsmarkt en geen beleid gericht op volledige werkgelegenheid. Onvrijwillige werkloosheid kan niet bestaan, want er is altijd werk te vinden als je je eisen maar genoeg naar beneden bijstelt.
Maar wat we zagen gebeuren was de totstandkoming van democratieën die besloten om de belastinginkomsten sterk te vergroten, die met progressieve belastingtarieven de ongelijkheid sterk terugbrachten, die de sociale zekerheid van de verzorgingsstaat opbouwden, die, althans na de Tweede Wereldoorlog, een Keynesiaans beleid voerden gericht op volledige werkgelegenheid en die de arbeid beschermden.
In termen van Offer en Söderberg (The Nobel Factor): in de empirische werkelijkheid hadden de morele gemeenschapsintuïties van de sociaaldemocratie een grote invloed op het beleid en keek het moreel luchtledige vak economie aan de zijlijn toe.
Althans, dat was het geval tot aan de opkomst van het neoliberalisme in de jaren 70 en 80 van de vorige eeuw. Maar alles doet vermoeden dat toen een merkwaardige tussenperiode begon waar we nu, begin jaren 20 van deze eeuw, met enig afgrijzen afscheid van nemen. Denk aan de overgang van het Trump-bewind naar de regering Biden in de Verenigde Staten.
Natuurlijk is dat alles algemeen bekend. Maar als er al bij wordt stilgestaan, dan wordt het met enig schouderophalen geaccepteerd als "zo zit de wereld nu eenmaal in elkaar".
Maar bij nadere beschouwing is het eigenlijk heel merkwaardig. Een als "wetenschap" alom gerespecteerd vak economie staat bij ingrijpende maatschappelijke ontwikkelingen aan de zijlijn. Het blijft volharden in een werkelijkheidsvreemd theoretisch apparaat, dat als het onverhoopt wel serieus wordt genomen, zoals in de afgelopen tientallen jaren, maatschappelijke rampspoed en menselijke ellende voortbrengt.
Offer en Söderberg wijzen in dat verband op het evenzeer merkwaardige gegeven dat de beoefenaars van dat vak heel verschillend denken over de aanbevelingen van hun vak. In het plaatje (p.117) zie je hoe economen antwoordden op enquêtevragen over de wenselijke mate van ongelijkheid, van het niveau van overheidsuitgaven en van de wenselijkheid van inkomensherverdeling door de overheid in het kader van sociale zekerheid. Het ging om Amerikaanse en Europese economen, overwegend werkzaam aan een universiteit. Allen dus opgeleid in dat moreel luchtledige vak economie.
En wat blijkt? Die economen zijn in grote meerderheid voor meer gelijkheid, zijn sterk verdeeld over het gewenste niveau van overheidsuitgaven en weer in grote meerderheid voor inkomensherverdeling. Offer en Söderberg daarover (p. 118):
The results are striking. To begin with, there was no unanimity. If economics was a science, there was no agreement on its core policy implications. One would hardly expect such lack of agreement over core issues in the application of physics, chemistry or biology. On the other hand, the distribution of opinion remained constant over time, especially in the United States, which suggests that the survey captured a stable distribution of preferences.
En bovendien zijn die economen als persoon veel sociaaldemocratischer (links/progressiever) dan wat hun vak hen vertelt. Wat er op neerkomt dat ze hun morele gemeenschapsintuïties serieuzer nemen dan de morele luchtledigheid van hun vak.
De conclusie ligt voor de hand, maar wordt nog veel te weinig getrokken: dat werkelijkheidsvreemde, moreel luchtledige vak economie is aan een wel heel grondige revisie toe.
Een revisie die trouwens vergelijkbaar zou zijn met de revisie die het vak sociologie om andere redenen zou moeten ondergaan.