zaterdag 15 maart 2025

Een lange weg naar een sociaalwetenschappelijk zicht op mensen en samenleving -1- Waarom moest het zo lang duren?

Toen ik dit blog in 2011 begon, wist ik nog niet goed welke kant het zou opgaan. Het begon ermee dat ik voortborduurde op de twee vakken die ik voor de Groninger sociologie-opleiding gaf, het algemeen verplichte Bachelorvak Sociale Welvaart en het eveneens algemeen verplichte Mastervak Prosociaal Gedrag. Ik had jaren eerder een initiërende rol gespeeld in het ontwikkelen van een studieprogramma waarvan die twee vakken een centraal onderdeel uitmaakten. 

Dat dat nieuwe studieprogramma er kwam, had er mee te maken dat de wetenschappelijke staf, althans een groot deel daarvan, vraagtekens had bij hoe het vak sociologie zich had ontwikkeld en dus ook bij wat je studenten zou moeten bijbrengen. Als probleem zagen we dat sociologie bovenal een onderzoeksvak was, dat zich beperkte tot het produceren van onderzoeksuitslagen. Dat het vak ook een verbeterfunctie zou kunnen, of zelfs moeten, hebben, daar werd niet over nagedacht. Terwijl bijvoorbeeld het vak economie een grote rol speelde in het voeden van de politiek, en de publieke opinie, in het denken over hoe de maatschappij het beste kan worden ingericht, stelde het vak sociologie, als wetenschappelijke discipline, daar weinig tegenover. Economen beheersten het nieuws met pleidooien voor "economische hervormingen". Dat daartegenover ook een sociale wetenschap zou moeten bestaan die, als wetenschap, "sociale hervormingen" bepleit, dat was niet een inzicht dat in het vak sociologie leefde.

Daarover bestond dus onvrede in de staf van de Groninger sociologie-opleiding. Dat resulteerde in de poging een studieprogramma op te zetten dat niet alleen tot onderzoeksfuncties opleidde, maar ook tot beleidsfuncties. Dus tot functies waarin op theoretische en empirische grondslagen wordt nagedacht over mogelijkheden om maatschappij en samenleving beter af te stemmen op de behoeften van mensen, op wat mensen willen en kunnen. Terwijl tot dan in het sociologische spraakgebruik de term Beleidssociologie stond voor "sociologie van het beleid", moest er een sociologie en een sociologie-opleiding komen voor het beleid. Sociologie als leverancier van theoretisch en empirisch gefundeerde bijdragen aan maatschappijverbetering.

Dat was in de geschiedenis van de sociologie en van de sociologie-opleidingen een nieuwe ontwikkeling. Er was dus niet een reservoir van inzichten waar we zo'n studieprogramma op konden baseren. Maar we hadden natuurlijk wel ideeën over hoe een betere maatschappij er uit zou moeten zien. Het zou een maatschappij moeten zijn met een hoge mate van menselijk welbevinden. Waarin mensen zich veilig voelen. En mensen voelen zich veiliger hoe meer ze omringd worden door anderen die ze kunnen vertrouwen en met wie ze kunnen samenwerken in plaats van dat ze elkaar tegenwerken. En we hadden natuurlijk wel ideeën over de sociale en maatschappelijke voorwaarden waaronder dat menselijk welbevinden hoger is en waaronder mensen eerder elkaar vertrouwen en met elkaar samenwerken. Want er was al wel veel onderzoek, binnen, maar vooral ook buiten de sociologie, dat inzichten in die voorwaarden verschafte.

Zo kwamen we tot die twee vakken Sociale Welvaart en Prosociaal Gedrag. Het eerste ging over de voorwaarden voor menselijk welbevinden. En het tweede over de voorwaarden voor prosociaal gedrag (jargon voor de bereidheid anderen bij te staan en met anderen samen te werken) en de bijdragen van dat gedrag aan het menselijk welbevinden. Aangevuld met inzichten in hoe in een democratie die voorwaarden door middel van politiek en beleid kunnen worden bevorderd, heb je dan een sociologie voor politiek en beleid die je aan sociologiestudenten kunt doceren. Uiteraard zijn al die inzichten altijd voor verbetering vatbaar, maar dat betekent niet meer dan dat het onderwijs altijd gebaseerd dient te zijn op de inzichten die nieuw onderzoek verschaffen.

Voordat ik met pensioen ging, in 2008, gaf ik dus die twee vakken. En omdat daar geen opvolger voor was, bleef ik daarna het vak Prosociaal Gedrag nog twee jaar verzorgen. Toen werd er voor mijn afscheid een minisymposium georganiseerd, waar ik in mijn bijdrage terugkeek op mijn studie sociologie en mijn loopbaan bij de Groninger sociologie (Om mens en menselijkheid - Over sociologie).

Een jaar later begon ik dus met dit blog. En ik besloot om dat als titel Toegepaste Sociale Wetenschap mee te geven. Daar had ik niet heel diep over nagedacht, maar wel met de behoefte om afstand te nemen tot waar dat vak sociologie voor stond en van wat in dat vak gebruikelijk was. Ik was gepensioneerd en dus niet langer werkzaam in een institutioneel verband en voelde dat ik van de daardoor grotere vrijheid maximaal gebruik moest maken. Dus werd het in plaats van Toegepaste Sociologie het algemenere Toegepaste Sociale Wetenschap. 

Ik merkte, zeker achteraf gezien, dat ik moest leren om die vrijheid te gebruiken. Maar gaandeweg lukte dat beter. En ik ontwikkelde wat ik een sociaalwetenschappelijk zicht ging noemen. Een manier van kijken naar mensen en hun samenleving, die naar mijn beste inzicht nieuw was. Waarin de innerlijk tegenstrijdige menselijke sociale natuur, waarin het iedereen-telt-mee van het gemeenschapspatroon en het ieder-voor-zich van het statuscompetitiepatroon om de voorrang strijden, een venster opent op wat er zich in het menselijk verkeer en in de maatschappij afspeelt. En een manier van kijken die uitzicht biedt op de voorwaarden waaronder een sociaal superieure maatschappelijke toestand, het gemeenschapsevenwicht, kan bestaan en kan worden bevorderd. En dus op de voorwaarden waaronder een sociaal inferieure maatschappelijke toestand, het statuscompetitie-evenwicht, ontstaat en kan worden voorkomen.

Ik begon reeksen berichten te schrijven die vaak een  titel hadden die begon met "Een sociaalwetenschappelijk zicht op ....". Die gingen over uiteenlopende onderwerpen als de rol van de democratie in de mensheidsgeschiedenis, het vuurwerkverbod, de sociale onveiligheid achter de schermen van een talkshow, hoe Nederlanders reageerden op de Duitse bezetting, de morele luchtledigheid van het vak economie en het fenomeen van de foute leider. Die allemaal lieten zien hoe dat sociaalwetenschappelijke zicht het mogelijk maakte om een veelheid van onderwerpen te analyseren en te verduidelijken.

En natuurlijk begon ik me op gaandeweg af te vragen hoe het had kunnen gebeuren dat ik dat sociaalwetenschappelijke zicht pas ontwikkelde toen ik de institutioneel-academische sociologie-beoefening al jaren geleden achter me had gelaten. Kennelijk had ik een lange weg afgelegd nadat ik in 1965 sociologie was gaan studeren en in 1971 mijn academische loopbaan begonnen was. Noch tijdens mijn studie, noch tijdens die loopbaan, had ik dat sociaalwetenschappelijke zicht ontwikkeld. Oké, in de laatste jaren van die loopbaan begon er iets tot me door te dringen.

Waarom moest dat kennelijk zo lang duren? En wat speelde zich allemaal af tijdens het bewandelen van die weg? Welke omwegen en welke doodlopende afslagen had ik ingeslagen?

Op die vragen probeer ik in de volgende berichten antwoorden te vinden. Dit wordt dus een soort particuliere ideeëngeschiedenis. Maar ik weet nu al dat er niet alleen voor mijzelf, maar ook voor heel veel anderen, lessen uit zullen kunnen worden getrokken. 

In het volgende bericht gaan we terug naar 1965, toen ik sociologie ging studeren. En terug naar wat daaraan voorafging. Hier het vervolg.

Geen opmerkingen: