Cacioppo, Hawkley, Norman en Berntson geven een overzicht van het onderzoek naar de negatieve gezondheidseffecten van eenzaamheid. Twee dingen vielen mij op.
Toen een kwart eeuw geleden de eerste artikelen verschenen over de negatieve gezondheidseffecten van eenzaamheid, was de sociale controle-hypothese als verklaring populair. Het idee was dat je je gezonder gedraagt als je meer mensen om je heen hebt. Je hebt meer beweging, je eet gezonder, je gaat met problemen eerder naar de huisarts en je neemt trouwer je medicijnen in. Omdat anderen een oogje in het zeil houden en je aansporen tot “gezondheidsgedrag”.
Maar sinds die tijd is het duidelijk geworden dat sociale controle veel van de effecten van eenzaamheid niet kan verklaren. En ook uit experimentele dierstudies blijkt dat sociaal isolement directe fysiologische effecten heeft. Zelfs een nietig beestje als de fruitvlieg blijkt ziek te worden van eenzaamheid. Eenzaam zijn verhoogt bij mensen de kans op hoge bloeddruk, hart- en vaatproblemen, slaapproblemen, een verhoogd cortisolniveau (’s ochtends) en ontstekingen.
Maar gaat het dan om het aantal contacten die je hebt en hoe vaak je die contacten ziet (“objectieve eenzaamheid”) of om hoe eenzaam je je voelt (gepercipieerde eenzaamheid)?
Die twee hangen wel samen, maar kunnen uit een lopen. En gepercipieerde eenzaamheid brengt meer gezondheidsproblemen met zich mee dan objectieve eenzaamheid. Moeten we dan maar tegen mensen die zich eenzaam voelen zeggen dat dat “tussen hun oren zit”?
Nee, want het blijkt dat er tussen die contacten die mensen hebben, ook contacten zitten die helemaal niet zo goed zijn. Mensen kunnen familieleden en vrienden hebben die ze als bedreigend ervaren of door wie ze zich voelen uitgebuit. Eigenlijk slechte contacten dus, maar wel contacten. En al die contacten noemen ze als je die objectieve eenzaamheid meet. Terwijl het bij de gepercipieerde eenzaamheid gaat om het gevoelde gebrek aan gezelschap en aan mensen met wie je kunt praten. Het zit dus niet alleen maar tussen je oren.
Toen een kwart eeuw geleden de eerste artikelen verschenen over de negatieve gezondheidseffecten van eenzaamheid, was de sociale controle-hypothese als verklaring populair. Het idee was dat je je gezonder gedraagt als je meer mensen om je heen hebt. Je hebt meer beweging, je eet gezonder, je gaat met problemen eerder naar de huisarts en je neemt trouwer je medicijnen in. Omdat anderen een oogje in het zeil houden en je aansporen tot “gezondheidsgedrag”.
Maar sinds die tijd is het duidelijk geworden dat sociale controle veel van de effecten van eenzaamheid niet kan verklaren. En ook uit experimentele dierstudies blijkt dat sociaal isolement directe fysiologische effecten heeft. Zelfs een nietig beestje als de fruitvlieg blijkt ziek te worden van eenzaamheid. Eenzaam zijn verhoogt bij mensen de kans op hoge bloeddruk, hart- en vaatproblemen, slaapproblemen, een verhoogd cortisolniveau (’s ochtends) en ontstekingen.
Maar gaat het dan om het aantal contacten die je hebt en hoe vaak je die contacten ziet (“objectieve eenzaamheid”) of om hoe eenzaam je je voelt (gepercipieerde eenzaamheid)?
Die twee hangen wel samen, maar kunnen uit een lopen. En gepercipieerde eenzaamheid brengt meer gezondheidsproblemen met zich mee dan objectieve eenzaamheid. Moeten we dan maar tegen mensen die zich eenzaam voelen zeggen dat dat “tussen hun oren zit”?
Nee, want het blijkt dat er tussen die contacten die mensen hebben, ook contacten zitten die helemaal niet zo goed zijn. Mensen kunnen familieleden en vrienden hebben die ze als bedreigend ervaren of door wie ze zich voelen uitgebuit. Eigenlijk slechte contacten dus, maar wel contacten. En al die contacten noemen ze als je die objectieve eenzaamheid meet. Terwijl het bij de gepercipieerde eenzaamheid gaat om het gevoelde gebrek aan gezelschap en aan mensen met wie je kunt praten. Het zit dus niet alleen maar tussen je oren.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten