Laten we eens verder verkennen wat een sociaalwetenschappelijk zicht op het fenomeen van de foute leider zoal inhoudt.
We zagen in het vorige bericht het grote verschil in het wereldbeeld van de foute en de goede leider.
Het wereldbeeld van de foute leider is dat van de sociale onveiligheid. Hij moet in het verleden afwijzingen of vernederingen hebben ondergaan die dat gevoel van onveiligheid hebben getriggerd. Maar niet iedereen die ooit afgewezen of vernederd is, wordt een foute leider. De meeste mensen overwinnen zo'n episode, bijvoorbeeld doordat ze nog open staan voor nieuwe en positieve sociale ervaringen die er op wijzen dat anderen mensen wel zijn te vertrouwen. Voor anderen blijft die episode van vernedering en bedreiging traumatisch, waardoor ze een psychische aandoening ontwikkelen.
Maar voor degene die zich ontwikkelt tot een foute leider is het een ervaring die hem de rest van zijn leven aanstuurt. Dat ligt eraan dat de foute leider niet kan relativeren. En dat ligt weer aan zijn mateloze zelfbewondering, dus aan zijn narcisme. Met een narcistisch zelfbeeld is elke ervaring die daar twijfel aan zou kunnen zaaien onverdraaglijk. En een ervaring die dus alleen maar met haat en agressie kan worden beantwoord. De bron van de twijfel, degenen die afwezen of vernederden, moeten eerst met verbale agressie worden geïntimideerd en daarna, als dat eenmaal mogelijk is, worden aangepakt, uitgeschakeld, ja, geëlimineerd.
Dat alles speelt zich af als het statuscompetitiepatroon in extreme mate is geactiveerd. Dat wil zeggen dat het gemeenschapspatroon volstrekt afwezig is en dus geen matigende, relativerende invloed meer kan uitoefenen. Er is maar een drijfveer over: de sociale verhoudingen moeten in overeenstemming gebracht worden met de absolute zelfbewondering. De noodzaak van het bereiken van de top van de statushiërarchie is allesoverheersend. En daar aangekomen is allesoverheersend dat mogelijke rivalen worden opgespoord en onschadelijk gemaakt.
Tegenover dat extreem statuscompetitieve wereldbeeld staat het gemeenschapswereldbeeld. De drijfveer van de goede leider (en de goede politicus) bestaat eruit dat hij/zij in het democratische verband bijdraagt aan het vinden van het zo goed mogelijke beleid voor iedereen. Tegenover het ieder-voor-zich van het sociaal onveilige statuscompetitieve wereldbeeld staat het iedereen-telt-mee van het sociaal veilige gemeenschapswereldbeeld. (Zie ook nog eens Het gemeenschapswereldbeeld en het statuscompetitieve wereldbeeld in de politiek.) De goede leider heeft eigen opvattingen over wat het goede beleid is, maar respecteert andere opvattingen. Het respect dat voortkomt uit het besef dat andersdenkenden evenzeer het beste beleid voor iedereen willen en evenzeer andere opvattingen respecteren. Daarmee is de toestand van sociale veiligheid gekarakteriseerd die voor het functioneren van de democratie onontbeerlijk is.
En daarmee hebben we de kern te pakken van het sociaalwetenschappelijke zicht op het fenomeen van de foute leider.
In volgende berichten meer over wat er zoal uit die kern kan worden afgeleid over het gedrag van de foute leider en het gedrag van politici en kiezers die met een foute leider geconfronteerd worden. En over de kansen dat een democratie bestand is tegen een foute leider. Hier het vervolg.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten