Veel, zo niet alle, van de politieke, economische en sociale verwikkelingen waarin we met zijn allen verzeild zijn geraakt, vallen te begrijpen als oftewel de laatste stuiptrekkingen van het neoliberale tijdperk oftewel als de eerste tekenen van wat voor ons ligt. Want we leven in de overgangsperiode van het afscheid van het neoliberalisme en de aankondiging van, ja, van wat?
Sociaalwetenschappelijk gezien is het niet zo moeilijk om daar zicht op te krijgen. De innerlijk tegenstrijdige menselijke sociale natuur zet onvermijdelijk op het macroniveau van nationale staten en de internationale verhoudingen een dynamica in werking van enerzijds bewegingen in de richting van het gemeenschapsevenwicht en anderzijds bewegingen in de richting van het statuscompetitie-evenwicht. Dat ligt eraan dat er op dat niveau altijd problemen zijn met sociale informatie, dat wil zeggen de gebrekkige informatie die mensen hebben over elkaars gedrag. Nog ervan afgezien dat sommigen er belang bij kunnen hebben om bewust misleiding en desinformatie te verspreiden.
De resultante daarvan is doorgaans een wirwar van aan elkaar tegengestelde bewegingen, maar er kunnen ook groepsniveaus en tijdperken zijn waarin een beweging in één richting overheerst. Zo zagen we na de Holocaust en de Tweede Wereldoorlog een duidelijke beweging in de richting van het gemeenschapsevenwicht, van "de gemeenschap georganiseerd in de staat". Maar die werd in de jaren 70 en 80 van de vorige eeuw gevolgd door de tegengestelde beweging van het neoliberalisme, waarmee het iedereen-telt-mee van het gemeenschapspatroon als richtlijn werd verlaten ten gunste van het ieder-voor-zich van het statuscompetitiepatroon.
Maar ook daar kwam een eind aan, waardoor we ons nu bevinden in de overgangsfase naar een nieuw gemeenschapstijdperk. In zo'n overgang is het niet altijd meteen duidelijk waar we vandaan komen en waar we heen gaan. De wirwar van dagelijkse gebeurtenissen onttrekken het zicht op de grote lijn van wat er aan de hand is. Er is dus behoefte aan een inventarisatie, aan wat de Duitsers zo fraai een Bestandsaufnahme noemen.
En precies aan die behoefte komt het pas verschenen How Neoliberalism Failed, and What a Better Society Could Look Like van Joseph E. Stiglitz voor een groot deel tegemoet.
Het neoliberalisme was gebaseerd op een vrijheidsbegrip dat werd verbonden met de meer politieke dan economische doctrine van de perfecte markt en perfecte competitie. Daarin gaat het om een abstract model waarin geheel van machtsongelijkheid wordt afgezien, waarvan de werkelijke maatschappij als een zo goed mogelijke benadering zou moeten worden vormgegeven. In dat model zou dus volledige vrijheid bestaan.
Maar door het als politieke vuistregel te hanteren, ontstaat de verleiding om de ("nog") bestaande machtsverschillen als minder belangrijk over het hoofd te zien. Waardoor het ieder-voor-zich van het statuscompetitiepatroon onschuldig gaat ogen en het moreel luchtledige politieke en economische denken ruim baan krijgt. Mogelijk gemaakt door de politieke omarming van het economische mensbeeld waarin het sociaalwetenschappelijke inzicht van de innerlijk tegenstrijdige menselijke sociale natuur geheel ontbreekt. Waardoor noch kon worden geprofiteerd van de gunstige werking van het gemeenschapspatroon, noch de ongunstige werking van het statuscompetitiepatroon kon worden tegengegaan.
Dat de politici zo in de ban raakten van dat neoliberalisme valt er enerzijds uit te verklaren dat het vak economie het leek aan te bevelen en dat dat vak een groot prestige had. Het eerste klopte niet of slechts gedeeltelijk en dat grote prestige was onverdiend. Maar anderzijds waren er degenen die, geleid door hun statuscompetitiepatroon, meenden dat ze beter af zouden zijn met die neoliberale politiek en die met hun hoge inkomens de rechtse denktanks financierden die de politici beïnvloedden. Als jij verwacht dat jij in het ieder-voor-zich van de statuscompetitie zult kunnen zegevieren en de overtuiging hebt dat die overwinning dan ook gerechtvaardigd is, dan zul je er alles aan doen om te voorkomen dat het iedereen-telt-mee van het gemeenschapspatroon politiek voet aan de grond krijgt.
Als dat alles zo is, dan valt te verwachten dat die neoliberale politiek "succesvol" is in de zin dat degenen die het al goed hebben er nog beter uitkomen, anders gezegd, dat de inkomens- en vermogensongelijkheid toenemen. Sociaalwetenschappelijk gezegd, dat het statuscompetitie-evenwicht (een stabiele statushiërarchie) dichterbij wordt gebracht. Ter illustratie; dat is een toestand waarin erfenissen slechts licht worden belast en waarin dus de rijken hun vermogens aan hun kinderen kunnen doorgeven. Waardoor in Nederland zo'n 40 procent van de particuliere vermogens afkomstig is van erfenissen. Rijkdom neemt dan van de ene op de andere generatie alleen maar toe (Babyboomers laten honderden miljarden aan erfenissen na – en de ongelijkheid is al zo groot.)
Maar diezelfde politiek faalt natuurlijk volledig in het perspectief van het iedereen-telt-mee van het gemeenschapspatroon. Terug naar Joseph Stiglitz: wat valt er over dat falen zoal te zeggen? Die toename van ongelijkheid dus. En daarmee gepaard gaande, de toename van de monopolisering, want als machtsuitoefening niet gereguleerd wordt, dan ontstaan machtsmonopolies. Waardoor ook de economische groei, de groei dus van al datgene waar iedereen van zou kunnen profiteren, afneemt. Toename van ongelijkheid en economische groei gaan niet samen op.
En waardoor de bestaansonzekerheid aan de onderkant van de hiërarchie toeneemt. Het ieder-voor-zich betekent immers dat de sociale zekerheid en de sociale bescherming doelbewust beperkt worden. Want in dat statuscompetitiemensbeeld is iedereen een potentiële profiteur en fraudeur. Iedereen die aan de onderkant is beland, dient zoveel mogelijk aan zijn lot te worden overgelaten.
Kortom, het ieder-voor-zich creëert een mistroostige samenleving, waarin, zoals in Nederland, de hoogste welvaartsgroep acht tot negen jaar langer leeft dan de laagste. En waarin zoals in de Verenigde Staten zelfs de gemiddelde levensverwachting daalt (Deaths of Despair and the Future of Capitalism).
In Nederland steeg de gemiddelde levensverwachting van 71,4 jaar in 1950 naar 82,1 jaar in 2019. Daarna was er een daling tot 81,4 jaar in 2021, naar ik aanneem door de coronapandemie, waarna hij weer toenam tot 81,8 jaar in 2023. Het coronaverlies was vorig jaar dus nog niet goedgemaakt. Mij valt in de CBS-grafiek op dat de toename het sterkst was tot rond 1980 en daarna wat begon af te vlakken. Voor wat het waard is: rond 1980 nam het neoliberale tijdperk van het ieder-voor-zich een aanvang.
Wat moet er gebeuren om aan die mistroostige wereld een einde te maken? Om de overgang naar een nieuw gemeenschapstijdperk in gang te zetten? In het volgende bericht gaan we na wat Joseph Stiglitz daarover te zeggen heeft. Hier het vervolg.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten