Er valt wat voor te zeggen om de Bijbelverhalen te zien als de vroegste, of althans heel vroege, schriftelijke uitingen van het sociaalwetenschappelijke denken. Zie het eerste bericht in deze reeks: Wanneer begon het sociaalwetenschappelijk denken? - 1.
In dat bericht doelde ik vooral op de verhalen van het Oude Testament. Maar met Pasen als aanleiding vroeg ik me af hoe je de verhalen van het Nieuwe Testament en in het bijzonder die over Jezus en het lijdensverhaal sociaalwetenschappelijk kunt interpreteren. Mijn uitgangspunt daarbij is hoofdstuk 17 van Het Oerboek van de mens. De evolutie en de Bijbel van Carel van Schaik en Kai Michel.
De tijd waarin Jezus leefde, hij moet zijn geboren tussen 6 en 4 jaar voor onze tijdrekening, was een tijd waarin de na de landbouwrevolutie van duizenden jaren daarvoor begonnen strijd tussen gemeenschap en statuscompetitie duidelijk in het voordeel van de laatste was beslecht. De Joodse staat van de Hasmoneeën was een dynastie, dus een statushiërarchie, en die hiërarchie zal nog extremer zijn geworden na de overheersing door de Romeinen vanaf 63 v.Chr.
Als je de Wikipediapagina Hasmonean dynasty doorleest, dan komt daaruit het beeld naar voren van voortdurende conflicten tussen heersers en hun families (statuscompetitie), die uit zijn op de voordelen van het vestigen van een heerschappij (een statushiërarchie). Die voordelen bestonden er natuurlijk uit dat het gewone volk kon worden onderdrukt en uitgebuit. Dat daarin in onderdanigheid zal hebben berust, om er nog het beste van te maken, of dat zal hebben gecollaboreerd met de onderdrukkers. Zoals dat gaat in een statushiërarchie.
Door die uitbuiting en terugkerende oorlogen en bezettingen was het een tijd van rampspoed, waarin natuurlijk vraag was naar verhalen die hielpen bij het begrijpen van wat er gaande was en die een betere toekomst in het vooruitzicht stelden. Vandaar het verschijnsel van de rondtrekkende, charismatische predikers. Want mensen waren natuurlijk nog altijd toegerust met de morele intuïties van het gemeenschapsgedrag, de jagers-verzamelaarsmoraal van samenwerken en delen. Ze waren machteloos, maar er bleef de hoop op een beter leven, waaraan door verhalen kon worden tegemoet gekomen.
Sociaalwetenschappelijk gezien bestond er het statuscompetitie-evenwicht, de toestand waarin iedereen handelt volgens het statuscompetitiepatroon, sommigen heersend en de meesten in onderdanigheid berustend. Een suboptimale toestand, het gemeenschapsevenwicht zou beter zijn, maar wel een stabiel evenwicht, omdat niemand in staat is en gemotiveerd is om zich eenzijdig anders te gedragen dan hij doet.
Maar er zijn altijd uitzonderingen. En dat waren die predikers, die hoop gaven en wonderen verrichten. Waarvan Jezus van Nazareth er een was. Die wonderen, of beter, de verhalen over wonderen, waren nodig om aandacht te trekken en om het sceptische volk te overtuigen. Het waren de credibility enhancing displays, waarmee de lethargie van het bestaande evenwicht als het lukte kon worden doorbroken.
Want een evenwicht heeft geen innerlijke bronnen van verandering en dynamiek. Er is iets van buiten nodig. Wonderbaarlijkheden dus, die van buiten het alledaagse komen. Vandaar dat die predikers niet deel uitmaakten van het gewone leven. Ze trokken rond, met een schare volgelingen, en kwamen op onduidelijke wijze aan de kost.
Dat ze hoop en een uitweg predikten, betekende dat ze uitdrukking gaven aan de oude gemeenschapsmoraal. Aan de emoties van het samenwerken, gelijkheid, rechtvaardigheid en delen, die in de huidige toestand zo met voeten werden getreden.
En dat weten we natuurlijk van de daden en de woorden van Jezus van Nazareth. Hij genas de zieken, lammen, blinden en bezetenen en wekte doden op. Hij zorgde dat de wijn niet opraakte en dat mensen te eten kregen. En dat alles niet voor persoonlijk gewin en zelfs niet voor reputatiewinst. Hij wees bewonderaars en dweepzieke aanhangers af. En predikte letterlijk de ethiek van de jagers-verzamelaarsmoraal. Heb uw naaste en zelfs uw vijanden lief. Kom op voor de armen, zieken en zwakken. Wees verzoeningsgezind. Ga niet voor rijkdom, want het is gemakkelijker voor een kameel om door het oog van een naald te gaan dan voor een rijke om het koninkrijk van God binnen te gaan.
Dat was natuurlijk revolutionaire taal, maar zonder enige macht om een revolutie in gang te zetten. Het statuscompetitie-evenwicht kon niet worden bedreigd. De heersers waren oppermachtig. De nederlaag was onvermijdelijk.
En daar komen zowel het lijdensverhaal, de kruisiging, de opstanding en het koninkrijk Gods het verhaal binnen. Natuurlijk had Jezus "succes" met zijn prediking van de gemeenschapsmoraal, want die was de mensen vertrouwd. Mensen wisten weliswaar niet dat dit "oeroud erfgoed van de mens was", namelijk daterend van voor de landbouwrevolutie, maar "Men voelde gewoon dat het juist was", zoals zo fraai verwoord door Van Schaik en Michel (p. 362).
Maar tegelijk was er de onontkoombaarheid van de status quo, van het statuscompetitie-evenwicht. Dus de onontkoombaarheid van de nederlaag, in de vorm van de kruisiging. En daarmee dus de overwinning van het kwaad op het goede. Hier ontstond immers voorgoed de strijd tussen het kwaad van de statuscompetitie (satan als vijand van God) en het goede van de gemeenschap van het "koninkrijk" Gods. (Merk op dat de invloed van de status quo zo groot was dat het gemeenschapsevenwicht als een koninkrijk werd gezien.)
De introductie dus van het kwaad en de kwaadaardigheid. En als tegenhanger de introductie van het vooruitzicht op uiteindelijke rechtvaardigheid in het hiernamaals, als een aanpassing aan het zo onvermijdelijk lijkende kwaad van het statuscompetitie-evenwicht.
Er valt wel wat voor te zeggen om die evangeliën van Marcus, Matteüs, Lucas en Johannes over Jezus en het lijdensverhaal te zien als sociaalwetenschappelijk denken in verhaalvorm. Er valt als socioloog in 2020 van alles van te leren. Ik noem maar het besef van die blinde vlek in het tegenwoordige sociologisch denken voor de menselijke kwaadaardigheid. Hier het vervolg.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten